Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Torenmolen: verschil tussen versies

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
k (Link naar Wichman van Hamaland toegevoegd)
(Molenaars)
Regel 153: Regel 153:
  
 
==Molenaars==
 
==Molenaars==
*[[Gerretschen, Hermanus (molenaar)|Hermanus Gerretschen]]
+
*[[1890 - 1928 Hermannus Gerretschen (benedendorpstraat nu werkplaats van Gaalen) in 1904 werd Herman Gerretschen eigenaar van de molen.
 +
1929 Dhr. J.H. van Heek kocht de molen zodat het weer in eigendom kwam van Huis Bergh. v Bernardus Lanke (bovendorpstraat 12) heeft de molen voor een lange periode beheerd, maar niet als productiemolen de molen bemalen.
 +
in deze tussen periode zijn er nog een aantal vrijwillig molenaars geweest.
 +
1974 - 1976 Ton Esman (uit Aalten)
 +
1974 - 1993 Frans Thomassen (Ettemastraat 5)1982-1992 beheerder van molen
 +
1976 - 1980 Dick Zweers  
 +
1976 - 1982 Eric Bosch (uit Zevenaar)
 +
1979 - 1982 Frans Limbeek (uit Keyenborg)
 +
1991 - 2006 Hans Roem (Ettemastraat 13)
 +
1990 - 1993 D.J. Abelskamp jr. (uit Arnhem)
 +
1990 - 1995 D.J. Abelskamp sr., (uit Warnsveld) jaren verbonden als lid technische commissie bij de molen
 +
1993 - 2006 Frans de Bruin (uit Wenum Wiesem)]]
  
 
==Meer informatie==
 
==Meer informatie==

Versie van 27 dec 2011 om 20:47

Torenmolen-Zeddam-2008.jpg

Een denkbeeldige rondgang door de molen omstreeks het jaar 1800

Door de brede deuren gaan we sinds 1839 de molen binnen. Wij nu, doen dat in gedachten via de oorspronkelijke ingang, hoog in demolen. Sinds de verbouwing van 1839 was hier onder de belt een stenen gewelf. Dit in slechte staat geraakte gewelf is in de voorfase van de restauratie vervangen door een op verouderde gegevens berustende reconstructie van de middeleeuwse toestand. Een en ander staat geheel op zichzelf, omdat voor het overige bij de restauratie bewust is uitgegaan van de situatie zoals die in 1839 is ontstaan. Wij zien hier een geheel gesloten molenromp. Binnen is tot de huidige luizolder één hoge, niet toegankelijke ruimte. Tegen de romp bevindt zich een houten plankier, als een gedeeltelijk rondgaande stelling. Deze rust op radiaal in de muur opgelegde balken en wordt gedragen door een buitensluiting, gesteund door één houten staander met schoren In 1721 is de overeenkomstige constructie die toen nog op de Zevenaarse Buitenmolen bestond, gedetailleerd beschreven. Dichtgezette openingen van de liggers kunnen we in Zeddam anno 1991 boven de belt nog in de muur zien. Hieruit blijkt, dat de belt vóór 1839 hoger en de lengte van het gevlucht korter was. De belt wordt vanaf het maaiveld bereikt met een trap. In het plankier is een luik aanwezig waardoor de zakken met graan met handkracht worden opgehesen en de meelzakken worden neergelaten, de muur is hier behoorlijk uitgesleten. Er moet dus onder het plankier zo veel ruimte zijn, dat de boeren met paard en wagen dicht langs de molenmuur kunnen rijden.

Kaart

<googlemap lat="51.903163" lon="6.253324" zoom="17">51.90309, 6.253227</googlemap>

Sabotage op de Zeddamse torenmolen in 1664

De Zeddamse molen is meer dan 500 honderd jaar oud. Ik vond ergens een aantekening, dat hij evenals de molens van Gendringen en Didam in 1444 door Willem van den Bergh gebouwd zou zijn uit materiaal afkomstig van de afbraak van de vestingmuren van Gendringen. Als dat waar is, kwamen de bouwers toch stenen te kort, want uit het jaar 1454 is een aantekening bekend, waarin sprake is van "een kempken te Asswijn, daer den mollentoirn [van] Zedam uyt getigelt is".

