Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Sint Maarten
Op 11 november wordt in Nederland de naamdag van Sint Maarten gevierd. Kinderen lopen met lampionnen over straat en gaan in kleine groepjes de huizen langs om snoep of fruit te bemachtigen.
In grote delen van Nederland is het zaak om voor 11 november allerlei lekkers in huis te halen. In het begin van die avond gaan namelijk de kinderen in kleine groepjes de huizen langs. Verlegen gezichtjes, beschenen door het iele lichtje van de lampion, verschijnen in de deuropening. Dan komt een nauwelijks verstaanbaar Sint-Maartenliedje op gang. Het is ook zomaar weer uit. Meteen veranderen de gezichtsuitdrukkingen en er wordt hoopvol een plastic tasje uitgestoken, waarin wat snoep of fruit verdwijnt. Zodra de buit binnen is, blaast het groepje de aftocht.
De laatste tijd zijn er berichten dat kleine kinderen soms onderweg van hun snoepgoed beroofd worden door oudere kinderen. In 2002 gebeurde dat in Flevoland en in 2003 op meerdere plaatsen in Amsterdam. Niettemin is het 'lopen met lichtjes' een Sint-Maartengebruik dat zich in een toenemende belangstelling mag verheugen. Lange tijd kwam deze traditie alleen nog voor in de noordelijke provincies, Noord-Holland boven het IJ en Limburg. Mogelijk door import van mensen uit deze kerngebieden komt dit nu ook op veel andere plaatsen voor, zij het (nog) niet zozeer in Zuid-Holland en Zeeland.
Overigens is het 'lopen met lichtjes' een traditie die niet eens zo ver teruggaat. Veel ouder is waarschijnlijk het ontsteken van Sint-Maartensvuren. Hier en daar, bijvoorbeeld in Friesland, gebeurt dit nog steeds.
De Sint-Maartenviering heeft over het algemeen geen religieuze betekenis meer. Wel is het een goede aanleiding voor katholieke scholen om rond 11 november aandacht te besteden aan de eens zo populaire heilige Sint-Martinus.
Christelijke achtergronden en legenden
De viering van Sint-Maarten op 11 november heeft een duidelijke christelijke achtergrond. Het is de naamdag van de heilige Sint-Martinus. Over het leven van Martinus van Tours is vrij veel bekend, omdat zijn vriend Sulplicius Severus geschiedschrijver was. Martinus werd in 316 geboren in Hongarije als zoon van een Romeins legerofficier. Op vijftienjarige leeftijd kwam hij in dienst van het Romeinse leger. Uit deze tijd stamt een van de meest bekende verhalen over Sint-Martinus. Voor de poorten van Amiens in Frankrijk kwam hij een verkleumde bedelaar tegen. Met zijn zwaard sneed hij zijn rode soldatenmantel in tweeën en gaf één helft aan de bedelaar. Deze scène is op talloze schilderijen afgebeeld, bijvoorbeeld door de schilders Rubens en Van Dijck. Nadat Martinus in 372 gekozen was tot bisschop van Tours kreeg hij een steeds grotere bekendheid. Hij stichtte in Frankrijk verschillende kloosters en stierf op hoge leeftijd in het jaar 397.
De kapel met het graf van Martinus trok al gauw bedevaartgangers uit heel Europa. Velen vereerden hem vanwege zijn naastenliefde, speciaal voor de minderbedeelden. Het Vaticaan verklaarde Martinus in het jaar 650 heilig. Zijn stoffelijke resten zijn uiteindelijk verloren gegaan; de Hugenoten hebben tijdens hun opstand in 1562 zijn gebeente verstrooid. Zijn beroemde mantel lag overigens destijds veilig in de kapel van de Merovingische koningen. Zij beschouwden deze als een relikwie, dat hun in oorlogstijd zou verzekeren van de overwinning. Koning Glovis I riep Sint-Martinus tenslotte uit tot beschermheilige van Frankrijk. Vanuit Frankrijk verspreidde de verering van Sint-Martinus zich over heel Europa. In Nederland zijn enkele van de oudste kerken aan hem gewijd, zoals de Martinikerk in Groningen en de Domkerk in Utrecht. Ook zijn veel dorpen naar hem genoemd, zoals Maartensdijk (Utrecht), Sint-Maartensdijk (Zeeland) en Sint-Maartensbrug (Noord-Holland).
