Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Laatste oorlogsnacht in Azewijn

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 22 nov 2016 om 17:05 (Bron: cat)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Toelichting

Henk Egbers heeft enkele maanden na de bevrijding van Azewijn een opstel geschreven over de laatste oorlogsnacht die hij daar meemaakte. Hij was toen zeventien jaar en zat in de derde klas van het kleinseminarie in Apeldoorn. De derde en vierde klas waren toen echter gehuisvest in het parochiehuis in Heino, omdat tijdens de oorlog de Duitsers het gebouw in Apeldoorn in bezit hadden genomen en na de bevrijding de geallieerden hetzelfde hadden gedaan.

Henks leraar Nederlands had opmerkingen over het verkeerd gebruik van de naamvals-n, die toen nog gold, en vond dat er te veel komma's in stonden. Maar het verhaal vond hij zo goed, dat hij het in de klas helemaal heeft voorgelezen. Het opstel is kort na de gebeurtenissen geschreven en geeft daarom een betrouwbaar beeld van de bevrijdingsnacht.

Het onderstaande is een transcriptie van het opstel, inclusief de overbodige komma's. Een enkele aanvulling of toelichting die Henk Egbers later heeft gegeven, is cursief in het oorspronkelijke opstel ingevoegd.

Het opstel

De laatste nacht van onze
"Lijdens-bevrijdingsweek"
Paasnacht 1945 -
met zijn bekroning

