Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Huis Bergh
Inhoud
Huis Bergh
Huis Bergh te 's-Heerenberg behoort tot de grootste kastelen van Nederland. De bouwgeschiedenis ervan gaat terug tot de 13de eeuw. De belangrijkste thans nog bestaande delen dateren uit de 14de, 15de en 17de eeuw. In de beginfase van de Tachtigjarige Oorlog had het Huis Bergh veel te lijden. In die tijd leefde op Huis Bergh ook Maria van Nassau, de zus van Willem van Oranje en echtgenote van Willem van den Bergh.
In 1735 brandde het geheel uit.
Krantenartikel van de grote brand op het Kasteel Bergh in 1735
Van de grote brand op het Kasteel Bergh in 1735. Toevalligerwijze mocht ik enige tijd geleden de hand leggen op een zilveren beker, waarvan de afbeelding hierbij gaat. Een door den heraldicus den heer Musschart ingesteld onderzoek wees uit, dat de op den beker gegraveerde familiewapens zijn van de geslachten Eppelen en van Bach, liet laatste met een. Het jaartal wees uit, dat deze beker eenmaal behoord moest hebben aan Frans Anthoon Eppelen van Rayhoff. De sinistere verhalen over dezen sinjeur die in het s-Heerenbergse nog voortleven, waren oorzaak dat deze kleine studie thans het licht kan zien, waarbij ik mijn hartelijke dank uitspreek aan de heer Mr.' van Schilfgaarde, werkzaam aan het Rijksarchief te Arnhem voor de daarbij mij verleende hulp. Wat de beker zelf betreft en het daarop vermelde jaartal, heeft een onderzoek in 't archief van het Jansgilde te 's-Heerenberg uitgewezen, dat deze een geschenk is geweest, bij het huwelijk van bovenvermelden F. A. Eppelen op de I7de Febr. 1732 aan het St. Jans gilde bovengenoemd. Toen Albert Oswald Frans, (bekend als Oswald 111) graaf van' den Bergh den 20ste Juni 1712 op liet. Huis Bergh voorgoed de ogen sloot, stierf met hem het tweede huis Bergh, gesproten uit, het geslacht van der Leck uit. Het had bijna 300 jaar over het Graafschap Bergh geregeerd. Hij werd in de Kerk te Boxmeer bij zijn vaderen bijgezet, waar een grafmonument van Xavery voor hem en zijn gemalin opgericht, dit heiligdom nog altijd siert. Hij was een echte Grand Seigneur geweest, die het slot Bergh verbouwd en zeer luxueus ingericht heeft. Voor de verfraaiing van het kasteel en de onmiddellijke omtrek zijn aanzienlijke bedragen uitgegeven.
De stalgebouwen waren vol mooie paarden en karossen, terwijl een jacht op den Rijn voor Emmerik altijd voor hem gereed lag als het hem lustte op de rivier te gaan pleziervaren. Deze grote staat had veel geld gekost en zijn nalatenschap, werd dan ook bezwaard met een schuld van niet minder dan 6 ton goud. Daar er geen rechtstreekse mannelijke nazaten waren, had hij tot opvolger een zoon van zijn zuster benoemd: Franz Wilhem Nicolaus Josephus Mainhard von Hohenzollern, die de 6e December 1704 te Sigmaringen geboren was. Hij aanvaardde de erfenis onder voogdij van zijn moeder, tot hij in 1724 als regerend vorst optrad. In dat zelfde jaar huwde hij te s-Heerenberg Maria Catharina Gravin van Truchsess von Waldburg-Zeil, die twee jaar ouder dan haar man was. - Het is onder zijn regering,-dat de droeve dagen voor het Huis-Bergh zijn aangebroken, waar de geel geworden papieren, in het archief van het Huis bewaard, van getuigen. Al hoewel deze schrifturen wel enig licht op de gebeurtenissen werpen,! Is er. toch zeer veel dat in het duister blijft en ons niet geopenbaard wordt.