In een stuk van 5 oktober 1451, dat zich bevindt in het archief van het Gasthuis van 's-Heerenberg hebben wij in één adem vier van de zogenaamde "dwangmolens" van het Land van den Berghe. Alle boeren waren verplicht hun graan te laten malen op de molen waaronder zij ressorteerden. De heer van het land had namelijk ook het recht van de wind en daarvoor moest worden betaald. Wat was eenvoudiger dan de boeren te verplichten om op zijn eigen molen te laten malen? Via de pittige pacht die de mulder moest betalen, deelde de heer in de opbrengst van de vruchten der aarde. Eén zestiende deel van het aangevoerde graan was het maalloon van de mulder. In oude tijden werd niet in geld, maar in natura met de opbrengsten van het land betaald. De molendwang en het recht van de wind werden in de Franse tijd met alle heerlijke rechten afgeschaft. In de publicatie van 25 maart 1795 wordt gesteld, dat het "misbruiken en ongerijmdheden" zijn, waarmee de oude constitutie was doorweven. Zij zijn niets anders dan "wanstaltige geboorten der Middeneeuwen en treurige bewijzen der barbaarschheid van die dagen". Op deze titel werd in die tijd met heel veel toestanden en gebruiken afgerekend, waarmee men eeuwen lang vrede had gehad.

De eerst genoemde dwangmolen is die van Bergh, dat is 's-Heerenberg. De molen van Didam, die hierboven is genoemd, stond bij het Huis Didam op de Molenkamp. Het was een standaardmolen die in 1486 is omgewaaid. Hij werd niet herbouwd. Bergh bezat echter reeds in 1457 de stenen torenmolen in het Loilderveld, waarop eeuwen achtereen de muldersfamilie Ter Laak heeft gemulderd. Die molen is aan het einde van de Eerste Wereldoorlog afgebroken.

De Gendringse dwangmolen stond aan de Anholtseweg in de buurt van bet huis De Wildt. Hij had veel weg van de Zeddamse molen, maar is in 1777 naar modernere inzichten verbouwd tot een konische stenen molen, zoals wij die nu nog overal zien staan. De grootvader van de muldersfamilie Willemsen heeft het laatst op deze molen gemulderd; omstreeks 1910 is hij afgebrand.

Interessant is het op te merken, dat molens bijna altijd buiten de stad of de bebouwde kom staan. Dat hangt natuurlijk samen met de noodzaak dat de molen van alle kanten vrij wind kan vangen Misschien hebt U ooit gehoord van "De Klucht van de Meulenaar" van Garbrant Adriaenszoon Brederode. "Ghemaeckt in't Iaer 1613 en Ghedruckt in't Iaer ons Heeren 1619", een jaar nadat Bredero was gestorven. Het verhaal gaat over een molen buiten de wallen van Amsterdam, waar een stadse madam onderdak zoekt voor de nacht, omdat de stadspoorten voor haar neus gesloten zijn. Tussen haakjes: de molenaar wordt door Bredero afgeschilderd als iemand die het met de moraal niet zo nauw neemt: hij is een korendief niet alleen, maar ook een erotische onderkruiper: hij neemt het met de echtelijke trouw niet zo nauw. Hij heet "Slimme Piet" en dat zegt al een heleboel! Als je Bredero moet geloven, was het met de moraal van de leden van het muldersgilde in het algemeen niet te best gesteld!

Grafelijke-Torenmolen-Zeddam.jpg

Maar wij zouden het hebben over de molen hier, in Zeddam. Die heeft de eeuwen getrotseerd. Wel is er in de loop van de tijd aan gesleuteld; zo bevond zich de trap naar de maalzolder oorspronkelijk niet binnen maar buiten de molenromp en de inrit liep niet door in de molentoren, maar was alleen uitgegraven in de belt. De muren waren erop gemaakt om de eeuwen in storm en wind te trotseren: zij zijn anderhalve meter dik.

Het is interessant, dat wij van de verplichting om op deze mollentoirn te laten malen sporen terugvinden in het Berghse land. De boeren van Braamt en Beek bijvoorbeeld moesten in Zeddam laten malen. Daarom vinden wij op de minuutplans van het kadaster (dat zijn de oudste kaarten waarvoor de metingen in 1822 werden verricht) de Braamtsche Molenweg; de Beeksche Molenweg volgt het tracé van de huidige Beekseweg door den bos. Dan staan nog op de kaart de Verheije Molenweg en Dijkmans Molenweg. Beide voerden vanaf twee boerderijen op Loerbeek door den bos naar de Beeksche Molenweg.