Hiiiiiiiii ……………………………….. pang! …………………….. pang !!!
………………………………………………………………………………….
Goddank, het blijft stil. Een zucht van verlichting gaat door de kelder. De gedrukte stemming in de dompe schuilplaats klaart op. Voorzichtig klauteren we de trap op naar buiten. 't Is stil. De gangklok tikt alsof er niets gebeurd is. "Zou het nu dan ook eens werkelijk stil blijven?"
Voetje voor voetje gaan we naar de deel. "Gelukkig, de beesten staan allen nog ongedeerd op hun plaats." Met hun stomme koppen kijken ze ons vragend aan. "Wat denken jullie ervan?"
Buiten hangt een zware nevel. Ze is kunstmatig, zoals we die de laatste weken elke dag hadden. Als de moffen nog hier waren, zouden ze hun gasmasker wel opgezet hebben. Vanmiddag kletsten hun zware bespijkerde [schoenen] nog over de stenen vloer; liepen ze nog gehelmd met pantserfausten en kogels om de nek door het huis. Vijf meter van me af sloeg hun laatste paard, door granaatscherven getroffen, stuiptrekken tegen de grond, maar ze namen de beste, die op stal stond, de trouwe Fit, ervoor. Het was "Krieg" zeiden ze, toen vertrokken ze. Nu waren ze er niet meer. Dat meenden we tenminste!!
De granaat had beide voorbenen van het paard weggeslagen. Het dier kwam op de achterbenen de deel op en ging op de voederbak van de koeien hangen. Een van de Oekraïners heeft hem een genadeschot gegeven, waarna het vlees van het paard gekookt werd in een emmer waaruit het eerder haver had gevreten.
Alles is stil, doodstil. Negen schrille slagen op een stuk rail, rollen de toren uit.
Met vragende blikken zien we elkander aan, het is of niemand zijn mond durft te openen, in deze geheimzinnige stilte. Hier en door gluurt een sterretje tussen de drukkende neveldamp door.
"Gelukkig, ze trekt weg."
Trrrrrrrrrrrr ………………………………. in de verte begint een mitrailleur te vuren, dan ……… een donderende slag … nog één … nog één …….! Verschrikt lopen we een eindje terug. Met een snelle regelmaat volgen de schoten elkander; op meerdere plaatsen, zowel van de kant der Duitsers als van de Engelsen breekt de vuurhel los. Het zijn 's-Heerenberg, Zeddam en de Berghse bossen, die onder de brakende vuurmonden liggen. Onwillekeurig moet ik aan huis denken. "Wat zou er met hun gebeuren? Hoe zouden ze het maken?"
"Kameraden, warten Sie; Ziegelei", buldert een moffenstem door de duisternis. Een fiets piept verder.
Nu weten we genoeg. "Ze" zijn nog ± één km van hier.
Onze schrik van zoeven wordt door een kleine hoop overstemt.
Steeds trommelt het vuur door.
Aan de hemel, wordt een prachtig vuurwerk vertoond, zoals we op geen koninginnefeest ooit zagen. Met een kwistige hand worden de bontgekleurde vuursnippers, tegen de donkere lucht uitgestrooid.
"Wat is dat?"
Donkere gedaanten sluipen daar over de weg. Nog al ….. steeds meer! Ze komen van de kerk af. Het zijn moffen. Voor ons huis springen ze als katten in de stellingen. "Wat zouden die van plan zijn?"
"Kijk eens, bij de kerk staan lichtkogels", fluistert iemand.
Waar zou…… "Wat?" zien we het goed of dromen we? Néé, het is waarheid; de toren brandt! Het zijn geen lichtkogels!
Een opgewonden stemming maakt zich van ons meester.
De galmgaten laten een rode gloed door; de eerste vlammetjes likken aan het houtwerk van de galmgaten en kruipen langzaam naar boven.
"Brand! Brand!!" Snel waarschuwen we de anderen die in de kelder zijn.
De kanonnen vuren nog steeds met een hels tempo door.
In een oogwenk brandt de gehele spits. Kilometers, in de omtrek is het fel verlicht door de laaiende fakkel. Een regen van vonken en brandende stukken komt nu door de lucht naar beneden gevlogen. "Daar vat het rieten dak van Theunissen ook vlam."
Met moeite heb ik wat zandzakken voor het kelderluik van buurman "de smid" weggewerkt. Klop - Klop - Klop. "Hé, kom er eens uit, de Kerk brandt." "Er zijn mensen nodig, misschien kan er nog geholpen worden."
"Kijk eens", de Lange en Messing ook al, en daar "Het Hof" ook."
De boer holt naar Messing, waar ze nog rustig in de kelder zitten en niets van de brand merken. Verschrikt komen ze naar boven. Ook Evert van "Het Hof", die er inmiddels uitgetrommeld is, komt geheel verward, bij Messing helpen, terwijl zijn eigen boerderij in brand staat.