-- Als hofraad fungeerde in die dagen 'een zekere Frans Anthoon Eppelen van Rayhoff. . Was hij uit Duitsland meegekomen, .was hij geboortig uit deze omgeving? Wij weten het niet. Hij bekleedde,, om zo te zeggen, de post van Rentmeestergeneraal, verder was hij een grote schavuit, die een onbegrijpelijk overwicht over zijn meesters had en veeleer zijn eigen belangen dan die van zijnsprincipalen voor ogen had. De Rayhoff, een goed onder Millingen gelegen, was hem door Franz-Wilhelm geschonken, of had hij het zijn meester afgetroggeld. Hij was in hoge mate onhebbelijk en heerszuchtig, zoals.'uit het volgende wel zal blijken. De bedienden haatten hem, maar dorsten dat niet te laten blijken, daar zij hem meer vreesden dan hun meester. En meermalen had hij fatsoenlijke personen uit den dienst verwijderd weten te krijgen door bij den Vorst en zijn gemalin, buiten hun weten om, kwaad van hen te spreken. Maar ook tegen zijn meesters trad hij op een wijze op, die alle grenzen te buiten ging. Zo getuigt later in het proces, waarvan de stukken voor ons liggen, de lakei Hendrik Kautz, dat hij dikwijls aan tafel zoo grof en onhebbelijk tegen zijn meesters was, dat het hem, een eenvoudige dienaar, te ver ging, zodat hij hem gaarne een tafelbord in het gezicht geslingerd, hem van tafel gesleurd en met de voeten getreden zou hebben, als hij niet bang was geweest, dat hij aan het kortste eindje zou trekken. . Ook de vrouwelijke bedienden vertellen dat Gravin meermalen tranen in de ogen had en M
Zich zelfs eenmaal' tegen haar uitliet.: „Och toen ik hem (v. Eppelen) nog alles geven kon, ging alles goed maar nu dat niet meer kan, nu zoekt hij steeds maar twist met mij." ' / Onomwonden wordt door getuigen uitgesproken, dat de dood van den Graaf en de Gravin door zijn plagerijen verhaast werd. Inderdaad, oud zijn zij niet geworden, want zij stierven respectievelijk in 1737 en 1739. Dus 33 en 37 jaar oud. Eveneens vernemen Wij, dat de in 1725 geboren 'Johan Baptist, hem 'ijskoud in presentie van 'het personeel toevoegde: „Ons zul je niet zo/ bedriegen als je het wijle mijn Vader en gedaan hebt."
Als een staaltje van zijn verregaande brutaliteit horen wij, dat hij eenmaal, toen de Vorst, en hiermede moet wel de zo even genoemde minderjarige zoon Jan Baptist bedoeld zijn, de koets had laten aanspannen om er mede naar Kleef te rijden, deze ijskoud had laten uitspannen, want een dergelijk optreden kan men zich tegenover den regerende Vorst niet indenken. Zuiver op de graad was hij niet, want herhaaldelijk werden kostbare voorwerpen en eenmaal zelfs een paar mooie parels, naar Duitsland gezonden. Verder blijkt uit getuigen verklaringen, dat vele kostbare kunstvoorwerpen, die eenmaal het Huis Bergh sierden, naar zijn kamer verhuisd waren. Een van de getuigen gaat zelfs zover te verklaren: „Hij was als gelijk een magneet, die goud, zilver, juwelen en allerlei andere kostbare zaken tot zich trok." Hij bewoonde n.l. twee kamers in het kasteel, waarvan de ene, de Rayhoff kamer geheten, als een soort bureau woonvertrek dienst gedaan moet hebben, en verder had hij elders in het slot een slaapkamer. Dit laatste is van belang in verband met het geen volgen zal. Ook met thee, toenmaals een kostbare drank, knoeide hij, want een van de huishoudsters vertelt, dat hij haar vermaand had, te verzwijgen dat hij een grote hoeveelheid thee naar Duitsland gezonden had, die bestemd was voor den dienst van de Vorstelijke familie. Welke was de oorzaak dat hij zulk een funeste invloed op den Graaf en de Gravin heeft gehad. Heet hij met duistere machinaties zijn principalen in den waan gebracht, dat zij ten enige van hem afhingen? Men zou het uit de woorden van de Gravin boven aangehaald wel zeggen. Washlij de geldschieter woekeraar, die de kans kreeg zich grote baten uit de met schulden belasten boedel toe te eigenen? Deze mogelijkheid achten wij niet uitgesloten. gezien de mentaliteit; van vele Duitse hofjes in die dagen, waar de Vorsten van elke kennis van zaken ten enenmale gespeend waren en maar al te gerede slachtoffers van woekeraars en dergelijke lieden waren. Het feit dat hij het goed de Rayhoff, dat tot de goederen van het Huis Bergh behoorde, bezat, is een aanwijzing in die richting. De portretten van Franz Wilhelm en Maria Catharina,fraaie nog te Boxmeer berusten, munten niet uit door buitengewone intelligentie, maar bepaalde domheid spreekt er ook niet uit. Bovendien dateren zij uit een tijdperk, waarin de schilderkunst en speciaal de portretkunst reeds in verval was.