Peter Verheijen boert op het goed Ten Muijshael (waar nu de familie Raben woont; Doetinchemsweg 15). Het is een oeroude hoeve. In het oudste Cartularium van de Proosdij van Sint Willem Diekman boert op de grootste boerderij van het kerspel Beek, op Lobrick (waar nu Hendrik Schenning woont: Groot Lobberikweg l). De hoeve is in oude tijden hofhorig aan het Stift Elten en misschien zelfs wel aan graaf Wichman van Hamaland, die immers in 965 zijn burcht met alwat erbij hoorde omzette in het Stift Elten. In 1441 boeren op Lobrick de gebroeders Evert, Willem en Wynald van der Heijden; zij worden in dat jaar van de horigheid ontslagen en worden "dienstlude" van het Stift.

Evenals de andere dwangmolens was de Zeddamse torenmolen eigendom van Bergh en hij werd om de zes jaar verpacht ?.. als alles goed ging. De pachter kon na zes jaar "kundigen", maar de graaf na drie jaar! In de "Voorwaerden en Conditien van verpachtinge der Graeffelicke Berghsche Moellens" van 1675 staat te lezen: dat de pachter de bomen die "onder haar gemael" ressorteren goed moet bedienen en wie het eerst komt ook het eerst moet laten malen "ende goet meel maecken, genietende van alle granen het sestiende vatt". De pachter mag zelf niet bij de kar staan en nog minder zelf scheppen, maar hij moet dat laten doen door een goede knecht, die in handen van de Officier de eed moet afleggen dat hij eerlijk en betrouwbaar zal handelen. Boeren die hun zaad buiten Bergh laten malen worden beboet met 20 olde schilden (een muntsoort) en wie laat malen op een andere molen in Bergh dan die waaronder hij hoort, betaalt 10 olde schilden.

Het staand werk van de molen, d.w.z. alle onderdelen die niet kapot kunnen gaan, waren eigendom van Bergh. Het gaand werk, de onderdelen do aan slijtage onderhevig waren, hoorden de pachter; in Zeddam ook de buitentrap. Bij het ingaan van de pacht betaalde de mulder aan de oude pachter voor zijn eigendom.

Wat hieronder wordt begrepen, vermeldt bijvoorbeeld een taxatierapport: "Estimatie van t'Gereede op die Zeddamse Wind en Rossmeulens, door Baasen en Meulenmeesters die dese hebben onderteeckent den 3 Januarij 1736." "Eenige Lappen offt Zeijlen mette coorderi en Linnen daeraen sijn geestimeert op 53-10-00 Die timmeragie aen die roeijen mette hegscheijen op 40-00-00 De timmeragie aen die Asse op 60-00-00 Die Cammen in die Cruijring ende staven in de Cruijass ende twee schijven op 7-00-00 De stellinge, den teerschevers, een leer, de voetbanck, ligtboom ende selue aen de kar te saemen 5-00-00 De molfer cast met een venster en 3 tonne geestimeert ad 26-00-00 Molfervaten, spint en halfschepel 3-10-00 Het Runtzel en Cammen int ratt zijn door Zijn Hoogh Graeffell: Excell: becostigt en nieuw op die meule geleevert, en nogh goet bevonden, is nu geestimeert te samen op 10-00-00 Kuijp en kar hoort Zijn Excell: Het ijserwerck in t'geheel, soo op die wind als rosmeule, bestaende in 13 billen, 2 conse, een hantboom, 2 breeekij sers, 1 hael, bijl, Lathamer, 12 banden om Ie roeijen en 2 bolten, 4 ooren en 4 keetens, 20.banden op vijf runtzels, 9 bolten met schijven en het ijser aen die haemschijven in die rosmeule alle te saemen op 85-05-00 Het kabel, sacktouw, spiltouw, lodder, praemtouw en de andere touwen alle op 50-00-00 2 draeijsteen onder de asse 7-10-00 Den looper op die wintmeule is gemeeten en dick bevonden 13'/2 duijm 162-00-00 Den ligger is dick 8 duijm, den duijm op 12 glns gereeekent 96-00-00

