Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Godschalk, Wilhelmus

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Geboren in een groot gezin

Wim Godschalk
(1924-1947)

Wim Godschalk werd geboren 8 augustus 1924 te Beek als negende van de zestien kinderen van Johannes Marie Christiaan Godschalk (Didam) en Geertruida Johanna de Bruijn (Wijchen). De twee oudste broers zijn in Groesbeek geboren, alle ander broers en zussen in Beek. Twee van zijn broers zijn naar Canada geëmigreerd, te weten Beernd, Theed. Zijn broer Toon en zijn zuster Anneke zijn naar Australië geëmigreerd.

Oorlogsvrijwilliger

Wim was een oorlogsvrijwilliger (OVW'er) van het eerste uur en met grote waarschijnlijkheid de eerste Berghenaar die zich als zodanig heeft aangemeld om naar Indië te gaan. Al op 12 maart 1945, dus nog vóór de bevrijding van Bergh op 1 april, was hij in werkelijke dienst bij 1 GBI, het 1e Gezagsbataljon voor Indië. Hij kreeg legernummer 240808007. Vermoedelijk was hij bij familie in Neerbosch of Niftrik bij Nijmegen, toen deze streek in september 1944 werd bevrijd, en kon hij zich daarom zo vroeg aanmelden. Op 1 mei werd Wims verbandakte bekrachtigd, waarna hij op 3 mei met zijn eenheid naar Engeland vertrok voor verdere opleiding, die duurde tot 18 juni.

Op 18 juni vertrok Wim met een voorhoede van 1 GBI met de Orontes vanuit Glasgow naar Australië. Het schip kwam op 7 juli aan in Fremantle op de Australische westkust. Op 23 juli werden de OVW'ers verdeeld over twee legerkampen bij Melbourne; Camp Darley en Camp Victoria. Wim zat bij de groep die in Camp Darley werd gelegerd.

De Gezagsbataljons voor Indië waren bedoeld om te helpen Nederlands-Indië van de Japanners te bevrijden. Zij zouden in Australië door KNIL-militairen opgeleid worden, en daarna met het KNIL oversteken om de Jappen te verslaan. Australië had al barakkenkampen en oefenterreinen beschikbaar gesteld, maar door de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 veranderde de situatie zodanig dat het land zijn medewerking stopzette. De OVW'ers die met de voorhoede van 1 GBI al vóór de capitulatie in Australië waren, zijn dan ook de enige die daar een opleiding hebben gehad. De rest van 1 GBI is op 4 oktober 1945 nog wel met de Stirling Castle vanuit Liverpool vertrokken, maar kreeg op 4 november bij aankomst in Sidney geen toestemming meer aan land te gaan en moest uitwijken naar Malakka. Bij de hoofdmacht zat Wims plaatsgenoot Mart Wolswijk.

De voorhoede en de hoofdmacht van 1 GBI hebben elkaar ook nooit weer gezien, want het bataljon werd op 1 september 1945 opgeheven. Van het oorspronkelijke plan om vijftien Gezagsbataljons in Australië te trainen is dus zo goed als niets terechtgekomen.

Ondertussen zaten Wim en zijn kameraden wel in Australië. Het zullen een dikke honderd man zijn geweest, want zij waren met genoeg mensen om een compagnie te vormen. Deze compagnie is na twee maanden, op 21 september 1945, uit Australië vertrokken en kwam op 9 oktober in Batavia aan. Hiermee was Wim de eerste Berghse militair die na de oorlog voet zette op Indische bodem. Zij compagnie was tevens geruime tijd de enige Nederlandse eenheid in Nederlands-Indië. Pas eind februari 1946 zouden vanuit Malakka bataljons oorlogsvrijwilligers aankomen.

De diensttijd op Java

In Batavia werd Wims eenheid ingedeeld als de 5e compagnie van Inf. I KNIL, het 1e Bataljon Infanterie van het KNIL. Korte tijd, van 19 oktober 1945 tot 4 mei 1946, vormde Inf. I KNIL samen met Inf. II KNIL en enkele kleinere eenheden het 1e Regiment Infanterie (1 RI) van het KNIL. Aldus was Wim ingedeeld bij 5-1-1 RI, wat, zoals hieronder zal blijken, gemakkelijk verwarring wekt met het bataljon 1-1 RI van de Koninklijke Landmacht. Normaal gesproken was er bij het KNIL ook geen sprake van regimenten.

