Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Fleming, Jasper

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Geboren in een muntmeestersfamilie

Jasper Fleming kwam uit een geslacht van muntmeesters. Zijn vader Lambert Fleming was muntmeester geweest van onder anderen de hertog van Gelre, terwijl vijf van zijn kinderen eveneens muntmeester waren. Twee van hen hebben voor graaf Willem IV gewerkt: zijn zoon Johan was in de jaren 15651566 muntmeester in 's-Heerenberg, zijn dochter Catharina en haar man Johan van Schevickhaven waren in 1582 en 1583 muntmeesters in Harderwijk (toen de Berghse munt vanwege de oorlogsomstandigheden naar Harderwijk was verplaatst). Een kleindochter (dochter van Catharina) was getrouwd met de beruchte muntmeester Anthonis van Eembrugge. Maar Jasper Fleming was zelf ook geen betrouwbaar persoon, zoals hieronder zal blijken.

Zijn achternaam komt in meerdere spellingen voor. Naast Fleming zijn dit onder meer Flemingh, Flemming, Flemynck, Vlemynck en Vlemyncx.

Zijn vroege jaren als munter

In 1525 stelde de hertog van Gelre Fleming aan als muntmeester in Nijmegen, Tiel, Zaltbommel en Zutphen. Of en in hoeverre hij daadwerkelijk in deze plaatsen heeft gewerkt, is niet duidelijk. Het kan zijn dat hij met zijn vader is opgetrokken, die toen in Duitsland actief was. Genoemd worden de plaatsen Osnabrück, Münster, Rietberg en Diepholz.

Vader Lambert werd in 1531 op de hoge leeftijd van 92 jaar in Osnabrück wegens valsmunterij ter dood veroordeeld. Het vonnis werd voltrokken door hem op het marktplein in een ketel met kokende olie te gooien. Jasper Fleming, die van medeplichtigheid werd beschuldigd, wist aan eenzelfde lot te ontkomen door te vluchten.

Van 1533 tot 1543 was hij muntmeester voor de hertog van Gelre in diens muntplaats Roermond in Opper-Gelre.

Muntmeester in Bergh

Fleming was in 1541 en 1542 muntmeester van Oswald II van den Bergh op de Nije Monte in 's-Heerenberg. Hij was toen ook nog muntmeester in Roermond, zodat daar mogelijk een plaatsvervanger voor hem gewerkt.

Hoe de aanstelling in 's-Heerenberg tot stand is gekomen, kon niet worden achterhaald, maar kort voor- of kort nadien bevond Fleming zich in een benarde positie. Dit blijkt uit een brief die hij op 21 juli 1541 schreef aan graaf Oswald II en diens landdrost Bernt van Hackfort. Hij bedankte hen voor de genoten weldaden en verzekerde hun zijn schulden aan hen terug te betalen. Tot slot vroeg hij om hun hulp om uit de gevangenis te komen. Waar en waarom hij gevangen zat, is niet duidelijk, maar het zal allicht iets met vals geld of andere fraude te maken hebben gehad.

Fleming heeft graaf Oswald op een of andere manier opgelicht. Wellicht was dit een reden, of de reden, voor zijn vertrek uit Bergh. In 1543 probeerde graaf Oswald het geld van Fleming terug te krijgen en schakelde hiervoor Lenart van Oeteren in, zijn schout/rentmeester in Spalbeek. Fleming was intussen muntmeester in Maastricht, dat toen deel uitmaakte van het prinsbisdom Luik. Van Oeteren vermoedde dat Fleming zou proberen burger van Luik te worden, daarom adviseerde hij graaf Oswald op 25 juni 1543 de zaak aan te kaarten bij de prinsbisschop van Luik.

Op 23 juli schreef graaf Oswald aan de prinsbisschop dat Fleming hem voor 6000 goudguldens had opgelicht. Daarom vroeg hij hem om hulp bij de terugvordering van dit bedrag door Lenart van Oeteren.

Enkele dagen later was Fleming in Stevensweert, waar Van Oeteren hem tot terugbetaling heeft proberen over te halen. Blijkbaar is dat niet gelukt, want kort daarop was Van Oeteren in Luik (waarschijnlijk in Maastricht, Flemings standplaats in het prinsbisdom Luik) voor overleg met Fleming. Volgend op dit overleg schreef Fleming op 10 augustus een brief aan graaf Oswald met de inhoud dat hij Van Oeteren had gesproken, maar dat hij tot een geheel ander bedrag van zijn schuld was gekomen. Hij bood aan de helft [van het bedrag dat hij zelf berekend had?] nog dat najaar te betalen en de rest in twee termijnen met Kerstmis en Pasen.

Of en in hoeverre graaf Oswald hiermee akkoord is gegaan, blijkt niet uit de archiefstukken, maar de zaak heeft zich nog minstens een jaar voortgesleept. Op 31 oktober 1544 schreef Fleming vanuit Nijmegen aan graaf Oswald dat hij binnen zestien dagen 1000 daalders zou betalen, vergezeld van zijn rekening, en dat de rest zo snel mogelijk zou volgen. Het is niet bekend hoe deze affaire is afgelopen, maar het lijkt erop dat graaf Oswald althans gedeeltelijk aan Fleming heeft toegegeven.

Zijn latere standplaatsen

Na zijn aanstelling in Bergh is Fleming in een reeks andere plaatsen muntmeester geweest. Is dit mede een aanduiding dat hij het niet altijd even nauw heeft genomen met de wet?

Zoals hierboven al beschreven, is Fleming van 's-Heerenberg naar Maastricht gegaan. Daar had de prinsbisschop van Luik in 1541 een munthuis heropend, dat in januari 1543 op last van de landvoogdes van de Nederlanden weer gesloten moest worden. Blijkens het bovenstaande is Fleming daarna nog wel enige tijd in Maastricht geweest.

Vervolgens werd hij muntmeester van de stedelijke munt in Nijmegen, waar hij tot 1558 is gebleven. Tegelijkertijd was hij muntmeester in Mülheim an der Ruhr, een muntplaats in het hertogdom Berg (niet Bergh!). Verder was hij van 1552 tot 1557 ook weer muntmeester in het prinsbisdom Luik, maar nu in de muntplaats Luik. Aldus was hij in drie steden min of meer gelijktijdig, of in elk geval met overlap, muntmeester. In Mühlheim heeft hij zich laten vervangen door zijn schoonzoon Johan Bitters van Raesfeld, de eerste echtgenoot van zijn dochter Catharina. Mogelijk hebben er ook in Nijmegen en Luik vervangers voor hem gewerkt.

Zijn laatste standplaats was waarschijnlijk Groningen, waar hij van 1560 tot 1562 muntmeester van de stedelijke munt is geweest. Aangenomen wordt dat hij uiterlijk in 1565 is overleden.

Bronnen

  • Archief Huis Bergh, inventarisnummer 1621, briefregesten 4704, 4760, 4764, 4765, 4770 en 4791
  • Muntheer en muntmeester. Een studie over het Berghse muntprivilege in de tweede helft der zestiende eeuw, F.B.M. Tangelder, proefschrift KU Nijmegen (1955), blz. 86–88
  • Munten en papiergeld