Sint-Martinus was beschermheilige van reizigers en rondtrekkende kooplui; van armen, bedelaars en bekeerde dronkaards; van herders, boeren, wijnbouwers, kinderen en van het vee. Op zijn naamdag kregen de kinderen vrij van school en was het gebruikelijk hen te trakteren, bijvoorbeeld door met lekkernijen te strooien. Ook maakten de stadsbesturen op die dag door klokgelui de aanvang van de brooduitdeling aan de armen bekend. Zo werd bijvoorbeeld vermeld dat dit in 1380 gebeurde bij de Wittevrouwenpoort in Utrecht.
De Reformatie maakte een eind aan de verering van veel katholieke heiligen, maar Sint-Maarten bleef ook in protestantse gebieden in ere. Het toeval wilde dat Maarten Luther op 11 november werd gedoopt. Ook de naam kwam overeen en dat was reden genoeg om het populaire feest te blijven vieren. Maarten Luther was overigens een dag eerder geboren en in het Duitse Oost-Friesland viert men Sint-Maarten dan ook op 10 november. Net als bij de Nederlandse Sint-Maartenviering lopen kleine kinderen dan met lichtjes. Een verschil is echter dat grotere kinderen verkleed en gemaskerd rondtrekken, waarbij ze veel lawaai maken. Dit doet enigszins denken aan de viering van Halloween.
Slachtfeesten
Op het platteland was het rond 11 november eigenlijk altijd al feest. De oogst was van het land en het vee weer op stal. Het graan lag in de schuur, de nieuwe wijn in de kelder en het was tijd om vetgemeste dieren te slachten. Daarbij hoorden bruisende feesten met overvloedige maaltijden, veel drank en plezier.
Tijdens een synode van 590 verzette de kerk zich tegen de overname van deze heidense 'woeste feestgelagen'. In de loop van de tijd gingen de slachtfeesten echter samenvallen met de herdenking van de heilige Martinus op 11 november. Zo waren er op of rond die datum Sint-Maartensveemarkten, zoals de Sunnemattensmarkt in de Twentse plaats Wierden en sinds 1150 'Bolle-tongersdei' (Stieren-donderdag) in Bolsward. Genoemde markten bestaan nu nog.
In Groningen en Oost-Nederland dienden vooral vetgemeste ganzen als Sint-Maartensvoedsel. Onder andere in Deventer, Zwolle en Coevorden waren er speciale ganzenmarkten. Vooral in Groningen stonden vaak spekpannenkoeken van boekweitmeel op het menu. Ook was het gebruikelijk om op de elfde november het ganzenbordspel weer te voorschijn te halen.
Sint Maarten wordt vaak met een gans afgebeeld. Dit vanwege een legende: Martinus zous zich in een ganzenhok verstopt hebben op het moment dat hij gevraagd werd om bisschop te worden. Toen men hem zocht, verraadde het lawaai van oplettende ganzen de plaats waar hij zich verborgen hield.
In vroeger tijden vierde men in huisgezinnen het feest van Sint Maarten met een groots feestmaal en het geven van geschenken aan elkaar. Die geschenken bestonden vooral uit ganzen: Sint Maartensganzen.
In de Middeleeuwen geloofden de mensen dat de beenderen van de Sint-Maartensgans bescherming boden tegen dreigend onheil. Sommige onderzoekers zien in de ganzenslacht bij Sint Maarten een overeenkomst met gebruiken uit de Oudheid.
Op 11 november werd namelijk het feest van de Romeinse god Mars gevierd. Hij was niet alleen de god van de oorlog, maar ook de god van de boeren. Als dank voor de oogst offerden de Romeinen een gans aan hem. De kleur van het borstbeen van de gans voorspelde dan het weer voor de komende winter.
De feestmaaltijden op 11 november hadden ook te maken met het feit dat direct daarna een veertig dagen durende vastentijd begon. De mensen konden het er op 11 november nog even goed van nemen. Dan was het veertig dagen soberheid tot kerst. Deze zogeheten 'kerstkring' eindigde op 2 februari met Maria Lichtmis. Ook in deze cyclus zien sommige onderzoekers een overeenkomst met de Oudheid: op 11 november bereidden de Romeinen zich voor op het lichtfeest. Ze vierden dit na veertig dagen op 25 december ter ere van de zonnegod. Daarna ging het feest nog veertig dagen verder tot 2 februari. Kennelijk was veertig een heilig getal. Het komt vaak terug in tijdslengtes van feesten en in verhalen.