Met het jaar 1663 nu loopt de pacht van de Zeddamse molen af. Lange jaren heeft Meester Reinier Jansen de "windtmeule des Kerspels Seddam" in pacht gehad. Laten wij eerst kennis maken met zijn familie en huisgenoten. Meester Reinier is getrouwd met Rixken (haar familienaam is niet genoemd) en zij hebben twee zoons en drie dochters. Claes Reniers is ook mulder en bemaalt de molen op de Holtkamp vóór Doetinchem. Hendrik Reniers werkt thuis op de molen en is niet getrouwd. Grietien Reniers is getrouwd met Jacob Wetzeler en woont in Zeddam Alitien of Eultjen is ook getrouwd in Zeddam, maar de naam van haar echtgenoot heb ik niet achterhaald; de derde dochter is getrouwd met Gideon Scheperhein, mulder in Huissen. Trineken Peters dient in de huishouding en Peter Iserman is de muldersknecht.

Deze Peter Iserman is de man waar het hele verhaal om draait. Hij is een zoon van Gossen Iserman in Sonsbeck aan de Niederrhein tussen Kevelaer en Xanten. Hij heeft daar vijf maanden de molenkar gereden voor mulder Hendrikingen Engel, maar zijn constitutie is niet te best (of is hij werkschuw?); daarom heeft hij daar de zak gekregen. Peter kan het lied dat Wilhelm Müller in 1818 dichtte: "Das Wandem ist des Müllers Lust", onmogelijk gekend hebben, maar hij trok desalniettemin op Wanderreise. Na acht dagen heeft hij het bij mulder Keutenbrouwer in Dornick aan de Rijn bij Emmerik al bekeken en hij landt in 's [...]

Op 31 december 1663 loopt, zoals gezegd, het pachtcontract van Meester Reinier lansen af. De Zeddamse molen staat weer te pacht en laat nu Herman ter Voort Meester Reinier overbieden en hem wegpachten! Hij doet het niet voor zichzelf, maar voor zijn neef Tonnis Ariaens. Dat zit Meester Reinier tegen! Met grote tegenzin onderhandelt hij met de nieuwe mulder over hetgeen die moet betalen voor de over te nemen spullen: de zaadtonnen, het schepvat om het zaad te scheppen, een spint en een halfschepel om het te meten, de molsterkast met de molstervaten waarin het maalloon wordt opgeborgen, enzovoorts enzovoorts. Ook de zeilen die op de roeden van de wieken gespannen worden horen hierbij. Op zaterdag 2 januari 1664 zal de molen zoals gebruikelijk door daartoe speciaal aangezochte deskundigen worden gecontroleerd, voordat hij aan de nieuwe mulder wordt overgedragen. Meester Reinier heeft de pest in. Met al zijn "kinderen ende creaturen" wordt familieraad gehouden en met "een onbehoorlicke en verdoemlicke vraeckgiericheit" besluiten zij die nieuwe snuiter een hak te zetten. Zij zijn niet van plan halve maatregelen te nemen: zij besluiten om "het meullenwerck en ganckbaerheit van dien te verstellen en te corrumperen"" dat wil zeggen: zij zullen de molen onklaar maken. Helemaal geheim blijven de plannen niet. Ten huize van Jan Pas, die logement en herberg houdt in Zeddam, viert het 'vijandelijke kamp' tot diep in de nacht oudejaarsavond: daar logeren de nieuwe mulder Tonnis Ariaens (60 jaar), zijn stiefzoon Bemt en zijn knecht Bernt van Zelhem en zijn twee zoons Gerrit en Jan; de een staat in Etten en de ander in Lichtenvoorde. Het zijn de mannen die zaterdag de molen moeten inspecteren. Peter Iserman is er ook bij. Als Bernt van Zelhem naar bed is, komt het gesprek op de molen. "Als wij een molen aan het stellen zijn en er is iets mis, dan weten wij meteen wat er aan de hand is", snoeven Gerrit en Jan. Meester Reinier heeft intussen een plannetje klaar. Een paai maanden geleden heeft zijn zoon Hendrik in Arnhem nieuw scheepsdoek gekocht bij de veerschipper uit Amsterdam; samen hebben zij het "t'huijs op die deele gesneeden ende tot een sijl bereidet ende geaccommodeert,". Meester Reinier heeft het zelf op de roeden gespannen, Het zou eeuwig zonde zijn, als die Tonnis Ariaens zo'n mooi nieuw zeil zou krijgen. Tenslotte heeft hij hem gewoon vier zeilen verkocht en over de kwaliteit is niet gesproken. Zoon Claes heeft op de Holtkamp nog wel een opgelapt "ondeugent olt seijl" liggen. De jongens moeten de zeilen verwisselen! Claes wordt er met Roelof Princen op uit gestuurd om het oude zeil te halen, Die Roelof heeft vroeger op de Zeddamse molen gediend en werkt nu op de molen in 's-Heerenberg. Maar Claes Reniers vindt, dat er nog meer moet gebeuren. Hij zegt: "Jongens, kondt gij niet ijetwas oen den moelen doen?" Hij oppert het idee om de praam met "verckens smalt" te besmeren. Daar kunnen zij de nieuwe mulder mee pakken! Want de praam is hetzelfde als de vang: de reminstallatie waarmee de molen tot stilstand wordt gebracht. Als die besmeerd wordt, dan blijft de molen doortollen. Dat is net zoiets als in onze tijd een auto die zonder remmen een berg afrijdt! De bekende molenkenner Anton Sipman beschrijft de enorme kracht die op de praam of vang wordt uitgeoefend, wanneer een molen in volle vaart tot stilstand moet worden gebracht. Het prettige en zachte geluid van de volmaakt in elkander grijpende kammen van de wielen en het ver weg lijkende gerucht van het bedrijf