Inf. I KNIL kreeg beveiligingstaken langs de weg tussen Batavia en Bandoeng, en heeft zuiveringsacties uitgevoerd in het omliggende gebied. Op 4 mei 1946 werd Inf. I KNIL toegevoegd aan de W-brigade. Tijdens de Eerste Politionele Actie, die begon op 21 juli 1947, trok de W-brigade vanuit het binnenland rond Bandoeng op naar Cheribon. Al tijdens de eerste dagen was Inf. I KNIL betrokken bij de verovering van het vliegveld Kalidjati ten noorden van Bandoeng, dat daarna door een aantal batterijen van de Luchtdoelartillerie werd overgenomen. Een van de militairen die hier bij zaten was Wim Berntsen uit Azewijn. Inf. I KNIL trok verder oostwaarts langs de kust in de richting van Semarang. Het was tijdens deze opmars dat Wim op 3 augustus 1947 sneuvelde, op de voorlaatste dag van de Eerste Politionele Actie.

Op die dag maakte Wim deel uit van een groep van twaalf man die, bewapend met slechts twee brens (lichte mitrailleurs) en verder de gebruikelijke geweren en ieder een paar handgranaten, een personentrein moest begeleiden. Deze trein moest een groep etnische Chinezen gaan ophalen uit het landinwaarts gelegen Boemiajoe en naar de kustplaats Tegal brengen, waar zij veiliger zouden zijn. Het was een traject van ongeveer tachtig kilometer, maar vlak bij Boemiajoe waren de rails opgeblazen, zodat de trein gedwongen was te stoppen. Niet lang daarna werd een zojuist gepasseerde spoorbrug opgeblazen, zodat de trein geen kant meer op kon. In de chaotische reeks gebeurtenissen die daar op volgde, is Wim gesneuveld. Het nu volgende ooggetuigeverslag uit het gedenkboek van Wims compagnie schept een indringend beeld van dit tragische voorval.

Een ooggetuigeverslag van Wims sneuvelen

Het nu volgende ooggetuigeverslag uit het gedenkboek van Wims compagnie schept een indringend beeld de tragische gebeurtenissen van 3 augustus 1947. Bij lezing rijst de vraag hoe zo'n kleine patrouille zo licht bewapend en slecht uitgerust op pad heeft kunnen worden gestuurd.


Terwijl de besprekingen over een a.s. wapenstilstand gaande waren, kregen wij op de laatste dag van de veertiendaagse politionele actie (3 augustus) opdracht om als begeleiding van een personentrein mee te gaan. Deze trein zou van TEGAL vertrekken en zich naar BOEMIAJOE begeven teneinde een zich in gevaar bevindende groep CHINESE INWONERS te evacueren. De afstand bedroeg ca. 80 km.

De aangewezen groep bestond uit een sectie van 12 man, zijnde o.a. 3 Hollanders, t.w. OVW KL-sdt. Ekl. W. Godschalk, OVW KL-korp. F.H. Versteeg, OVW KL-sgt. L. Houkes, 1 Surinamer sdt. Rillen, 1 Indo vrijw.sdt. van Beurden, 3 Ambonese en 4 Menadonese militairen (recruten). Bij deze sectie kwamen nog de 2 man bedieningspersoneel van de trein (machinist en stoker).

De bewapening was zeer summier en bestond slechts uit 2 brenguns en de gebruikelijke Lee Enfield geweren en ieder een paar handgranaten.
Er was geen verbindingsapparatuur.

De afspraak was nl. dat indien er des nachts om 12 uur nog niets van ons vernomen was, men hulp zou sturen.
Er zou dus verder geen bewapende begeleiding langs de weg plaatsvinden, omdat het een soort routineklus leek te zijn.