Op het platteland was 11 november ook een belangrijke datum bij de overgang naar een nieuw seizoen. Tot 1805 betaalden boeren op die dag de pacht, ofwel de Sint-Maartenscijnsen. Ze hielden dan grote 'cijnsmalen' in de stal, die tijdelijk daarvoor was ingericht. Daarna begon de vrije week. Daarin kregen zowel de inwonende personeelsleden als de arbeiders hun loon uitbetaald. Verder werd besloten of er een voortzetting zou zijn van het dienstverband. Het betalen van pacht en het inhuren van nieuw personeel vond trouwens ook vaak plaats rond de eerste mei.
De Sint-Maartensdronk
Als beschermheilige van de wijnbouwers heeft Sint-Maarten een drinkbeker als attribuut. Mogelijk heeft dit te maken met het wonder dat Sint-Maarten verricht zou hebben door in de loop van één avond most in wijn te veranderen. Tot in de negentiende eeuw zongen de kinderen in Holland: Sint Martijn, Sint Martijn, T'avond most en morgen wijn!' Het Zuiden, maar ook Noord- en Zuid-Holland, kende de zogeheten Sint-Maartensdronk. De nieuwe vaten gingen open en men dronk de jonge wijn. Vaak gaven de stedelijke besturen stadskannen met wijn aan ambtenaren, schutters, geestelijken en schoolmeesters, zij het op voorwaarde van goed gedrag. Een Utrechtse keur uit 1413 bepaalde namelijk dat wie zich aan enig verzuim schuldig maakte, tijdens Sint Maarten geen wijn zou krijgen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw beschouwden velen het als een schande om op het Sint-Maartensfeest niet dronken te zijn. Zelfs ten tijde van de Reformatie kon iemand nog verdacht worden van ketterij als hij de Sint-Maartensdronk weigerde.
Schuddekorfsdag
In sommige streken van Nederland bestond de gewoonte om aan de vooravond van Sint Maartensdag broodkorven leeg te schudden voor de bedelaars. Op die avond gingen de kinderen ook rond om kastanjes, noten en appels op te halen. Deze werden vervolgens boven het Sint Maartensvuur geroosterd en wild door elkaar geschud, terwijl de jeugd eromheen danste en liedjes zong. Sinds de dertiende eeuw heet de vooravond van het Sint Maartensfeest dan ook 'Schuddekorfsdag'.
Voorbereidingen voor de Sint-Maartensvuren
De oudste beschrijvingen van Sint-Maartengebruiken verwijzen naar niet-christelijke tradities, zoals het verzamelen of stelen van brandbaar materiaal, gecombineerd met lawaai maken en vechten. Dit zijn dezelfde tradities die ook voorkomen bij Pasen, de eerste mei en Luilak.
Lange tijd was het gebruikelijk dat jongens op de avond van 11 november met brandende fakkels langs de huizen gingen. Zij sloegen daarbij met knuppels op deuren en luiken. Van de bewoners kregen ze vervolgens turf, hout of ander brandbaar materiaal. Daarnaast ontvingen ze appels, mispels, noten of kleingeld. In de Middeleeuwen ging dit alles vaak gepaard met vernielingen en vechtpartijen.
Tot voor kort vierden de jongeren van de Twentse plaats Ootmarsum op dezelfde wijze Sint Maarten. In Heerenveen en omgeving droegen de voorste twee jongens van zo'n inzamelgroep een stok in de hand. Deze 'stokmannen' hadden de taak om de orde in de groep te bewaren. Ook moesten zij de 'pot' met opgehaalde munten beschermen. De 'potman', die het geld droeg, liep tussen hen in.
In Midden-Friesland gebeurde het verzamelen van brandbaar materiaal al enige weken van tevoren. De brandstapels moesten goed bewaakt worden, zodat concurrenten van naburige dorpen of wijken er niets van konden stelen. Op sommige plaatsen in Friesland, zoals in Bolsward, ontsteekt men nog steeds Sint-Maartensvuren.
Sint-Maartensvuren
Op de avond van 11 november kwam iedereen samen op een centraal gelegen plein of weide om een groot Sint-Maartensvuur te ontsteken. Net als de vuren bij veel andere jaarfeesten hoorden ook deze vuren waarschijnlijk bij de overgang naar een nieuw seizoen, in dit geval van de zomer naar de herfst.
