Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Interview met Wim Kupers

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Oologsherrinneringen van W.Kupers uit 's-Heerenberg, verteld in een interview op donderdagavond 22 december 1994 te 's-Heerenberg.


De inval

Een dag of drie-vier voor de Duitse inval kregen we in de gaten dat er wat aan de hand was. We mochten niet meer naar Emmerik, Duitse soldaten aan de grens opgesteld. Op 10 mei vroeg in de morgen een hoop lawaai. Vliegtuigen in de lucht. Het was vooral de cavalerie (paardenvolk) en soldaten te voet die hier de grens overkwamen. Het eerste werd Overbeek doodgeschoten, maar later bleken ook nog twee soldaten van grenswacht doodgeschoten te zijn. Die lagen in een schuttersput achter Marie van de Peer naast de weg naar de wal. Deze grenswachters lagen ingekwartierd in de zaal bij Schuurman en in het Hajenius-huis (grote witte huis tegenover Witte). Daar zat ook de staf. Naast deze twee doden zijn er ook nog een stel krijgsgevangen genomen.

De Duitsers trokken door alle straten en kwamen ook bij ons voorbij. Wij woonden toen in het huis waar later (Vreuls) Van Halteren heeft gewoond, nu heet dat Op den Brand. Mijn moeder was Duitse en kreeg al ruzie met een Duitse soldaat: "Wat motte jullie hier?" De Duitser antwoordde dat hij ons kwam bevrijden. Van een officier hoorde ik later inderdaad dat ze ingeprent hadden gekregen dat de Nederlanders bevrijd moesten worden van de Oranjes. Mijn moeder zei: "Doet-at maor aan de andere kant van de geut.

Een paar dagen lang trokken de Duitsers door 's-Heerenberg. Later ook allerlei voertuigen. Na het bombardement op Rotterdam werd het wat rustiger.

Het eten uit Azewijn

We vonden het thuis niet fijn dat ze er waren. Met elf kinderen werd 't natuurlijk niet gemakkelijker. We waren niet bang. We konden hout sprokkelen in de bossen en later gingen we zelfs, samen met de vader van Jopie (Fannie) Pennards die een 'hitje' had, hele bomen uit het bos halen. In een keer konden we er drie tegelijk meenemen. Eentje voor Pennards en twee voor ons. We hadden al snel onze vaste adressen in Azewijn waar we eten konden krijgen. Melk, eieren of graan dat we zelf maalden en brood van bakten. Op de Meilandsedijk, aan het eind net voor de afslag naar Lengel, stonden ze vaak te controleren. Vooral NSB'ers. We moesten ook een keer onze melk afgeven. Zij gooiden het dan zogenaamd weg, maar achter de heg stond een melkbus waar ze het indeden om later zelf mee naar huis te nemen. Toen we dat in de gaten hadden slopen we op een keer in het donker zelf achter de heg en hebben eerst onze eigen melk eruit genomen en de rest uitgeschut en in plaats van de melk een koeienflats er ingegooid. Later toen ze mij op straat tegenkwamen spraken ze mij er nog over aan, maar ik wist natuurlijk van niets.

Het maakte natuurlijk wel dat we steeds meer een hekel kregen aan dit soort NSB'ers. Fanatiekelingen als Koeleman, Demming, Wassing of die van Heinink werden met de nek aangekeken en niet voor vol genomen. Koeleman en Demming kwamen een keer bij ons aan huis en vorderden een aantal kamers voor NSB'ers uit Nijmegen. Mijn vader riep: "Maak an da-j wegkomp, ik heb zelf elf blage en de neudige evacués, stelletje smeerlappe".

Werken voor de Duitsers

Ik was een jaar of 14 toen de oorlog begon. Vanaf dat ik 16 was, in 1942, moest ik in Duitsland gaan werken als dakdekker. Later kreeg mijn 'baas' steeds meer werk en moest ik ook naar Düsseldorf. Ik moest me melden bij Geurts in het Hajeniushuis. Daar zat het meldbureau waar ook bijvoorbeeld Oswald Dieker werkte. Ik moest naar Bücher in Emmerik. Van 16 tot 18 jaar mocht je alleen maar in het grensgebied te werk worden gesteld. Vanaf 18 ook verder Duitsland in.