Alles is in de war, maar spoedig herstellen ze zich. In één wip zit Theed van "de Kapel" op de nok van het rieten dak. Er wordt gepompt, gesjouwd met water, geroepen en geschreeuwd. Emmers water plonsen in de sissende en sputterende vlammen. Ze willen de vlammen meester worden.
Daar komen de beesten los ……………………………….. Met ons drieën rennen we er naar toe. "Daar op de vijfsprong moeten ze de wei maar in." Verschrikt door de vlammen, stuiven ze, in dichte drommen tegen elkaar in. Met grote knuppels slaan we erop los. We moeten oppassen dat we niet onderste boven gelopen worden, door de wild geworden beesten.
Daar komen de paarden aan gegaloppeerd. Schuimbekkend, steigeren ze tussen de beesten door.
hiiiiii… hiiii, pang!! …… pang!!! "Ook dat nog!" Het wordt een paniek, nu de granaten er nog bij komen.
Vijftien meter van ons af, wordt het zand door een granaat de lucht in gesmeten. We werpen ons op de grond, maar moeten weer opstaan, omdat we anders door de beesten vertrapt worden.
De granaten huilen door. Daar verlies ik m'n klomp ook nog. Waar is hij….. Ik zie niets, dan maar zonder. Ik hink verder. De vuurzee is steeds groter geworden. De Kerk zelf heeft nu ook vlam gevat! Bij Theunissen brandt de boerderij met de las volop. Zevenentwintig beesten bevinden zich nog in de vlammen. De wilgen staan als brandende flambouwen langs de weg. Bij de Lange en Messing zijn ze het vuur gelukkig meester geworden. Het Hof staat in lichter laaie; aan blussen valt niet meer te denken.
……………………………………………………………………………………………
Op de Pastorie beginnen de kozijnen te schroeien. "Zou het goed gaan?" De meeste vonken vliegen er overheen.
Met grote inspanning hijssen Pater Gommers en Pater Cornielje de matras met de zieke Pastoor door het kelderluik naar buiten. Met hun zware last rennen ze naar het dichtstbijzijnde huis, dat niet onder de vonken ligt.
hiii … pang! Weer beginnen de Tommy's te vuren. "Doorlopen!" Ze hebben den hulpelozen pastoor bij zich en dáárom lopen ze dóór de vonken- en granaatregen verder. Nauwelijks is de pastoor de kelder binnengedragen of de granaten versplinteren de balken, slaan de pannen en ruiten bijna van het huis. Maar … de pastoor is gered en verder hollen de beide paters het vuur in om te redden wat er nog te redden valt.
………………………………………………………………………………………….
De wind draait zich iets. "Gelukkig, van het dorp af, maar … jonge, jonge, dat gaat mis. Nu krijgen wij de vonken!"
Een dof gekraak; een vlaag als het suizen van de wind, en de fiere spits is er niet meer. Metershoog spatten de vonkensterren de lucht in. Een volle laag komt er op onze las terecht.
"Water! Water!" … enkele vonken zijn er op het stroo gevallen. Ook door het dak, waar tientallen pannen door granaatscherven stukgeslagen zijn, vinden ze hun weg.
Bij het licht van de brandende kerk piept de pomp, op de deel, onafgebroken. De ene - na de andere emmer golft vol. Krachtige armen smijten de emmers tegen het stroo leeg. "Een, twee, hup!" Langzaam rolt de zelfbinder naar buiten. Ook de andere machines en karren worden veiligheidshalve naar buiten getrokken.
Alle zeven deuren worden opengegooid, ladder worden klaargezet, messen gegrepen om de koetouwen te kunnen lossnijden.
Nu maar afwachten, hoe het afloopt. De moffen liggen nog steeds in de stellingen. Hun grauwe koppen en geweerlopen steken over de rand van de loopgraaf heen.
Nu brandt de sacristie. Theunissen is één vuurzee. Het Hof is bijna uitgebrand. … Het is half twee; gelukkig is het vuur aanmerkelijk verminderd.
"We hebben het gered", zegt de boer. "Laten we nu maar wat gaan rusten." Jan (een knecht van Giesen) en Kobus (Kobus Brusse, een evacué uit Gendt') zouden, voor alle zekerheid, tot half vier wacht houden, dan zouden Piet (een knecht van Giesen) en ik aflossen.
In de kelder is geen plaats meer. Ik ga maar achter de muur in de gang liggen. Aan slapen is geen denken. De harde stenen vloer is veel te koud en het knetterende granaatvuur houdt maar niet op.
De deuren en ramen rammelen onafgebroken; glas valt in scherven en pannen rollen van de daken. Flauwtjes wordt de witte gangmuur, door de bijna uitgebrande kerk, verlicht.
Eindelijk is het half vier.
De beide anderen zijn blij dat we hen komen aflossen; ze hebben er genoeg van. We gaan op een beetje stro liggen, dicht tegen de koebak aan.