Helaas... In de buurt van BOEMIAJOE bleek de rails te zijn opgeblazen. Toen de trein tot stilstand was gekomen, sprongen enkelen direct van de trein om langs de spoorbaan in stelling te gaan, terwijl anderen op de trein zich gereed maakten om vandaar af eventueel tegenvuur te geven.
Aangezien er echter geen vijandelijk vuur werd gegeven en de afstand tot de plaats nog slechts 1 à 2 kilometer was, besloot ik (sgt. Houkes) met een paar man te voet verder te gaan om polshoogte te nemen. Korporaal Versteeg bleef met de anderen bij de trein om deze te bewaken.
In Boemiajoe aangekomen zagen we nogal wat verwoeste huizen en bij navraag bleek, dat de groep Chinezen de bergen ingevlucht of erheen gejaagd was. Misschien zelfs door de vijand als gevangenen naar de bergen meegenomen.
Besloten werd niet verder te zoeken, maar onverrichter zake terug te keren naar de trein. Bij terugkomst werd door de achtergebleven bewakingsgroep verteld dat zij een explosie gehoord hadden. Onder elkaar spraken wij het vermoeden uit, dat de kans groot was dat de vijand de brug had laten springen en dat zou bijzonder vervelend zijn.

Het driedelige gedenkboek van de compagnie van Wim Godschalk, waaruit nevenstaand ooggetuigeverslag is genomen.

Toen wij langzaam achteruit stoomden, bleek ons vermoeden bewaarheid en stond de rails op een soort ravijnbrug naar de hemel te wijzen. De schrik sloeg ons om het hart. Wat stond ons nu te wachten?
Toen de locomotief tot stilstand kwam werden wij vanaf de omliggende heuvels onthaald op hevig machinegeweervuur en mortiergranaten. De bemanning van de locomotief, die al eerder hun ontevredenheid over de gang van zaken niet onder stoelen of banken had gestoken, maakte zich ondertussen uit de voeten. Van hen zagen wij geen spoor meer terug en wij wisten dus niet hoe het hen verder vergaan was. (Persoonlijk was sgt. Houkes van mening, dat een machinist zich zonder trein niet lekker zou voelen).

Toen wij dit geweld achter te rug hadden en er zonder een schrammetje uit ontkomen waren, beraadslaagden we wat te doen.
Stom genoeg was bij deze actie geen verbindingsman meegegaan. Anders hadden we onze netelige positie door kunnen geven en zou er hulp gezonden kunnen worden. Wij zaten dus zonder enig contact in de val.
Er zat dus niets anders op dan dat wij onze terugtocht verder te voet zouden vervolgen om zo te trachten bij onze basis te komen. Het was een allerbelabberdste toestand waarin wij ons bevonden. Bij gewapend treffen met de vijand was ons groepje te klein en veel te licht bewapend.

Een ander vraagteken was waarom de commandanten ons zonder kaart of kompas hadden weggestuurd. Daarom leek het ons raadzaam zo veel mogelijk de weg en de spoorlijn aan te houden, ook al met het oog op hulp, die wij toch minstens vroeg in de ochtend zouden kunnen verwachten. Onder geen enkele voorwaarde konden wij nog voldoen aan de tijd van terugkomst, nu de terugweg per trein afgesneden was en de comp.cdt. dus hieruit de conclusie zou moeten trekken, dat wij in de rotzooi zouden zitten.
De verwachting van ons was dat zij een andere trein zouden sturen om ons te ontzetten of in ieder geval over de weg zouden proberen ons te bereiken.
Voor ons was er geen andere keuze, want zouden wij van de weg afwijken, dan zouden ze ons nooit kunnen vinden en we wisten verder niet wat ons in het nachtelijk duister te wachten stond in een volkomen vreemd gebied.
Nadat wij onze terugtocht tot in de nacht hadden voortgezet, besloten wij een paar uur rust te nemen en verschansten ons aldus in een soort rangeerhuisje. Het stond op een nogal ruim spooremplacement, zodat wij een overzichtelijk terrein om ons heen hadden en niet plotseling beslopen konden worden. Er werden wachtposten geplaatst en de rest kon even de ogen sluiten.
Bij het krieken van de dag vervolgden wij onze tocht en kwamen door een kampong met een vriendelijke bevolking, die ons thee aanbood. Een heerlijke drank als je dorst hebt. De bevolking bleek voornamelijk uit Chinezen te bestaan, die ons wilden helpen door ons een paar fietsen aan te bieden, hetgeen we natuurlijk accepteerden, daar het lopen bij niet verschijnende hulp toch nog geruime tijd in beslag zou nemen.
Voor degenen die niet konden fietsen was er een soort karretje, een grobak met een koedah ketjil (paardje), zodat we sneller vooruit konden komen.
Na een paar kilometer gefietst te hebben en juist toen we in de buurt van een volgende plaats genaamd BANDJARANJAR waren gekomen, werden we vandaar uit beschoten en moesten we dekking zoeken in een greppel.

