Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Front op Java, deel 1

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Inleiding

Luitenant Van Heek heeft zijn belevenissen in Nederlands-Indië gepubliceerd in zijn boek "Front op Java", dat al in 1952 is verschenen. Een kopie is aanwezig in de Bibliotheek van de Heemkundekring. Het navolgende is een samenvatting van dit boek, aangevuld met gegevens uit privé documenten van Van Heek en de overige hieronder vermeldde bronnen. De nadruk ligt in deze samenvatting op de belevenissen van Van Heek zelf. Voor achtergrondinformatie, die Van Heek ook op heldere wijze geeft, wordt verwezen naar de pagina Deelnemers Politionele Acties en de daar vermeldde bronnen.

In het voorwoord vertelt Van Heek dat hij er aanvankelijk weinig voor voelde zijn ervaringen op te schrijven. Hij vond ze niet belangrijk genoeg, maar bovenal was hem gebleken dat veel mensen, zo ze al belangstelling toonden, door gebrek aan voorstellingsvermogen vaak verkeerde conclusies trokken.

Uit vrees zich later niet meer alles juist te kunnen herinneren, besloot hij toch te gaan schrijven. Hij was zich ervan bewust dat dit, zo kort na terugkeer, een gewaagde onderneming was. Het betrof immers een gevoelige periode, waarin de meningen over het regeringsbeleid en de uitvoering daarvan tot scherpe meningsverschillen in de samenleving hadden geleid. Hij hoopte dat het boek zou bijdragen tot een beter begrip van het Nederlands-Indonesisch conflict en vooral van de inzet die de militairen van de Nederlandse en Nederlands-Indische strijdkrachten hadden getoond bij de uitvoering van een toch ondankbare taak.

Engeland, Steenwijk en Batavia

De voorkant van Van Heeks verbandakte

Van Heek meldde zich op 28 mei 1945 in Eindhoven aan als oorlogsvrijwilliger om uitgezonden te worden naar Nederlands-Indië. Zijn motivatie was het land te bevrijden van de Japanse bezetters. Aldus vertrok hij in juni 1945 naar Engeland voor een officiersopleiding, die ruim een jaar zou duren. Tijdens die opleiding capituleerde Japan op 15 augustus 1945, waarmee Van Heeks oorspronkelijke reden zich aan te melden, verviel, maar hij bleef in dienst. Hij kon de dienst ook niet verlaten, want hij had niet getekend voor de strijd tegen Japan, maar zich verplicht om overal ter wereld dienst te doen, waar de Minister van Oorlog zulks noodig acht.

Eind september 1946 kwam hij als tweede luitenant terug naar Nederland, waar hij in Steenwijl deelnam aan de opleiding van het infanteriebataljon 4-9 RI, een onderdeel van de Palmboom-Divisie. Hij werd pelotonscommandant van 1-2-4-9 RI, het 1e peloton van de 2e compagnie van 4-9 RI. De dienstplichtigen van dit bataljon kwamen begin november op, en zeven maanden later, op 20 juni 1947, vertrollen zij naar Indië. Samen met 4-6 RI uit Maastricht zette 4-9 RI aan boord van de Sloterdijk koers naar Makassar op Celebes. Tijdens de zeereis nam de spanning in Indië echter dusdanig toe, dat in de Straat van Malakka de bestemming gewijzigd werd in Tandjong Priok, de haven van Batavia. D aankomst daar was op 16 juli 1947.

In Batavia kreeg het bataljon de taak diverse belangrijke gebouwen te bewaken, zoals het paleis van luitenant-gouverneur-generaal Van Mook. Tijdens die eerste dagen deden er allerlei geruchten de ronde over een aanstaande actie, en inderdaad ging vijf dagen na aankomst in Indië, op 21 juli, de Eerste Politionele Actie van start. 4-9 RI heeft hieraan niet actief deelgenomen, maar kreeg wel zwaardere bewakingstaken uit te voeren: 24 uur op, 24 uur af. Omdat er in Batavia (dat immers de hoofdstad was) ook manschappen geleverd moesten worden voor parades, begrafenissen en ere-escortes, was de dienst weliswaar niet gevaarlijk, maar toch zeer vermoeiend. Naast deze taken, die de eerste maanden door bleven gaan, werden er oefeningen gehouden en zo nu en dan gingen losse pelotons al mee op een kleinere actie of een patrouille die door de commandant van Batavia werden gehouden.

