Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Bosarbeid
Tot 1945 was de bosbouw nog van vrij groot belang als bestaansbron in Bergh. Bosarbeiders werden ook na 1912 in de tijd van van Heek nog "graove-arbeiders" genoemd. Dit eeuwenoude woord herinnert aan de graaf van Bergh als werkgever.
De bosarbeid kon bestaan uit het planten of vellen van bomen, het uitgraven van de stompen, het "holt varen" met paard en wagen of toezicht houden. Jaarlijks waren er houtverkopingen, waar boeren hun partijen geriefhout konden uitzoeken. Veel hout van naaldbomen werd door boeren en vrachtrijders met paard en wagen naar het spoor in Wehl of Didam gereden voor transport naar de Nederlandse en Duitse kolenmijnen. Dit hout werd gebruikt voor het stutten van de mijngangen. In Wehl en Didam was bij het station een plaats waar de stammen tot stutpalen werden verzaagd. Door de enorme ontbossingen in de Tweede Wereldoorlog en de latere mijnsluitingen kwam een eind aan deze bosexploitatie.
Als vroeger een stuk bos was gerooid kwam de "stump-uutmaker". Hij had zeer zwaar werk. De oude boomstronken moesten met handkracht worden uitgegraven zodat de grond opnieuw kon worden beplant. De stump-uutmaker nam hele stukken gekapt bos van Huis Bergh aan. Daarvoor betaalde hij een vergoeding. Zijn inkomsten had hij uit de opbrengst van het hout dat als brandstof aan particulieren werd verkocht. Sommigen maakten van het uutmaken hun beroep. Men werkte van 's-morgens vroeg tot 's-avonds laat met een korte schafttijd. Op een dag konden hooguit zo'n 35 stompen worden uitgemaakt. 's-Avonds werd het gereedschap in het bos verborgen, om het niet steeds mee naar huis te hoeven nemen. Het gereedschap bestond uit een schop, een stomphamer, beitels, een zogenaamde afzetsbeitel ofwel driever met een lange steel, een hèvel(lange paal gebruikt als hefboom) en een aks. Met de afzetsbeitel sloeg men de moeilijk bereikbare penwortel doormidden. Met de aks werden de laoje (wortels) aan de zijkant van de stomp doorgehouwen. Was de stomp los van de wortels dan werd ze met de hèvel uit het gat gelicht. De wortels werden met kleufbeitels verder in stukken gehakt en met de kruiwagen naar huis gereden. Harshoudend hout werd als aanmaakhout apart verkocht.
Het bos leverde ook sprokkelhout en denne- of sparrekegels ("fuupkes") voor het aanmaken van de kachel. Men verzamelde eikels (voor de varkens van de boeren), beukenootjes, bosbessen, bramen, vlierbessen voor de jambereiding en eetbare kastanjes. Men sneed "smelen" om het graszaad aan de opkopers te leveren, heide en berk voor bezems etc. Uit de vele heggen in de omgeving werden de lange dorens van de sleedoorn struiken verzameld en in een zak mee naar huis genomen. Heel het gezin hielp dan mee om ze van de bast te ontdoen. Vervolgens werden ze te drogen gelegd en in de slachttijd werden ze dan gebruikt om worsten mee dicht te prikken. De worstepinnen werden ook wel aan slagers verkocht.
Bronnen
Werken in Bergh en daarbuiten - Henk Harmsen en Ton Bekker - 1992 FNV