Ze waren blij dat ze mensen konden krijgen. Iedere dag moesten we, een hele ploeg alleen maar Nederlanders, onder anderen ook Frits Ebbing die was metselaar, kapotte daken repareren in de buurt van Emmerik. We hadden weinig met Duitsers te maken. Naast de jongeren waren dat voornamelijk mensen waaraan ze in de oorlog zelf niet veel hadden. Ook moesten we een keer alle seinhuisjes aan het spoor van een nieuw dak voorzien. Eerst moesten er op het bestaande dak allemaal grote stenen en keien worden gelegd en daaroverheen kwam dan een nieuwe laag mastiek. Zo waren de mensen in de seinhuisjes wat meer beschermd tegen luchtaanvallen.

Niet echt gedacht om onder te duiken. Daarmee bracht je ook je eigen ouders en familie in gevaar. Een keer was ik ziek en had ik me niet afgemeld. Meteen stond de baas op de stoep met politie. Moest me meteen weer melden wanneer ik beter was.

We werden in die tijd ook ingezet voor zogenaamde mietenwacht. Overal op de velden in de omgeving van 's-Heerenberg bij Stokkum, Zeddam of Lengel stonden stromijten. Die moesten in de gaten worden gehouden zodat de boeren niet illegaal konden gaan dorsen. We hebben wel eens boeren geholpen een hele mijt af te breken om het stro te dorsen. Als ze klaar waren werd de mijt weer op dezelfde plaats neergezet, want de Duitsers hadden alle mijten precies in kaart gebracht en zouden het merken wanneer er een op een andere plaats zou komen te staan. Soms moesten we bij de boeren thuis controleren. Dan werd de stroom afgesloten door de kabels van de hoogspanningsdraden af te halen. Eerst moest er worden geteld hoeveel zakken zaad de boeren hadden. We kwamen nooit verder dan drie. De boeren sloten zelf de stroom wel weer aan en konden weer dorsen.

Toen ik 18 was moest ik ook verder Duitsland in. Drie dagen heb ik in Düsseldorf gewerkt toen had ik 't al wel bekeken. Geen nacht kon ik slapen. Er waren voortdurend bombardementen en we moesten steeds in de schuilkelders. Ik kreeg de kans om met een vrachtauto van Van Gülpen, van de koffiebranderij uit Emmerik, mee te rijden. Dat heb ik gedaan en heb de fiets in Emmerik bij de baas opgehaald en naar huis gefietst. Ik heb me veertien dagen krank gemeld en daarna kwam hij vragen of ik terug wilde komen. Ik mocht in Emmerik en omgeving blijven.

Daar heb ik gewerkt tot een week na het bombardement van Emmerik. Waar nu nog de (voormalige) Germania staat daar was ook het kantoor van Bücher. Het was op een zaterdagmiddag tegen een uur of twee. We moesten werken tot een uur. We hadden wat gerepareerd net buiten Emmerik en waren met de handkar op weg naar Emmerik. Opeens een massa vliegtuigen. Ik zei tegen Frits Ebbing: "Da geet verkeerd". Onderwijl ging het luchtalarm. We hebben de kar laten staan en op een oude fiets, die daar toevallig langs de kant van de weg stond, zijn we richting Elten gefietst. In de buurt van de steenfabriek Terwindt/Arntz zat een grote duiker onder de weg, gemaakt als afvoer van het overtollige water van de Rijn. Daar zat het al vol met mensen, die daar in de buurt woonden en arbeiders van de Germania, die daar altijd schuilden bij luchtaanvallen. Ik heb daar wel zitten beven.