In den 'nacht van de 14e op den 15e Oktober van het jaar 1735 brak er op het kasteel een verschrikkelijke brand uit,
waardoor het bijkans geheel verwoest werd. Uit de bovenaangehaalde processtukken vernemen wij het volgende: Dien avond had er wederom een hevige scène tussen de Gravin en Eppelen plaats gegrepen, waarbij boze woorden gevallen waren, welke eindigde doordat Eppelen woedend het vertrek verliet en de deur hard achter zich dicht sloeg. Die zelfde avond zat Mademoiselle Fremjot, de kamenier van de Gravin, heel laat nog enig naaiwerk af te maken, dat "hare meesteres haar had opgedragen. Daarmee doende hoorde zij een eigenaardig gekraak en ploffen en liep de kamer uit om te zien wat er gaande was. Het geluid, dat zij aan brand meende te moeten toeschrijven, kwam uit de z.g. Rayhoffs kamer, die echter gesloten bleek; haar eerste werk was Elisabeth van Alem, de kindermeid, te waarschuwen en met zijn beiden wekten zij Rutger Sluyter, de knecht van van Rayhoff, en wist zich de sleutel overhandigen. De kamer binnentredende zagen zij deze vol rook en vlammen en de laatste van „diverse couleuren" waarvan blauw vooral opviel.. Men meende dit later te moeten toeschrijven aan het branden van „kersenwater" (Kirschwasser) en andere likeuren, waarvan Eppelen er een grote hoeveelheid op zijn kamer had. Lang konden de vrouwen het er even wel niet uithouden; de verstikkende rook dreef hen de kamer uit. Inmiddels werd er groot alarm gemaakt en de klok werd geluid. De bevolking uit het stadje kwam aansnellen, doch degenen die bovenkwamen werden door van Rayhoff, die in nachtgewaad was, heel onvriendelijk weggejaagd, waarbij hij hen in het Duits toevoegde: „Duivelskinderen, ga heen, wie heeft jullie naar boven gestuurd?" \ Ook sluit hij de voorpoort om te voorkomen, dat het volk binnen het kasteel kwam. Alen kan niet ontkennen, dat dit alles te denken geeft. Het kasteel brandde dien nacht voor een groot deel af, ook ging de prachtige bovenbouw van den groten toren geheel verloren. Heel veel zilver, schilderijen, meubels, enz. enz., werden een prooi der vlammen. Met recht spreken de stukken dan ook van de ruïneuze brand en wordt er vermeld, dat het Huis dien nacht grotendeels in de as is gelegd. De familie vertrok naar het kasteel te Boxmeer dat thans, weliswaar in gewijzigde vorm, nog bestaat. Het is een Karmelieten klooster geworden. Verschillende portretten van de Graven van den Bergh hebben hier een onderdak gevonden. Toch werd het Huis Bergh niet aan zijn lot overgelaten, zoals helaas in zoveel andere gevallen geschied is. Het wordt weer opgebouwd, maar niet zo luisterrijk als voorheen. In 1742 was de herbouw zo goed als beëindigd.'' Het sprak vanzelf, dat er geruchten begonnen te loopen. De Graaf en de Gravin schijnen hiervan onkundig gebleven te zijn, maar toen beiden gestorven waren, barstte de bom. Voor de minderjarige kinderen trad bij testamentaire beschikking de Bisschop te Roermond op en daar werd het proces tegen Eppelen dan ook aangespannen. Maar niet strafrechtelijk; civiel rechtelijk pakte men hem aan. Men beschuldigde hem, dat hij door verregaande zorgeloosheid en onvoorzichtigheid in het omgaan met vuur oorzaak geweest was. dat de brand ontstaan was en eiste dat hij de aangerichte schade zou vergoeden. Hij verweerde zich met hand en tand. Eerst bestreed hij de voogdij van den Bisschop van Roermond, maar werd in het ongelijk gesteld. Daarna wierp hij het excuus op, dat de brand wel op de binnenzolder ontstaan zou kunnen zijn. Maar ook dit ging niet op. Er was dien avond