[...]

vang, zoals dit wel wordt genoemd . Er kan een warme en heerlijk prikkelende geur van geschroeid hout, gemengd met die van de reuzel van het halslager en die van het bedrijf Gideon Scheperhein en Griet Reiniers die met Jacob Wetzelers is getrouwd zien liet drama al helemaal vóór zich en zijn het er direct mee eens: "Datt doet hij, datt kan niet schaeden!" En Gideon vertelt: "Sij hebben ons tott Huissen die moelle soo gestelt datt wij hem in 8 daegen niet konden gebruijken!" Het gebeurt klaarblijkelijk meer, dat een nieuwe mulder het leven zuur wordt gemaakt, als hij op de molen komt!

Moeder Rixken vindt het maar niets en zegt: "Datt laat blijven." Op aanwijzen van Claes echter neemt Peter Iserman uit de keukenkast het smalt, waarmee vanmorgen nog pannekoeken zijn gebakken en "bruckskens", dat zijn brokken brood, zijn gesmeerd, en samen lopen zij naar de molen. Moeder raadt het hun af en loopt hen na en als zij de buitentrap van de molen opklimmen naar de maalzolder, roept zij hun na: "Laat dat nou blijven!" In hun vuistje lachend klimmen zij de molen weer uit: wat zal die nieuwe mulder het benauwd krijgen!

Maar het pakt heel anders uit dan zij verwachten. 's-Middags wordt de molen gekeurd door de mulder van Etten. Hij inspecteert hem in al zijn onderdelen en wil hem tenslotte testen. Hij knijpt de praam om de molen te draaien en merkt dat die niet pakken wil. Ik denk dat hij dat meer bij de hand heeft gehad, want hij stelt onmiddellijk de juiste diagnose: "Wij willen noch eens op de moele gaan om te sijen of oock vet aan die praam is"" zegt hij tegen zijn maat en klimt de ladder weer op. Als hij beneden komt, zegt bij dat zijn vermoeden juist was. Maar wie heeft 'm dat geflikt? Er hangt geen briefje aan .....

Op zondagmorgen 3 januari ontmoeten wij Peter Iserman en Roelof Princen in de kroeg van Evert Bolwijner tegenover de kerk op de hoek van de Kerkweg. Dat is niet, zoals U wellicht denkt, het huis van de familie Brinks, Bovendorpsstraat 7: dat was de herberg, waar in de Franse tijd Roelof Herfkens achter de tap stond. Peter en Roelof verteren samen met Meester Reinier de rijksdaalder zwijggeld, die zij van Claes Reniers hebben gekregen. Voor een rijksdaalder kon je in die tijd heel wat borreltjes krijgen! Ik denk, dat Peter en Roelof al een aardig stuk in de kraag hadden, toen zij opstapten. Zoals dat nu nog gebeurt: zij hadden er nog niet genoeg van en wipten nog even bij "Hendrik den Hollander" binnen om een afzakkertje te nemen.