Bij de Luchtbescherming

Op een avond net voor Kerstmis 1944 ging ik weer een keer stiekem naar huis. Via de bossen langs de boshoek (nu M.v.R. terrein) liep ik naar huis. Het laatste stuk is het even oppassen. Thuisgezeten zegt mijn vader "Kom toch ook bi-j ons in het noodziekenhuus warke." Hij en mijn broer werkten daar al. Mijn vader is daar bij de technische dienst, de verwarming verzorgen, waarvoor bomen uit de bossen moesten worden gehaald. Er werd gezorgd voor papieren via de Ortskommandant in het Van Esserenhuis en tussen kerst en nieuwjaar kreeg ik een spoedcursus EHBO van dokter Dael en wijkzuster Antoinella. We waren met vijftien man o. a. de vader van Krul van de Kemp, de vader van kapper Wissenburg (mijn schoonvader), Toon Reyers, Gerrit Körmeling en Te Boekhorst uit Zeddam. Het was een cursus van vier avonden in de Theresia-Stichting en het proefexamen werd afgenomen door dokter Kok. Toen dat afgesloten was kregen we een band om van de Luchtbescherming (voorloper van de latere B.B.) en konden we beginnen met ons werk.

In het noodziekenhuis is het ellende, niets dan ellende. Hoewel de mensen die binnen worden gebracht werden gedesinfecteerd barstte het er van de vlooien en de luizen. We waren manusjes van alles in het noodziekenhuis en draaiden vooral nachtdiensten. Als er wat gebeurde in de omgeving moesten wij er op af. We hadden een paard met kar, waarop wat stro was gelegd, als ambulance. Zo hebben we de familie Smid in Den Aam opgehaald, nadat daar bommen op het huis terecht zijn gekomen. Ook hebben we Metz en Theetje Derksen opgehaald die allebei een hand waren kwijtgeraakt en Bennie Bosch op de Stokkumseweg is op een kar door familie naar het klooster gereden.

Na het bombardement op 's-Heerenberg, een week voor de bevrijding waarbij onder andere de Soos, de huizen van Te Boekhorst, Helmink en Roordink in de Kellenstraat kapot worden geschoten, moesten we er ook op af . In het huis van Roording kwamen de vader en moeder en een schoonzus om het leven en Doortje, de dochter (later de vrouw van Joep Joling) raakte zwaar gewond. Al met al duurde het misschien maar tien minuten. Het waren de Geallieerden en waarom ze dat deden is onduidelijk (net als het bombardement op Doetinchem bijvoorbeeld). Er schijnt doorgegeven te zijn dat er een konvooi Duitsers in de stad stond. Dhr. Beltman (de ontvanger van de belasting die ook in het klooster zat) zei hier in het ziekenhuis, toen wij erop af wilde gaan, dat we even moesten wachten totdat het bombardement was afgelopen. Toen het stil was zijn we meteen vertrokken.

Later hebben we ook nog eens een keer vier uur gedaan over het begraven van een aantal slachtoffers. Een 'ooievaar', een verkenningsvliegtuig had ons opgemerkt en moet gedacht hebben dat we een Duits konvooi waren of zoiets. We hebben twee en een half uur in de grafkelder onder de 'Calvarieberg' gezeten om te schuilen.

In minder ernstige gevallen konden de mensen in het klooster wel worden geholpen. Het Theresia-ziekenhuis werkte eigenlijk nauwelijks meer, omdat dat te veel beschadiging had opgelopen. Onder in de kelders van het klooster was een schamele operatiekamer ingericht, waar door dr. Daal, Hiddema en een ondergedoken arts in noodgevallen geopereerd kon worden. Zwaardere gevallen werden vaak naar Harreveld gebracht (waar nu inrichting voor jongeren zit), zoals bijvoorbeeld Bennie Bosch. Moesten wij ook vaak doen.

Op 7 februari 1945 sloegen er vier granaten in ons huis en moesten we eruit. We werden ondergebracht in de boerderij bij het klooster. Op dezelfde dag werd onder andere ook het huis van Thuis (later Rabobank) verwoest en kreeg de boerderij van Geven ook wat mee. Een paard is toen ook nog verongelukt.

Naar de schuilkelder

Op een dag, het was de vrijdag voor de zaterdag dat de Soos en andere gebouwen in 's-Heerenberg werden verwoest, zaten we allemaal aan tafel in de boerderij van het klooster aan het middagmaal. Opeens viel er een granaat, een blindganger, dwars door het dak, plafond, onze tafel en de vloer. Hij ontplofte niet. Anders was in een keer de hele familie Kupers verdwenen geweest. Wij zijn meteen het huis uitgerend. Het eten was wel weg, maar echt honger hadden we ook niet meer. Later hebben Duitse militairen de granaat eruit gehaald en laten ontploffen achter het zwembad. Toen kregen we een paar kamers in het klooster zelf, aan de achterkant boven de toenmalige keuken. Alleen om te wonen, slapen deden we, net als zoveel 's-Heerenbergenaren, in de kelders.