In november 1947 werd luitenant Van Heek met twee pelotons naar Tangerang gestuurd, vlak ten westen van Batavia. In een nieuw ingericht interneringskamp zaten daar zo'n honderd Republikeinse gevangenen die bewaakt moesten worden. De dienst was er minder vermoeiend dan in Batavia, en door de wind over de sawahs was het verblijf er prettig. Het zou echter maar voor twee weken zijn.

Leuwirandji en Madjenang

Eind 1947 ging 4-9 RI naar het Westfront, de bestandslijn bij Bantam. Dat was het gebied in het uiterste westen van Java dat tijdens de Eerste Politionele Actie niet door Nederlandse troepen bezet was. Aan die bestandslijn begon het serieuze werk: 4-9 RI kreeg een sector van negentig kilometer lang te bewaken. Twee pelotons, waaronder dat van Van Heek, werden in het zuidelijk deel bij de kampong Leuwirandji gelegerd. Ze vonden er onderdak in een groot stenen huis.

Het "Westfront" was een verademing na de drukkende hitte van Batavia en omgeving. Het leven was er niet slecht, maar de meeste soldaten ondergingen er bij een van de vele patrouilles wel de vuurdoop. Gelukkig zijn er bij deze schermutselingen geen doden gevallen.

Al na een maand werd het bataljon naar Midden-Java overgeplaatst. Het vertrek was op 19 december 1947, maar de doorreis naar Midden-Java kon om organisatorische redenen niet meteen plaatsvinden, zodat het bataljon twee weken in Batavia moest wachten. Gedurende die tijd werd Van Heek met zijn peloton weer aangesteld als gevangenbewaarder in Tangerang.

Begin januari 1948 betrok 4-9 RI zijn posten bij Madjenang op de grens tussen West- en Midden-Java. Een trein bracht het bataljon van Batavia naar Bandoeng, waarna de beruchte konvooiweg via Garoet, Tasikmalaja, Tjiamis en Bandjar werd gevolgd. Daar waren al heel wat Nederlandse jongens gesneuveld. Ook Joseph Berendsen van 3-2 RI heeft het in zijn dagboek ook over de bloedlinke convooiweg Tasik-Garoet.

In Madjenang werd 4-9 RI ingedeeld bij de V-brigade, die bestond uit nog vier infanteriebataljons en verschillende ondersteunende eenheden. De voorgangers van 4 9 RI, een KNIL-bataljon, hadden door intensief patrouilleren een zekere rust weten te brengen en enig vertrouwen van de bevolking gewonnen. Door eveneens intensief te patrouilleren zou het 4-9 RI lukken deze toestand vast te houden.

Toen na de Renville-overeenkomst van 17 januari 1948 de troepen van Soekarno (de TNI) zich achter de bestandslijn terugtrokken, brak er een rustigere periode aan. Die rust was aanvankelijk weldadig, maar na verloop van tijd saai. Patrouillelopen bleef nodig voor ordehandhaving, maar hierbij was weinig gevaar meer te duchten. Aangezien er verder weinig te doen was, lag verveling steeds op de loer. Gelukkig kon die, mede door de enthousiaste inzet van Van Heek, de kop worden ingedrukt door het organiseren van veel sport en spel: voetbal- en volleybaltoernooien, en daarnaast ook schaken, dammen, bridgen, klaverjassen en hersengymnastiek (quizzen, zouden we nu zeggen).

De rust duurde tot midden augustus, toen 4-9 RI een compagnie moest leveren voor een zuiveringsactie bij Gombong aan de demarcatielijn. Van Heek en zijn peloton waren ook van de partij, en de manschappen vonden het een welkome afwisseling. Vier dagen lang doorzochten zij een voor hen onbekend terrein, maar ze troffen geen vijandelijke strijders of verstopt wapentuig aan.