Drank benevelt het verstand, maar maakt de tongen los! "Bij de brandewijn" neemt Peter zijn kameraad in vertrouwen en vertelt hem, dat hij de praam heeft gesmeerd, maar dat het gedoome te vróg is uutgelek. De praamsmeerderij is ook doorgedrongen bij de justitie in 's-Heerenberg.

Als ik mij niet vergis, heb ik zelf ook al dikwijls in dit gevang gezeten, maar dan vrijwillig: het is het oudste deel van de archiefkelder van de gemeente Bergh, waar een overvloedige schat aan historisch materiaal te vinden is. Het gevang van toen is thans een Fundgrube (zouden de Duitsers zeggen) en houdt historieliefhebbers gevangen!

Dinsdagmorgen 5 januari worden de jongens uit het hok onder het raadhuis gehaald en voorgeleid aan de Berghse vierschaar op het Hof van Bergh. Dat gebeurt, zoals steeds, "bij climmender sonne", 's De vierschaar wordt op deze dinsdagmorgen gespannen door drie man: richter is landdrost Arnold van Appeltoern tot die Heest ende Diepstegen, die in 's-Heerenberg op de Boetselaersborg woont (die kunnen wij vandaag de dag nog zien!); gerichtsluijden zijn Doctor W. Goseman en Johan Smits. Willern Goseman is een jurist, die als schrijver aan het leenhof van de graaf is verbonden; Johan Smits is landschrijver van het Landdrostambt Bergh. Drie hoge pieten dus, die Peter en Hendrik verhoren "ter instantie des Heren Fiscaels", op verzoek van de advocaat Peter Iserman doet zijn verhaal, maar hij ontkent dat hij de praam heeft gesmeerd. Hij heeft wel gehoord van de Ettense mulder dat hij gesmeerd was.

De rechtbank besluit zich ter plaatse op de hoogte te gaan stellen en "post meridiem", na de middag, ontmoeten wij de landdrost en Doctor Willem Goseman, maar nu met Jonker Gerhard Schaep als tweede gerichtsman, in de kroeg van Evert Bolwijner in Zeddam. Jonker Schaep is ook al zo'n dure meneer: hij woont op de Padevoort, die hij een paar jaar later - in 1666 - van armoe moet verkopen aan het Huis Bergh.

Meester Reinier Jansen, de uitgerangeerde mulder verschijnt voor het tribunaal om gedaan te krijgen, dat zijn zoon Hendrik op borgtocht wordt vrijgelaten: hij "verbindt zijn persoon en goederen", zoals dat heet, dat hij alle consequenties voor zijn rekening neemt als Hendrik schuldig bevonden zou worden.

Intussen is gerechtsdienaar Arndt Cornelissen op last van de landdrost met Hendrik een kijkje gaan nemen in de keukenkast van de muldersvrouw, moeder Rixken, en hij meldt "in die caste bevonden te hebben een stuxken vercken smalt, brengende het selve mede in een pampir"; een corpus delicti dus. Rixken had gezegd, dat zij 's-Heerenberg [...]

Eultjen wordt nu ook ter verantwoording geroepen, natuurlijk. Zij heeft inderdaad smolt in huis en vanmorgen heeft haar zuster (de vrouw van Gideon Scheperhein) bij haar thuis nog een brok brood met smalt gesmeerd. De dienstmaagd Trineken Peters moet ook opdraven. Zij ontwijkt aanvankelijk de vragen van de hoge heren, maar geeft uiteindelijk toe, dat haar bazin, Rixken, haar heeft opgedragen te zeggen dat zij geen smalt in huis heeft gehad. De landdrost vraagt, waarom zij dat niet meteen heeft gezegd. Trineken antwoordt: "datt men niet gerne spreeckt tott naedeel van die geene daermen bij woont".

Ook logementhouder Jan Pas en zijn vrouw worden verhoord, maar daar wordt het gericht niet veel wijzer van. Het enige wat Jan heeft horen mompelen is, dat Peter Iserman er wel raad mee wist als het erom ging de nieuwe mulder een hak te zetten. Daarmee is het eerste gerechtelijke onderzoek, beëindigd. Het schijnt dat Hendrik Reniers en Peter Iserman voorlopig allebei op vrije voeten zijn gesteld.