niemand met vuur of licht op den binnenzolder geweest. Zwaar woog de getuigenis van zijn eigen knecht, Nicolaas Josephus Scheffer. Deze verklaarde dat zijn meester hem herhaaldelijk last gegeven had, de kleren heel dicht bij het vuur te hangen, zodat zij gevaar liepen in brand te vliegen, terwijl er niemand in de kamer was. Meermalen had hij 's avonds de kaars, die hij brandende tussen stapels papieren vond staan, zonder dat er iemand aanwezig was, uitgeblazen, en verder vertelde hij, dat er heel wat papieren brandplekken vertoonden. Summa summarum dringt zich bij ons het gevoel wel op, dat de brand hem zeer te stade kwam, alhoewel het bewijs, dat hij de brand met opzet gesticht heeft, niet geleverd is. En algemeen werd er dan ook wel gemompeld, dat zijn heb- en schraapzucht aan het hele geval niet vreemd was. Hij was dien avond na de scène met de (Gravin naar zijn kamer gegaan en had die tegen elf uur verlaten om te gaan slapen. Een uur later brak de brand uit. Hoe dan ook, het proces werd door hem verloren en hij werd tot schadevergoeding veroordeeld.
De 15e Mei 1739 kwam het vonnis af en dadelijk gaf hij opdracht een kar met al zijn hebben en houden op te laden en deze naar Pannerden (den Rayhoff) te expediëren. Maar te Boxmeer werd de Drost d;e Raet gewaarschuwd en deze verbood het vertrek van dit voertuig, ten einde het te perquisitionneeren, om te zien of er zich ook goederen op bevonden, die eigendom van de Grafelijke familie waren. Het kwam tot een hevige scène tussen den Drost en Eppelen en toen de laatste beweerde dat hij zich op last van den Bisschop naar Pannerden begaf, voegde de Drost heni in presentie van verschillende personen toe: „Gij zijt een falsaris, blijf hier, ik zal het U bewijzen." Kort na .die scène betrad zijn knecht, Rutger Sluyter, doorgaans Rut Sluyter in de stukken genoemd, het vertrek van zijn meester en raadde hem aan zijn heil in de vlucht te zoeken, daar het mogelijk was dat het beslag op zijn goederen weldra gevolgd kon worden met een beslag op zijn persoon zelf. In den vroegen morgen verschijnt Eppelen in de kamer waar zijn knecht Scheffer slaapt en overhandigt hem zijn overjas met zijn schabrak, waarin zijn pistolen zitten en geeft last zijn paard en een voor hem zelf te zadelen, zodra de Vorstelijke Familie zal zijn uitgereden, daar het dien dag een feestdag was. Zodra dat dan ook gebeurd was, steeg hij, gevolgd door Nicolaas Scheffer, te paard en volgde de grote rijbaan een eind weegs tot hij op een ogenblik daarvan afweek en langs zijwegen het veer te Catwijk a. d. Maas bereikte; daar gekomen riep hij den veerman aan, met verzoek hem terstond over te zetten, onder beding, dat hij alleen de volle vracht zou betalen, alles uit vreze, dat hij vervolgd en alsnog gegrepen zou worden. In Nijmegen geeft hij aan zijn knecht zijn over rok af, waarin zich twee zakken met goud, beide naar diens zeggen twee vuisten groot bevonden, de een gevuld met gouden pistolen, de andere met dukaten. Te Millingen doet hij zich door den ambtman twee valse passen afgeven, te Xanten vermijdt hij de stad en rijdt er met een wijden boog omheen en te Rijnberk aan de poort door de wacht naar zijn naam gevraagd, geeft hij den naam van 't Hoff op. De reis ging naar Frankfurt en daar eenmaal aangekomen kon hij een „oef" uitblazen, want tegen zijn knecht zei hij: „Nu is uw fortuin gemaakt, ik zal u promoveren". Dit woord heeft hij blijkbaar niet gehouden. Want Scheffer heeft later tegen zijn meester vele bezwarende getuigenissen afgelegd, ook die van de juist verhaalde