Infiltraties en het spannendste uur

Vlak na de feestelijkheden bij het 50-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina op 31 augustus 1948 begonnen TNI-eenheden vanuit het Republikeinse gebied te infiltreren. Hun doelen lagen verder westelijk, zodat ze in het gebied van 4-9 RI slechts op doortocht waren en het gevecht zo veel mogelijk uit de weg gingen. Maar zij schonden de Renville-overeenkomst en veroorzaakten onrust in het gebied, dus er moest tegen opgetreden worden. Al op 3 september nam Van Heek met zijn peloton deel aan een actie om infiltranten te onderscheppen, maar zonder resultaat. De vijand had goede verkenners en informanten, zodat de infiltraties doorgingen. Toen koningin Juliana op 6 september de troon besteeg, had 4-9 RI een gewone patrouilledag. Het enige feestelijke die dag was 's avonds een krentenbol bij de thee.

Eind september 1948 beleefde Van Heek het spannendste uur van zijn Indiëtijd. Volgens inlichtingen hield zich in een bergkampong op twintig kilometer van Madjenang een TNI-eenheid schuil. Meteen werden er twee groepen van vijftien man elk op afgestuurd. Ze vertrokken 's nachts om twee uur en naderden de kampong van verschillende kanten. De doorzoeking bij het ochtendgloren leverde echter niets op, zodat de terugweg werd aanvaard.

Al na een paar kilometer werden de Nederlanders onverhoeds met zware wapens beschoten. Het vuur kwam vanaf de top van een begroeide heuvelrug. Voor Van Heek was het zaak het initiatief zo snel mogelijk in handen te krijgen, en hij besloot de vijand via een zijwaartse beweging over de helling in de flank aan te vallen. Die doorzag echter zijn plan, wijzigde zijn positie en nam de groep weer van bovenaf onder vuur. Het enige wat Van Heek kon doen was de terugtocht bevelen, terug de helling af. Dit gebeurde in een roekeloze vaart, maar als door een wonder bereikte iedereen heelhuids het dal. Niemand was door kogels geraakt of had een been gebroken. De vijand zette echter joelend en krijsend via de heuveltoppen de achtervolging in, en het gevaar van omsingeling werd reëel. Het was inmiddels volop dag en de zon brandde er genadeloos op los. Iedereen had verschrikkelijke dorst, maar met de vijand letterlijk op de hielen kon er niet gerust worden om te drinken. Gelukkig zag Van Heel na een aantal kilometers kans zich met zijn mannen op een heuvel te verschansen en de vijand in een vuurgevecht van zich af te slaan. Daarop kon in de hitte van de dag, via een omweg die minder riskant was, de hoofdweg worden bereikt. Daar werden ze door een vrachtwagen opgepikt en naar Madjenang gebracht. Men had zich daar al flink zorgen gemaakt, en de bataljonscommandant kwam Van Heek persoonlijk gelukwensen met zijn geslaagde ontsnapping.

Van Heek had die dag wel iets over de tactiek van de TNI geleerd, een les die hij later nog vaak in zijn voordeel zou gebruiken, maar nog nachtenlang hoorde hij in zijn slaap het gekrijs van zijn achtervolgers.

In deze periode viel de eerste dode door gevechtshandelingen. Zes man van 4-9 RI waren al omgekomen door ziekte of een ongeval, maar op 26 oktober 1948 sneuvelde soldaat Yme van Dijk bij de beschieting van een fouragetruck. Vertegenwoordigers van alle compagnieën, waaronder Van Heek, waren aanwezig bij de begrafenis in Banjoemas. Later is Van Dijk herbegraven op het Ereveld Pandu in Bandung, waar hij nu rust in Graf 244 van Vak VI.

Eind 1948 werd de situatie zowel politiek als militair steeds dreigender. De onderhandelingen bleven vruchteloos, en er waren al weer net zo veel TNI-strijders in het Nederlandse gebied geïnfiltreerd als er in februari uit geëvacueerd waren. De Tweede Politionele Actie werd onontkoombaar. In de aanloop hiertoe werd de hele V brigade naar een verzamelgebied ten zuiden van Semarang gedirigeerd, een gigantische operatie, waarbij in een paar dagen tijd een afstand van 300 kilometer moest worden afgelegd. Als commandant van een buitenpost had Van Heek vrij veel zelfstandigheid gehad, maar met de hele brigade op weg in een colonne van duizend legervoertuigen, voelde hij zich onderdeel van een machtig geheel. De afmars uit Madjenang was in de late avond van 15 december, en via de noordkust bereikte de brigade op 19 december zijn uitgangspositie ten zuiden van Semarang.