Een week later, op dinsdag 12 januari, wordt Peter Iserman weer aan de tand gevoeld. Hij vertelt precies, wat er op de bewuste zaterdagmorgen is gebeurd en wat wij al weten. Hij wil echter zichzelf schoonpraten en zegt, dat Claes Reniers niet alleen het plan geopperd heeft, maar dat hij ook het smalt uit de kast heeft gepakt en de praam heeft gesmeerd. Roelof wordt er nu bij gehaald en bekent, dat hij met Claes Reniers naar Doetinchem is geweest en de zeilen heeft verwisseld, maar het plan om de praam te smeren, daar weet hij niets van. Als hij echter met Peter Iserman geconfronteerd wordt valt hij door de mand: Peter heeft de praam gesmeerd .....

Er gaat nu een brief naar Doetinchem, waarin Claes Reiniers voor een verhoor naar 's-Heerenberg wordt ontboden. Vrijdagmorgen 15 januari is hij daar en verklaart:
1) dat hij op de bewuste zaterdagmorgen in Zeddam was, maar
2) dat hij onder ede kan getuigen dat niet hij, maar Peter Iserman de praam heeft gesmeerd
3) wel heeft hij met Roelof Princen de zeilen verwisseld.

Trineke Peters weet van niets, want zij is donderdags naar haar oudershuis gegaan en pas zaterdagsavonds teruggekomen. Rixken weet ervan dat de zeilen verwisseld zijn, maar toen zij zelf op de molen gekomen zijn, waren er ook oude zeilen. Van de plannen om de praam te smeten beweert zij niets te weten.

De rechtbank heeft nu voldoende bewijs tegen Peter Iserman verzameld. Hij wordt gevangen gezet in de kerker op het Hof van Bergh Bij toerbeurt worden "huislieden", dat zijn boeren uit de stad, opgeroepen om de gevangene te bewaken.Vijf dagen later, op woensdag 20 januari, moet Peter Iserman nog eens zijn verhaal doen.

?s

Peter Iserman krijgt het nu benauwd: wie weet wat hem boven het hoofd hangt? De volgende dag, donderdag 21 januari probeert hij "uijt het carcer te breecken". Hij heeft de gevangenis "gevioleert"" dat is geforceerd. Borggreef Simon Ellenbosch (hij is de huismeester op het Hof van Bergh) brengt hiervan rapport uit aan het gerecht. Hij kwam 's Middelertijt om hem het vuijtbrecken te beletten soo es mijn huijsvrouw neffens den Landtschrijver Doctor Willem Goseman naer de geuanckenisse gegaen ende voir die deure koemende beuonden datt die selue alberijts vuijtt de gehengen los was". Peter had de nagels van de scharnieren losgepeuterd, maar "bemerckende sigh ontdeckt te sijn" sloeg hij gauw een paar spijkers weer vast en gooide "het instrument waermede hij gebroecken hadt" in het water van de gracht..... Dat heeft Peters zaak geen goed gedaan!

Op woensdag 27 januari dient Doctor Gerhard van Zelst zijn aanklacht in: de feiten die wij al kennen zet hij op een rijtje en hij besluit dat de ramp niet te overzien geweest zou zijn, als de mulder van Etten niet had ontdekt, dat de praam was gesmeerd: de hele molen zou "entweder in stucken offte in brandt gelopen" hebben niet alleen de nieuwe molenaar en de hele gemeinte zouden er de dupe van geworden zijn, maar "principalicken de vrouwe vanden lande ", gravin Madeleine. Want het is tenslotte háár molen! ".... het selve smeeren ende daer onder schuilende machinatie bestaen in een feit notoirlick criminel het welck in een landt van justitie behoort gestrafft te worden tot een exempel van anderen. Peter heeft de aanklacht aanhoord. Hij kan van armoe niets anders doen dan de opgesomde feiten bekennen, want hij heeft geen geld om te procederen. In afwachting van het vonnis legt hij de eed af: "Ick Peter Iserman gelaeue ende Sweere datt ick niet sall vreecken noch einige offensie doen t'sij aen de bedienden van justitie offte ijemant anders ter werelt ter oorsaecke offte occasie van t'Geene mij wegens het Smeeren van den praem op die Zeddamsche Moelle wedervaeren is. Soe waerachtigh mij Godt helpe en Sijn Hejl: Evangelie."