In ieder geval is bekend dat in de dertiende eeuw de naamdag van Sint Maarten ook wel Sinte-Martijns Schuddekorfsdag heette. De kinderen verzamelden de appels, kastanjes, noten en mispels die ze die dag hadden opgehaald in een mand. Als dan 's avonds het Sint-Maartensvuur brandde, hingen ze deze korf vol lekkernijen erboven. De jeugd danste zingend om het vuur en wachtte op het moment dat de bodem vlam vatte. Dan werd uit alle macht aan de mand geschud, zodat de inmiddels gepofte vruchten midden tussen de joelende en graaiende menigte terechtkwamen. Vanaf de negentiende eeuw werd geen melding meer gemaakt van de schud-dekorf. Wel waren er in die tijd te Amsterdam talloze kooplui die op die avond kraampjes hadden met 'suikermispelen' en 'gebraje kastengen'. De jongens besteedden de centen die zij op Sint-Maartensavond hadden opgehaald meestal aan deze lekkernijen.
De Sint-Maartensvuren gaven regelmatig overlast. Door de vele verbodsbepalingen weten we dat het stoken van deze vuren vanaf 1620 een jaarlijks terugkerend verschijnsel was. Zo bestond tot in de vorige eeuw nog de gewoonte om zingend rondom het Sint-Maartensvuur te dansen. Daarbij probeerden de kinderen om over de vlammen heen te springen.
In Venlo werd iets dergelijks tot in de vorige eeuw nog binnenshuis gedaan. Nadat de kinderen thuisgekomen waren van hun rondgang, maakte de familie ruimte in de woonkamer. Een brandende kaars werd op de grond geplaatst en zowel kinderen als volwassenen dansten er zingend omheen. Plotseling regende het strooigoed in de kamer. Sint-Maarten trad binnen, soms gevolgd door een Zwarte Piet. De kinderen dansten dan voor de heilige of zeiden een gebedje op. Als beloning strooiden de bont geklede gasten nu appels, kastanjes en noten. Dan volgde een traktatie op 'kerneelkes'. Dit zijn krentenwafels met veel boter, bruine suiker en kaneel die met wafelijzers in de kachel gebakken werden.
Niet ver van Venlo, in Beringe, bestond tot voor kort nog een andere gewoonte. De kinderen liepen er in een lampionnenoptocht naar het Sint-Maartensvuur. Daar maakten ze eikaars gezicht zwart met het roet van de verbrande takken. Het beroeten van elkaars gezicht is een traditie die op dit moment nog in Zuid-Portugal bekend is bij het kastanjefeest op 1 november. Ook bij de rest van dit festijn herkennen we verdwenen Nederlandse Sint-Maartentradities. De dorpelingen ontsteken op het centrale plein vuren waarin kastanjes geroosterd worden en het dorpsbestuur zorgt daarbij voor een groot vat gratis wijn.
Achtergronden van het lopen met lichtjes
Volgens de theorie van de Duitse onderzoeker H. Moser zou het lopen met lichtjes zijn oorsprong vinden in de liturgie van de Rooms-katholieke Kerk. Gedurende vele eeuwen was het gebruikelijk om op 11 november de volgende bijbeltekst voor te lezen: 'Niemand steekt een lamp aan en zet die in de kelder of onder de korenmaat, maar op de standaard, opdat wie binnentreden het licht zien' (Lukas 11:33). Dit zou de aanleiding geweest zijn om op deze dag met lichtjes rond te gaan.
Volgens een theorie van andere volkskundigen zijn de lichtjes op 11 november afkomstig van het Allerzielenfeest. Dit feest valt op 2 november en is in 998 door een Franse Benedictijner monnik ingevoerd om een einde te maken aan de talloze dodenvereringen op kerkhoven. Sindsdien is 2 november de vaste herdenkingsdag voor de overledenen van het afgelopen jaar. Op Allerheiligendag (1 november) wordt dit feest voorbereid door het branden van kaarsen op kerkhoven. Vaak plaatsen de nabestaanden dan vooral rode kaarslichten en bloemen op de graven van hun dierbaren.
Oorspronkelijk viel 1 november samen met Sint Maarten. Doordat Gregorius XIII in 1582 de Gregoriaanse kalender invoerde, is later een tijdsverschil ontstaan, waardoor de gebruiken van 1 november verhuisden naar 11 november. Zo werden door deze kalenderhervorming de lichtjes van Allerheiligen en Allerzielen misschien uiteindelijk de lichtjes van Sint-Maarten.