De Tweede Politionele Actie

Midden-Java met onderstreept de plaatsen die in Van Heeks verhaal voorkomen. Soerakarta is Solo.

Op 19 december 1948 begon de Tweede Politionele Actie. De T-brigade was vanuit Semarang al onderweg naar Djogjakarta, de Republikeinse hoofdstad. De V-brigade zou achter de T-brigade oprukken om de tweede stad Solo te bezetten. De taak van 4-9 RI hierbij was strategische punten in het noordelijke deel van de stad te bezetten. Het bataljon werd daartoe in vijf gevechtscolonnes opgedeeld, en Van Heek kreeg het commando over de gevechtscolonne die het residentiekantoor en een naastgelegen woning moest bezetten. Zijn peloton werd flink versterkt met vier vrachtwagens voor het vervoer van manschappen, uitrusting en munitie, en met vijf brencarriers (pantserwagens), waarvan twee met 3-inch mortieren. De sterkte van de gevechtsgroep was 64 man in negen voertuigen. Indien nodig kon er per radio vuursteun van artillerie of vliegtuigen aangevraagd worden.

Laat in de avond van 20 december begon de V-brigade aan de opmars naar Solo. Even voorbij Salatiga werd de bestandslijn overschreden. Van Heek merkte al gauw aan de vernielingen die aan de weg en aan bruggen waren toegebracht, dat hij zich in Republikeins gebied bevond. Toen Solo in zicht kwam, duidden rookpluimen er op dat de TNI de tactiek van de verschroeide aarde had toegepast. De stad was verlaten, zodat de bezetting snel en zonder verliezen kon plaatsvinden, maar het residentiekantoor en de andere doelen waren slechts rokende puinhopen. De branden die al van verre te zien waren geweest, hadden vooral overheidsgebouwen in de as gelegd.

Voor het bezet houden van Solo waren weinig troepen nodig, zodat 4-9 RI al op Tweede Kerstdag werd doorgestuurd naar Klaten, aan de weg tussen Solo en Djogjakarta. Alleen de 2e compagnie, waar Van Heeks peloton toe behoorde, werd teruggestuurd naar Bojolali om daar een sector van de konvooiweg Salatiga-Solo te beveiligen. Dit was het begin van een warrige week, waarin de compagnie van hot naar haar werd gestuurd voor steeds weer een andere opdracht. Nog dezelfde avond werd de compagnie per radio onmiddellijk, "herhaal onmiddellijk", van Bojolali naar Solo teruggeroepen. De volgende dag moest langs de spoorlijn naar Semarang gepatrouilleerd worden, en de dag daarop moest de compagnie naar een tabaksonderneming die zich weer een eind in de richting van Bojolali bevond. De onderneming was vanuit de omliggende kampongs aangevallen, zodat die doorzocht moesten worden. Hierbij werd uiteraard niets gevonden, want de guerrillastrijders hadden allang de benen genomen. Zo bleef de week doorgaan, tot de opdracht kwam om weer naar Bojolali te gaan voor de oorspronkelijke opdracht, namelijk de beveiliging van de konvooiweg.

Na de Tweede Politionele Actie bleef Van Heek een maand met zijn peloton in Bojolali, maar hij heeft geen goede herinneringen aan die periode (hoewel hij op 1 januari 1949 te eerste luitenant werd bevorderd). Er vielen enkele gewonden, en het lukte niet de beveiliging naar behoren uit te voeren. Te vaak lukte het de vijand de weg te saboteren. Op een dag bleek de weg over een afstand van maar liefst acht kilometer versperd door bomen, tramrails, karren en telefoondraden.