Iedere avond als het duister begon te worden kwamen de mensen naar het klooster toe. De meesten hadden hun vaste plaats in de kelders. Meestal waren er zo'n 1000 tot 1500 mensen. Ben Sak, mijn vader en meester Schoevaars hadden de leiding daarover. Die deelden iedereen in. Allemaal kwamen ze binnen door die ingang aan de achterkant van het klooster. Daar was een grote ijzeren deur. We hadden er een muur ter bescherming omheen gebouwd. Altijd zat er iemand bij die deur op wacht. 's-Morgens gingen de meesten weer naar huis om te zien wat er nog stond. Anderen die niks meer hadden konden in het klooster blijven. In de kelders van Huis Bergh ging het ongeveer hetzelfde.

Er woonden nogal wat joden in de Kellenstraat. Straus, Rosenberg enz. Die werden zo op een keer allemaal opgepakt. We wisten wel dat ze naar kampen werden gebracht, maar niet dat het zo erg was. We hadden al wat verhalen gehoord van gevluchte joden uit Berlijn, die in het huis van Jan Lat (later Karnebeek) aan de andere kant van boerderij Geven zaten. Die hadden ook al een tijdje in een kamp gezeten maar waren daaruit gevlucht en naar hier gekomen. Ook die zijn toen opgepakt.

Tijdens de laatste paar maanden van de oorlog kregen we ook steeds meer te maken met evacué's. Die kwamen uit frontgebieden of het niemandsland en trokken over Rees hier naar toe. Overal in 's-Heerenberg en omgeving werden ze ondergebracht, totdat ze een dag of wat later verder trokken. Dat werd geregeld vanuit de Maria-school, achter de Theresia-stichting. Dan werd alles op de tramwagons geladen, nadat de Duitsers alles doorzocht hadden aan bruikbare spullen.

Een keer waren wij de Duitsers voor en 'vonden' we vier zakken gesneden tabak. Goede tabak. Eén zak hebben we laten staan en de andere drie hebben we ingepikt voordat de Duitsers ze konden innemen. Met roken hielden we ons staande. Als we niks anders hadden, haalden we zelfs boerenkoolplanten van ons landje (waar nu de Maria-school staat hadden wij een moestuin) en legden die in de oven te drogen om wat in de pijp te kunnen stoppen. Na het bombardement op Arnhem werd onze winkel een opslagplaats van allerlei spullen die de Geallieerden boven Arnhem en omgeving hadden afgeworpen en wat door de Duitsers was ingepikt. Een Duitse luitenant sliep bij ons op zolder en 's nachts haakten wij de deur uit de hengsels en pikten ons een aantal sloffen sigaretten. Voor eigen gebruik, maar ook om mee te ruilen. Voor twee sigaretten konden we bij bakker Gunsing één brood krijgen.

Toen het front steeds dichterbij kwam moesten wij vanuit het noodziekenhuis, samen met o.a. de vader van Bernard Dijkman en boeren uit Azewijn, met zes karren een ziekenhuis in Siebengewald leeghalen. Drie dagen zijn we onderweg geweest, helemaal over Rees. Daar kwamen we 's nachts al de Canadezen tegen. We kregen sigaretten. In de buurt van Groessen, dat toen ook al in een soort niemandsland lag heb ik samen met Gerrit Ebbing nog eens een dode koe opgehaald. Op een kar hebben we haar meegenomen en hier verder afgeslacht.

Vanuit het noodziekenhuis moesten we eens meehelpen bomen uit het bos te halen voor de barricaden zoals bijvoorbeeld op de Emmerikseweg. We hebben het gepresteerd om een hele dag erover te doen om één enkele boom vanuit de Plantage tot bij Kok voor de deur te krijgen. De volgende dag hoefden we niet meer terug te komen.

De bevrijding

Ja en dan de bevrijding. Op Witte Donderdag vonden er de gevechten om de Eltenberg plaats. Vanaf de zolder van het klooster hebben we met een man of vier dat allemaal kunnen volgen. Beltman zei dat het niet lang meer zou duren totdat de Geallieerden hier zouden zijn.