We rillen op het natte stro. Door de openstaande deuren zien we de roodgloeiende puinhopen liggen. Gebukt sluipen de moffen over de velden. "De beesten", zegt m'n buurman.
Even is het stil, maar dan schieten de granaatvuurpijlen van de moffen weer knetterend de lucht in. De Tommy's aan de andere kant antwoorden met een nog heviger tempo.
Nog steeds liggen 's-Heerenberg en Zeddam onder een verschrikkelijk trommelvuur. Weer branden vuren aan de hemel; front-verlichtingsschijnwerpers werpen er hun felle stralen overheen.
Angstig drukken we ons dicht tegen de koebak aan, als de granaten dicht over ons heen fluiten. De pannen kletteren in scherven naast ons neer. De warme asem van de beesten blaast, in ons gezicht.
De nacht duurt lang!
Eindelijk tegen zes uur wordt het vuren buiten wat kalmer, totdat het om ± kwart over zes doodstil wordt.
We zien elkander eens aan. "Zou het nu stil blijven?"
Snel beginnen we met de beesten te voeren. Nu kunnen we het nog.
Gelukkig blijft het stil
Nieuwsgierig steken we onze hoofden, buiten de deur. Twee eigenaardige vliegtuigjes op "hoge poten" ronken door de lucht. Niemand durft zich nog op straat te laten zien. Het lijkt wel of de wereld uitgestorven is.
Triest staan daar de smeulende en zwartgeblakerde kerkmuren; de resten van afgebrande boerderijen rondom een afgestompte kerktoren. Een gedacht gaat door m'n hoofd, "de goede week, de lijdensweek is afgelopen; het is Pasen, vandaag. Zou het nu ook voor ons Pasen zijn?
……………………………………………………………………………………..
Gisteren op Paaszaterdagmorgen heb ik in de gang, van een paar tafels een altaartje opgeslagen. Kapelaan Heijne, die bij ons uit Emmerik geëvacueerd is, wilde er met Pasen de H. Mis opdragen. Als het tenminste rustig was.
Met ons tweeën, Kobus en ik, zijn we gisteren naar de Kerk gehold, toen de artillerie even stil was. Onze harten holden mee. De Kerk was het doel van de Engelse artillerie, vanwege de Duitse uitkijkpost in de toren. Ze had reeds 12 voltreffer gehad. We wisten het!
Over de omlaaggestorte gewelven, over de puin van het ineengeschoten altaar zijn we naar het zijaltaar gestapt, om de altaarsteen te krijgen.
Even later hotste het wagentje met kelk en misgewaden weer achter ons aan, naar huis. En nu ….. nu staat hij daar. "Alleluja, Christus surrexit" bidt de Priester aan het eenvoudig altaartje. Er rondom liggen een 50 mannen en vrouwen, uit de buurt geknield, en danken God, dat hij hun tot nu toe gespaard heeft.
Na het Evangelie, spreekt de kapelaan, een paar treffende woordjes in het dialect. Toen was het waarlijk Pasen. Zo'n treffende, eenvoudige plechtigheid had ik nog nooit meegemaakt.
Na de H. Mis komt iemand het huis binnengestormd. "Ze zijn er!"
Ik ren naar buiten en … ja, hoor, daar ginds zie ik verschillende mensen om een Tommy heen staan. Ik ernaartoe. Als ik bij het groepje gekomen ben, draait hij zich om. Verbluft zien we elkaar aan. Hij geeft me een hand en zegt: "Dag Henk"
Ik wist niet wat ik zag. Het was een plaatsgenoot, dien ik goed kende.
Hij vertelt me, dat 's-Heerenberg nu ook wel bevrijd was. Er was vannacht hard gevochten. Hij was 500 m van z'n huis geweest, maar had er niet kunnen komen.
Dat was m'n eerste kennismaking met een Tommy!
's Middags, na het eten, spring ik meteen op de fiets, en trap in volle vaart op huis aan. Overal om me heen, zijn de weilanden bezaaid met granaattrechters. Ook in de straat zitten ze; vooral op de kruispunten. Hier en daar fiets ik voorbij kapot geschoten huizen. Hoe dichter ik bij huis kom, hoe meer huizen er vernield zijn.
"Gelukkig, de kerk staat er nog", wel kan ik daarin door de toren heen kijken. Bij de grens, rollen de pantsers en auto's, met donderend geraas, over de nieuwe driedubbele brug, 's-Heerenbergs straten binnen. Overal staan de mensen en kinderen, tussen de kapot geschoten en vernielde huizen, de Canadezen toe te juichen.
Geen huis is er, dat niet getroffen is.
Toen ik thuis kwam, wachtte me een nieuwe verrassing.
Daar lag het huis. Het leek wel rijp voor afbraak. Vijf voltreffers had het gehad. De muren zaten vol gaten, kozijnen en deuren waren vernield, stukken muur weggeslagen, goten kapot, de helft van de pannen was van het dak af en de rest lag er als een dronken stel op.

Kopieën van het origineel

Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.

Bron

  • Henk Egbers