Vredig Goeboeg

Begin februari 1949 werd 4-9 RI vrij plotseling teruggetrokken uit Bojolali (waar de 2e compagnie lag) en Klaten (waar de rest lag). Verse troepen namen daar de taken over. De verschillende compagnieën van 4-9 RI werden tijdelijk aan andere onderdelen uitgeleend, en de 2e compagnie ging naar Semarang. Daarvandaan werd Van Heeks peloton doorgestuurd naar Goeboeg, 25 kilometer ten oosten van Semarang. De taak was een boemeltreintje te bewaken dat dagelijks tussen Goeboeg en Poerwodadi heen en weer reed.

In Goeboeg en omgeving waren geen guerrillastrijders, wat na het verblijf in Bojolali een ware verademing was. De jongens konden ongewapend het bivak (een Chinese villa) verlaten en zich zonder gevaar onder de plaatselijke bevolking begeven. Aangezien er maar een paar man nodig waren om de boemel te bewaken, kon Van Heek in overleg met de compagniescommandant een verlofregeling afspreken, waarbij om de beurt twee man voor twee dagen naar Semarang op verlof konden. Dit plan kon maar ten dele uitgevoerd worden, want de helft van het peloton werd naar de meer noordelijk gelegen stad Demak doorgestuurd. Dit was echter ook een geheel veilige stad, en nu hij tussen zijn twee detachementen heen en weer moest reizen, maakte Van Heek van de gelegenheid gebruik een toeristisch bezoek aan Koedoes en Djapara te brengen. Bovendien kon hij op verlof naar Semarang. Kortom, de tijd in Goeboeg was een zorgeloze tijd.

Die zorgeloosheid ging na een poosje knagen, want in Solo, in Djogjakata en elders stonden anderen bloot aan de gevaren van de guerrillastrijd. Aan de tijd in Goeboeg kwam echter gauw genoeg een eind, zoals Van Heek op een bijzondere wijze te horen kreeg. Hij zat in de bioscoop een oorlogsfilm te bekijken over een Amerikaanse marine-eenheid die zich gereedmaakte voor de strijd tegen Japan. Aan het eind van de film werd in de bioscoopzaal omgeroepen dat luitenant Van Heek zich onmiddellijk met zijn commandant in verbinding moest stellen. Ook hij moest zich dus gereedmaken voor de strijd. Nog diezelfde nacht werd het bivak in Goeboeg opgebroken.

Intermezzo in Djogjakarta

In de vroege ochtend van 4 maart 1949 vertrok de 2e compagnie van 4-9 RI via Magelang naar Djogjakarta. De plotselinge verplaatsing hield verband met het feit dat de TNI die stad op 1 maart voor enkele uren had kunnen heroveren. In afwachting van de eigenlijke versterkingen, moest 2-4-9 RI even bijspringen. Van Heek moest met zijn peloton twee bruggen aan de noordwestkant van de stad bewaken. Dat was een zware opgave, want die bruggen lagen bijna een kilometer uit elkaar, en bovendien moest er in een ruime sector daaromheen gepatrouilleerd worden. Zijn dertig man waren dus vrijwel continu in drie groepen verdeeld, wat het werk zenuwslopend maakte. Gelukkig deden zich geen moeilijkheden voor. Daar heeft Van Heek veel geluk mee gehad, want in die dagen vielen er in en om Djogjakarta aan Nederlandse kant vrijwel dagelijks doden.

Na tien dagen eindigde het verblijf in Djogjakarta even plotseling als het begonnen was. De hele compagnie ging op 14 maart weer terug naar Semarang. Bij aankomst daar bleek dat soldaat Raaijmakers, die in Djogjakarta gewond was geraakt en per vliegtuig naar het ziekenhuis in Semarang was overgebracht, die dag was overleden. Hij was de eerste gesneuvelde van de 2e compagnie. De hele compagnie ging mee naar zijn begrafenis op het Ereveld Candi, waar hij nu rust in Graf 125 van Vak C.

In afwachting van een nadere bestemming werd Van Heek tot zijn verbazing weer met zijn peloton in Goeboeg gelegerd. Ook nu moest er weer een detachement naar Demak, maar bovendien moest hij mannen afstaan om in Goendih, een heel eind richting Solo, een boemeltrein te bewaken.

Het vervolg

Voor het vervolg zie Front op Java, deel 2.

Zie ook