Zaterdagochtend ben ik nog met de kruiwagen naar bakkerij Gunsing geweest om brood op te halen. Zij bakten voor het noodhospitaal. Vies, klef brood, maar we hadden tenminste wat te eten. De vader van Jopie Pennards zit daar op de hoek en vraagt: "Hoe is ut an de grens?" "Binne 24 uur bunt ze d'r", zei ik. We konden vanuit het klooster allerlei troepenbewegingen gadeslaan aan de rand van de bossen van de Speelberg. Ik heb met hem om een pakje sigaretten gewed dat we zondag bevrijd zouden worden. Heeft hij me ook netjes achteraf gegeven, toen bleek dat ik gelijk had gehad.

's Middags besloten we de Rode Kruisvlag uit een van de dakramen van het klooster te steken. Zo'n hele dikke paal met aan de top een oranje dop. Toen we die nog maar net naar buiten hadden gestoken, werd er meteen geschoten. Hiddema zei: "Doorduwen. Buigen of barsten. " Toen de Rode Kruisvlag buiten hing was het schieten afgelopen. Ook bij het over de gangen lopen, aan de Emmerikse kant, moesten we gebukt onder de ramen door kruipen, anders hadden we kans geraakt te worden door kogels.

Aan die kant waren ook loopgraven aangelegd door de Duitsers, net voor waar nu het tuincentrum is. Daar zaten nog een man of dertig. De meesten hadden er al best de balen van. We hadden er ook nog eens een dertig in de kelder van het klooster verstopt. Meer konden we er niet hebben, omdat alles vol lag en we ook niet wisten hoe de andere Duitsers er op zouden reageren en natuurlijk de 's-Heerenbergers. Ik zag uit een raam hoe een kapitein bij die loopgraven tegen die andere soldaten stond te schreeuwen en hoe er plotseling een soldaat op hem afkwam en de kapitein zo in z'n nek doodschoot. Meteen pakten de soldaten hun spullen en verdwenen 's-Heerenberg in.

Zaterdagavond zat ik bij de grote ijzeren deur van de kelders. Ik denk dat het tegen een uur of negen, halftien was toen er op de deur werd gebonkt. Ik deed open en voor de deur stond een grote neger. Ik schrok me dood. Van pater Wouters hadden we geleerd altijd te zeggen: " I'm a Dutchman." Maar hij wist dat hij in Nederland was. Meteen komen er al meer Canadezen aanlopen en uit de kelder kwam een pater die Engels sprak. Andere Canadezen liepen al om het klooster heen. Eén Canadees is nog doodgeschoten. Die was binnendoor gegaan en kroop aan de kant van de boomgaard (nu parkeerplaats) door een raam naar buiten. Andere Canadezen, die al op de Plantsoensingel stonden, zagen hem aan voor een vluchtende Duitser en schoten hem dood.

Vroeg in de ochtend kwam het bericht dat de moeder van bakker Dijkman zwaargewond in hun kelder lag. Er was voor het kelderraam een granaat ontploft. Twee Canadezen gingen met ons mee, want we konden nog niet zomaar over straat lopen. We moesten door de barricaden die op de Emmerikseweg waren opgeworpen heen manoeuvreren en onder aan de Grintweg zagen we twee Duitse militairen brood zitten te eten. Toen die ons zagen schrokken ze zich rot en maakten zo snel mogelijk dat ze wegkwamen, alles achterlatend. Later is vrouw Dijkman aan de verwondingen overleden.

De zoon van burgemeester Nederveen, Frans, zat bij het Militair Gezag. In overleg met de paters werden er vrijwilligers gevraagd die de Canadezen wilden helpen. Ik heb me daar ook voor opgegeven. Bij de grens stond een vrachtwagen met uniformen en schoeisel. Voor het eerst sinds jaren droeg ik weer eens schoenen. We kregen een rood-wit-blauwe band om.