Frans Versteeg besloot om de zaak te verkennen, maar werd, toen hij ongeveer 100 meter van ons verwijderd was beschoten door een zwaar kaliber mitrailleur (vermoedelijk 'n vliegtuigmitrailleur), op een punt waar de weg een bocht maakte. Wij zagen hem ter aarde vallen. Wij namen aan dat er zich een of meer Japanse scherpschutters bij de vijand bevonden, gezien hun uiterste precisie van schieten.
Met een omtrekkende beweging achter een paar huisjes om trachtten wij (sgt. Houkes met Godschalk en een brengunbemanning van 2 man), de bovengenoemde bocht in de weg te bereiken met de bedoeling het vijandelijke mitrailleurnest met een handgranaat uit te schakelen en dan de gewonde Frans Versteeg daar weg te halen. Dit alles met afleidingsvuur door de bemanning uit de greppel.
Het bleek echter dat zich achter de huisjes een open veldje bevond. De bren werd daarom in stelling gebracht om ons te dekken, zodat wij naar voren konden kruipen. We hadden wel op wat vuur gerekend, maar de vuurkracht en zuiverheid van schieten van de vijand was zo groot, dat de in stelling gebrachte bren al direct het veld moest ruimen en wij (Godschalk, als eerste en Houkes) spoedig door een vijandelijke kogelregen uit automatische wapens geveld werden.
In de buik getroffen en plat liggend vond tussen mij (sgt. Houkes) en de tegenpartij nog een schotenwisseling plaats, waarbij ik nog enige treffers in mijn linker been incasseerde. Juist nadat ik dacht dat mijn laatste uurtje geslagen was en het mij in feite niet meer kon schelen kwam het in mij op dat, zodra de vijand bij mij kwam, ze nog eenmaal de volle laag zouden krijgen, toen hield ineens het schieten van de vijand op en werd het stil aan deze kant. Gewond als ik was kroop ik naar de terneer gevallen Godschalk toe, die zich op ongeveer 20 meter rechts van mij moest bevinden. Bij hem aangekomen, kon ik helaas totaal geen levensteken meer ontdekken en bleek hij dodelijk getroffen te zijn. Om niet nogmaals als schietschijf te fungeren, kroop ik daarom terug naar de greppel in de weg, waar nog steeds enige schoten gewisseld werden.
Korporaal Versteeg, die door de mitrailleur door de pols en spierenbundel in de linkerbovenarm bleek te zijn geschoten, had nog zo veel kracht om terug te kruipen in de greppel en verzocht daar om een vrijwilliger, die bereid was om hulp te halen bij de – hopelijk naderende – patrouille van de compie. De Surinamer Rillen gaf zich daarvoor op en achteraf bleek hem dat gelukt te zijn. Hij was 's avonds laat op de basis aangekomen en moest onderweg wel duizend angsten uitgestaan hebben.

Toen er een vuurpauze van de vijand kwam en die zich – zover wij in de greppel liggend aan de benen konden zien – even het terrein verliet, besloten we na vertrek van Rillen (en misschien een paar anderen, die mee zijn gegaan?) ons terug te trekken.