Die eed wordt niet voor niets afgenomen: er is na een ongunstig vonnis bij de mannen van het recht en de winnende partij al menig ruitje gesneuveld! Op vrijdag 5 februari moeten Peter Iserman en Roelof Princen nog eens vertellen, wat zij van het verwisselen van de zeilen weten. Een week later, op vrijdag 12 februari, wordt de nieuwe mulder Tonnis Ariaensen verhoord. Hij verklaart dat zo'n ingevette praam grote risico's met zich meebrengt: "datt de moelen aen t'loopen sijnde niemant dieselue soude konnen regeeren".

Hij heeft acht dagen niet durven malen en één van zijn knechten is zelfs gaan lopen. Hij vertelt, "datt hij drijmael mitt sijdent waeter het ratt hefft gewassen, oock mitt Sandt en Smitscoolen bestieecken". Desondanks heeft hij bij sterke wind al eens 12 of 13 man te hulp moeten roepen om de molen te stoppen. Er zal wel een nieuwe praam moeten komen ..... Ook timmerman Derick Janssen uit Aerdt die op de Zeddamse molen werkt, verklaart dat hij dinsdag j.l. de molen heeft moeten helpen afremmen.

Hij heeft "mitt die boorst op de praem gelegen soo langh datt die boorst hem wee" deed. Toen is hij erop gaan zitten, maar het duurde nog "soo langh datt een halff schepel weijdts daer door gemaelen "". Dan volgt de uitspraak. "'t Gerichte doende recht mitt advis van onpartijdige rechtsgeleerden, verclaert datt de beclaegde, mitt het gelibelleerde feijt als sijnde van grooten moetwill en periculeuse consequentie, in Lande van justitie niet tollerabel, te veel en t'onrecht gedaen hek ende tot reparatie van sulcken exces oopentlick ter plaetse daer sulx gewoonlick, geschavotteert, gegeesselt en volgents uijt dese Graeffschap en annexe heerlickheijden behoort gebannen te worden."

De volgende week vrijdag, 19 februari, wordt het vonnis in aanwezigheid van Peter Iserman publiek afgekondigd en op vrijdag 11 maart wordt hij weggejaagd. Maar niet voordat hij "de vrijheid gepresteert heeft: d.w.z. de rekening heeft betaald die hem wordt gepresenteerd: Gld Stuiv.
1. Hij heeft 68 dagen en nachten in de kast gezeten, aan vertering 10 stuivers per dag, maakt 38 Gld 0 Stuiv.
2. Aan vuur en licht wordt per dag en nacht 6 stuiver gerekend, maakt 20 Gld 8 Stuiv.
3. De huislieden hebben 62 dagen de wacht gehouden en daarvoor krijgen zij per dag twee kannen ofwel. 1 vaen bier; 62 vaenen á 6 18 12 stuiver, maakt
4. Voor het sluitgeld, dat is het loon van de sterke arm 2 Gld 5 Stuiv.
SOMMA 75 Gld 5 Stuiv.

Peter komt er nog goed af, want van gravin Madeleine behoeft hij niet op het schavot vóór het raadhuis in 's-Heerenberg en wordt hij niet gegeseld. Platzak maar vrij trekt hij de wijde wereld in, gelukkig, want "Das Wandem ist des Müllers Lust""!


Molenaars

  • [[1890 - 1928 Hermannus Gerretschen (benedendorpstraat nu werkplaats van Gaalen) in 1904 werd Herman Gerretschen eigenaar van de molen.

1929 Dhr. J.H. van Heek kocht de molen zodat het weer in eigendom kwam van Huis Bergh. v Bernardus Lanke (bovendorpstraat 12) heeft de molen voor een lange periode beheerd, maar niet als productiemolen de molen bemalen. in deze tussen periode zijn er nog een aantal vrijwillig molenaars geweest. 1974 - 1976 Ton Esman (uit Aalten) 1974 - 1993 Frans Thomassen (Ettemastraat 5)1982-1992 beheerder van molen 1976 - 1980 Dick Zweers   1976 - 1982 Eric Bosch (uit Zevenaar) 1979 - 1982 Frans Limbeek (uit Keyenborg) 1991 - 2006 Hans Roem (Ettemastraat 13) 1990 - 1993 D.J. Abelskamp jr. (uit Arnhem) 1990 - 1995 D.J. Abelskamp sr., (uit Warnsveld) jaren verbonden als lid technische commissie bij de molen 1993 - 2006 Frans de Bruin (uit Wenum Wiesem)]]

Meer informatie

Meer informatie over de Torenmolen in Zeddam staat bij Berghse molens

Sjabloon:Onderwerp