Toen het licht begon te worden zijn we met een jeep van de Canadezen door 's-Heerenberg en omgeving gereden om alle lijken op te halen van Duitse soldaten. In het Goor lagen er alleen al een stuk of 6. In de boerderij (waar nu supermarkt de Boer inzit) zaten in een hooiberg nog twee duitsers met een groot machinegeweer. Die hebben zeker nog doorgevochten tot een uur of 9/half 10 's-ochtends. De Canadezen hebben daar een gepantserde vlammenwerper op afgestuurd en toen was het snel gebeurd. In 't Goor vonden we een Duitse soldaat, rechtop staande tegen een heg, met z'n geweer nog in de hand. Hij had precies een kogel door z'n voorhoofd, net onder de helm, gekregen. Die nacht zijn er trouwens nog wel meer 'gesneuveld', maar dan door de drank die de Canadezen hadden rondgedeeld.

Over de Wetering was een Bailybrug gelegd en vandaaruit hadden de Canadezen zich weer verspreid langs de Wetering, richting Lengel (Zwarte Brug) Azewijn en Stokkum (Linthorst). Op eerste Paasdag trokken er constant troepen door 's-Heerenberg. Op tweede Paasdag werd het noodziekenhuis in het klooster ontruimd en werden deze mensen naar Huis Bergh gebracht. In het klooster hebben toen de Canadezen een hospitaal ingericht.

In bevrijd 's-Heerenberg

Ja en toen kwam ook de 'ondergrondse' naar boven. Er zijn hier nog wel NSB'ers opgepakt. Die hebben in de Marechausseekazerne vastgezeten of in het gildehuis in Stokkum, zoals 'Gabbeltje', een groentevrouw onder aan de Grintweg die met Duitse soldaten had verkeerd. Die moesten dan bijvoorbeeld het gras tussen de tegels weghalen of aaltputten leeghalen. De meeste mensen hier vonden dat maar grote flauwekul, Ze zagen ook wel dat heel veel zogenaamde ondergrondsen in de oorlog zelf schijthazen waren geweest en nu de grote man wilden spelen. (Latere?) Politieman Huls vroeg aan mij, het was nog oorlog en we zaten in kelder van het klooster, of ik voor hem melk wilde gaan halen bij Dorus te Boekhorst. Zijn vrouw had net in de kelder hun kind gebaard. Het was niet zo pluis buiten en dus levensgevaarlijk. Ik vroeg hem waarom hij zelf niet ging, maar hij zei: "Ik heb na de bevrijding nog en belangrijke taak te vervullen." Bleek later dat hij bij de ondergrondse had gezeten, tenminste aan zijn oranje band te zien.

Koeleman had aan de Plantsoensingel een tuin en daar stonden allemaal narcissen. Iemand is op 't idee gekomen om die af te plukken en aan de Canadezen te geven. Toen ze daarmee bezig waren kwam hij zelf eraan en was erg kwaad. Ze hebben hem toen ook maar meteen opgepakt.

Een tijdje later werd vanuit Nijmegen in de Papaver het Commissariaat Noodvoorzieningen gevestigd. Die regelde alles wat opbouw betrof en gaven bijvoorbeeld aan wat opgeknapt of afgebroken moest worden, wie waar kon gaan wonen enz. Gerrit Körmeling was daar chef-kok. Mijn vader werkte daar ook voor. Daar heb ik gemeld dat er in het bos bij Emmerik een grote opslagplaats met materialen lag. Met een vrachtauto van de G.T.W. hebben we spullen opgehaald.

Aan ons huis was ook nog een heleboel kapot en dus had ik een aantal pannen georganiseerd. Ik zei tegen m'n 'baas', een Limburger die met de Canadezen was meegekomen om hier het Militaire Gezag te vertegenwoordigen: "Ik kom een paar dagen niet, want ik moet thuis pannen hangen." Maar dat ging niet door. Ik kreeg meteen een vrachtwagen om de pannen in Emmerik op te halen en een stel soldaten om de pannen thuis af te hangen. Met een dag was het gebeurd. Komt een paar dagen later wel een hoge piet van het Commissariaat - die er zelf natuurlijk beter van had willen worden - aan huis waar al die pannen zijn gebleven. Ik weet natuurlijk van niks (hij stond er zelf onder): "We hebben alles bij de Papaver neergelegd."