Wij, de zwaargewonden – Korporaal Versteeg en Sergeant Houkes – werden door de anderen in de kar gelegd en zo vervoerd naar de kampong met de vriendelijke Chinese bevolking, die ons bij aankomst naar vermogen hielp en eerste hulp verleende. Wij brachten in een kamponghuisje een zeer pijnlijke en slapeloze nacht door. De toestand van korp. Versteeg was zeer kritiek en bij vlagen verloor hij het bewustzijn.
Ook voor mij zag het er, gezien mijn opgelopen verwondingen, niet rooskleurig uit en ook ik verloor soms mijn bewustzijn.
Gelukkig kwam tegen het ochtendgloren van de daarop volgende dag dan eindelijk een gemotoriseerde colonne van ons bataljon ons uit de nesten helpen.
Van het verdere transport weet ik niets meer, daar ik soms mijn bewustzijn verloor. Alleen is er een vage herinnering, dat ik in een soort tent door een arts werd geholpen.


De verdere afloop

Nog dezelfde avond, 3 augustus, werd er een patrouille uitgezonden om Wim en zijn groep te hulp te komen, maar deze keerde onverrichter zake terug. De volgende morgen werd een tweede patrouille uitgezonden, en ook een patrouille die voor een ander doel naar Bandjaranjar was gezonden, nam aan de zoektocht deel. Later bleek dat alle overlevenden op eigen kracht hun basis weer hadden kunnen bereiken (of althans vijandelijke gebied hadden kunnen verlaten).

Het lichaam van Wim hadden zijn kameraden echter moeten achterlaten, en dat was nog steeds niet gevonden. Op de plek waar hij gesneuveld was, lag hij niet meer: de vijand had het dode lichaam meegenomen. Uiteindelijk vonden zijn makkers hem in een kamponghuisje in Bandjaranjar, ontkleed en afschuwelijk verminkt.

De volgende dag werd Wim begraven in Tegal. Thans ligt hij begraven op het Nederlandse ereveld Candi in Semarang, vak B, graf 47. Zijn overlijdensakte in de gemeente Bergh is gedateerd op 10 februari 1948.

Op Wims grafkruis staat als onderdeel vermeld 5-1-1 RI KL. Dit klopt op de laatste twee letters na, want hij diende niet bij de KL (Koninklijke Landmacht), maar bij het KNIL. Het KL-bataljon 1-1 RI bevond zich ten tijde van Wims sneuvelen op Noord-Sumatra. Over dit misverstand is contact opgenomen met de Oorlogsgravenstichting.

Wim staat vermeld op het Oorlogsmonument te Beek.

Van Wims onderdeel, de 5e compagnie van Inf. I KNIL, zijn vier man omgekomen. De eerste drie sneuvelden kort na elkaar in oktober 1945 ten zuiden van Batavia. Zij behoorden daarmee tot de allereerste Nederlandse doden van het Nederlands-Indonesiche conflict, want de eigenlijke Nederlandse troepenmacht landde pas vanaf februari 1946. Behalve deze drie had de compagnie dus maar één dode, die pas in augustus 1947 viel. Dat was Wim.

Uit De Graafschapbode van 19 augustus 1947
Wims bidprentje. Zijn roepnaam en de overlijdensdatum wijken af van de rest van het verhaal.
Klik voor een vergroting
Het graf van Wim Godschalk op het ereveld Candi in Semarang.
Foto Marcel Messing


Externe links

Bronnen

  • Staat van dienst van Wilhelmus Godschalk, op 14 juli 2008 afgegeven door het Bureau registratie en informatie ontslagen personeel van het Ministerie van Defensie
  • Korpsgeschiedenis van het Ie bataljon infanterie van het KNIL, Militaire Spectator, jrg. 116 (1947) 9, 497-503.
  • Gedenkboek GBI/5e compagnie INF I.-KNIL, door H. Lesink, Nijmegen, 1987, deel 3 blz. 137-144.
  • Laatste bericht - Ereveld van Indië en Nieuw-Guinea, door Jack Kooistra, Leeuwarden, 2007.
  • De W van Willem. Kroniek van een Brigade, door H.J. Neuman, Semarang/Purwokerto, 1949, blz. 147.
  • Stichting Nationaal Indië-Monument 1945-1962, Verlieslijst Nederlandse troepen, Melick, 1996, blz. 72.
  • De geschiedenis van de KNIL-cadetten te Breda, promoties 1940, 1941 en 1942, B.C. Cats in Armamentaria 37 (2002), blz. 80-95.