Het lopen met lichtjes in de negentiende en begin twintigste eeuw
In beschrijvingen van kinderen die met lichtjes lopen, zijn geen verwijzingen te vinden die verder teruggaan dan tot het begin van de negentiende eeuw. In Amsterdam gingen in die tijd groepjes jongens zingend langs de huizen. Eén liep voorop, hij droeg een kroontje met kaarsjes aan een lange stok. Degenen die hem volgden, hadden lichtjes van allerlei kleuren. Wanneer de jongens van de bewoners wat kregen, zongen ze een liedje vol goede wensen. Kregen ze niets dan volgde een scheldliedje.
Tot in het begin van de vorige eeuw waren het vooral de arme kinderen die zingend langs de huizen gingen om wat snoep of geld op te halen. Ze droegen vaak een zelfgemaakt papieren lantaarntje aan een stok. Ook kwam het voor dat het lantaarntje bestond uit een uitgeholde knol met een kaarsje erin. In Drachten was dit bijvoorbeeld een uitgeholde koolraap en in Elburg een suikerbiet of komkommer.
Toen in de jaren twintig en dertig een grote belangstelling voor de volkscultuur ontstond, werd het Sint-Maartenlopen gekoesterd als een volksgebruik'. Volkskundigen maakten uitvoerige beschrijvingen van het feest. Zo weten we dat in het oosten van Drenthe de vader altijd het lantaarntje maakte. Hij gebruikte een biet, komkommer of een koolraap. In de wand kerfde hij een afbeelding. Dat kon iets algemeens zijn als een grijnzend of lachend gezicht, een boom, huisje, zon, maan, sterren. Maar ook iets persoonlijks zoals zijn initialen of iets dat verwees naar zijn beroep, bijvoorbeeld een molen of schip. Tenslotte holde hij de knol voorzichtig uit, zette er een kaarsje binnenin en bevestigde het geheel aan een stok. Het kind met de mooiste 'Sunt Meerten', mocht in zijn groepje vooraan lopen. Na afloop van het feest kreeg de rondgedragen lantaarn een plaats onder de klok in de huiskamer. Daar bleef de 'Sunt Meerten' liggen tot hij verschrompeld was.
Op Terschelling speelde een van de kinderen, tijdens het lichtjes lopen, voor Sint Maarten. Hij was in het wit uitgedost, getooid met late herfstbloemen en voorzien van een centenzakje dat om zijn hals bengelde. Soms had hij ook een masker voor: de 'grins'.
Niet alleen op 11 november liepen kinderen met lantaarns. Ergens in het midden van november kwamen in verschillende dorpen in het Gooi, vreemd verklede kinderen aan de deur. Ze werden 'sinterklazen' genoemd en een van hen stelde een bisschop voor. In Hoorn (Noord-Holland) gingen groepjes verklede kinderen met lampions midden in augustus langs de huizen. Opvallend was dat ze deze lantaarns 'Sinte Maartens' noemden.
Het lopen met lichtjes vanaf ca. 1930
In de jaren dertig waren er allerlei initiatieven om het Sint-Maartenlopen zoveel mogelijk 'in goede banen te leiden'. Steeds meer mensen, waaronder winkeliers, begonnen zich te ergeren aan het gebedel van de zingende kinderen en aan de baldadigheid van de 'opgeschoten jeugd'. Vandaar dat in veel plaatsen de VVV, de buurtvereniging of de Vereniging voor Volksvermaken initiatieven ontplooiden om ordentelijke Sint-Maartenoptochten te houden. Het muziekkorps of de fanfare ging voorop. Aantrekkelijke prijzen voor de mooiste Sint-Maartenlampion moesten zoveel mogelijk kinderen tot deelname bewegen.
In de jaren vijftig en zestig speelden ook scholen en het jeugdwerk een actieve rol bij het Sint-Maartensfeest. In het Zuiden organiseerden bijvoorbeeld de katholieke jeugdorganisaties grootse optochten. Sint Maarten reed te paard in de stoet mee en deelde onderweg zijn mantel met een bedelaar. Als slot van de festiviteiten brandde er een enorm Sint-Maartensvuur.
Na de jaren zestig verdwenen de meeste georganiseerde Sint-Maartenvieringen. Kinderen gingen weer zelf met lampionnetjes langs de deuren en zongen hun Sint-Maartenliedjes. De volwassenen beschouwen dit tegenwoordig niet meer als hinderlijk. Ze geven graag wat snoep of andere lekkernijen en vooral in de nieuwe wijken blijkt het gebruik een sociaal bindende functie te hebben.