Sommige mensen van dat commissariaat controleerden trouwens streng. Ik weet nog dat we een varken hadden in een schuur op dat landje waar we ook onze moestuin hadden. Dat werd door iemand aangegeven. Wij snel dat varken naar huis gehaald en in de kelder onder de werkplaats gestopt. Daar hebben we hem nog een paar dagen gehad en toen hebben we hem geslacht. Even later kwam Polman uit Stokkum de vleesbonnen al ophalen, want we hadden zelf vlees. Daarnaast was er nog de C.C.D. (Centrale Controle Dienst) die met name de boeren controleerden. Dat vonden die niet zo fijn, want die wilden er zelf liever beter van worden.

De Canadezen zijn ongeveer drie maanden hier gebleven en toen kwamen de Engelsen. Maar die hadden een ander systeem en waren 'kniepers'. Daar kon je niet mee werken. Ik werkte toen inmiddels ook voor de C.C.D. en heb bijna anderhalf jaar lang regenpijpen en mastieken daken moeten repareren.

In mei is er de eerste bevrijdingsoptocht georganiseerd. Daar moet je je niet teveel van voorstellen. Er was bijna niets om iets fatsoenlijks van te maken. Wij van het noodziekenhuis hadden ook een wagen gemaakt. Hulske Inasen had een wagen waarop een concentratiekamp was uitgebeeld. Hij is daarbij nog bijna verongelukt, want hij had zich een touw om de hals gedaan en is toen door de knieën gezakt.

Iedere buurt had zijn eigen bevrijdingsfeest. Wij van de Kellenstraat en Gasthuisplein vierden het bij Ophuizen. Bertus Derksen, de schilder, had een vlaggemast gemaakt in rood, wit en blauw en had erop geschilderd: Wel gebogen, niet gebarsten! Dat is toen nog als monument onthuld. Samen met Henkie Vet Vink (z'n vader, Heintje Vet, was NSB'er maar Henkie niet) hebben we nog een grap uitgehaald. Henkie had net een varken geslacht. Wij de tepels er afgehaald, in de chocola gedompeld en 's avonds met het buurtfeest netjes op tafel gezet. Op iedere tafel een schaaltje. Meester Schoevaars was de eerste.

Ja. de bevrijding was wel een opluchting. Ik heb het waarschijnlijk toch op een andere manier meegemaakt omdat ik bij de militairen zat. We hadden van alles weer genoeg, want met wat ik kreeg van de Canadezen kon ik de hele familie onderhouden. In het voorjaar van 1946 kreeg ik een briefje dat ik me moest melden in Doetinchem voor de keuring. Ik moest als soldaat naar Indië. Daar ben ik geweest van mei 1946 tot 1950. Toen ik terugkwam uit Indië moest ik op het gemeentehuis komen en werd mij een onderscheiding opgespeld voor mijn verdiensten als lid van de dienst Luchtbescherming tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Toen hoorde ik ook pas voor het eerst wat ik nooit heb geweten. We moesten iedere week naar Doesburg. Daar zat een apotheker die de medicijnen verzorgde voor het noodziekenhuis. Op een witte fiets met rood kruis erop fietste ik naar Doesburg. Ik had dan altijd een doosje met recepten bij me. Dat bleken niet alleen recepten te zijn geweest, maar daarbij hebben ook altijd geheime gegevens gezeten voor de ondergrondse. Ik ben nooit aangehouden, behalve een keer in Wehl. Daar heb ik een half uur vastgezeten. Maar we hadden papieren van de Ortskommandant en van de SS. Zo heb ik dus zonder het zelf te weten meegeholpen in het verzet.

Voetnoot

Kupers noemt bij de inval twee gesneuvelde grenswachters. Bij het 22e Grensbataljon zijn inderdaad twee doden gevallen, waarvan één bij Beek (G.J. Hogeweg, zie aldaar) en één bij Didam, dus niet op Berghs grondgebied. Laatst genoemde was J.T. van Kekem, geboren op 12 januari 1920 te Tienhoven. Van Kekem is op 10 mei 1940 begraven op de NH begraafplaats in Didam en op 9 november 1977 herbegraven op het Militair Ereveld Grebbeberg in Rhenen, rij 10, graf 22.

Aanvullende bronnen