vlucht. Hij scheen overigens voor geen kleintje vervaard en duistere plannen te koesteren. Want bij het verhoor van Scheffer kwam o. m. aan het licht dat, mocht het gelukt zijn, de voogdij van den Bisschop van Roermond onwettig te doen verklaren, hij van plan was het gehele Graafschap aan den Koning van Pruisen te verkopen, de dan aangewezen voogdes, de Gravin van Montfort, was een willig werktuig in zijn hand. Wie weet of hij niet reeds met den Koning van Pruisen in onderhandeling getreden was. Maar toen het Hof van Gelderland hem in het ongelijk stelde, was hij buiten zichzelf van woede en liet zich uit: „Och had ik kort na de dood van zijn ouders de jonge Graaf (Jan Baptist) maar mee naar Duitsland genomen!" Hij zag dus niet op tegen ontvoering van een minderjarige, die hij waarschijnlijk wel helemaal onder den duim gekregen zou hebben. Hoe dan ook, zoals gezegd, verloor hij het proces en werd tot schadevergoeding veroordeeld en op zijn goederen werd beslag gelegd. Doch hiervan was hij geen getuige, want in 5741 moet hij gestorven zijn; naar een mondelinge overlevering, die te 's-Heerenberg voortleeft, moet hij tijdens een overtocht over den Rijn verdronken zijn. Want de stukken van 1742 spreken van de weduwe van wijlen den heer Eppen van Rayhoff. Maar ook hier tasten wij weer in het duister. Toch mogen wij dankbaar zijn, dat even een fel licht op een episode uit de geschiedenis van het Huis Bergh geschenen heeft, dank zij een pak stukken dat jaren in den somberen archieftoren gesluimerd heeft.
Kasteelbrand 1939
Tijdens de grote kasteelbrand van woensdag 15 maart 1939 werd een groot deel van het huis voor de tweede keer door brand verwoest. Dankzij de hulp van de plaatselijke bevolking kon echter veel van de inventaris worden gered. Nog in hetzelfde jaar begon de wederopbouw, die in de herfst van 1941 werd voltooid.
In 1912 werden het Huis Bergh en alle bijbehorende bezittingen eigendom van de heer Jan Herman van Heek, een industrieel uit Enschede. Hij richtte het kasteel in met een zeer bijzondere kunstcollectie. In 1946 droeg hij zijn eigendom over aan de Stichting Huis Bergh.
Verkoop Huis Bergh
In de Nieuwe Amsterdamsche Courant van woensdag 9 juni 1875 stond de linker advertentie over de verkoop van Huis Bergh en het bijbehorende landgoed. Op 18 juni meldde het Algemeen Handelsblad (rechts) al dat de verkoop niet doorging.
Gedenksteen 1937 - De Berghse Kei
Deze gedenksteen is aan de heer Jan Herman van Heek aangeboden, door de gemeente Bergh ter eren van zijn 25 jarig jubileum te 's-Heerenberg.
De Berghse Kei
Aan het begin van de toegangsweg naar Kasteel Huis Bergh ligt een bijna 25 ton zware, granieten, zwerfsteen. De 'Berghse Kei', zoals hij ook wel wordt genoemd, was 20 jaar voordat hij hier naartoe werd verplaatst langs de weg naar Stokkum gevonden. Tijdens de voorlaatste ijstijd (circa 200.000 jaar geleden) is hij door een gletsjer vanuit Zuid-Zweden naar Nederland geschoven, waar hij na het smelten van het ijs achterbleef.
Op 15 augustus 1937 is de Kei, naar aanleiding van zijn 25-jarig kasteelheerschap, aan Jan Herman van Heek geschonken. Dit zilveren feest werd gevierd met een optocht door zeven schutterijen uit de gemeente Bergh naar de weide naast het kasteel alwaar werd gevendeld onder het toeziend oog van vele genodigden. Na afloop wandelden de familie Van Heek en de genodigden naar de laan van eeuwenoude linden voor het kasteel. Onder één van de bomen lag de Berghse Kei.
Burgemeester A.J.M. Nederveen hield een gloedvolle toespraak, vol eerbetoon en loftuitingen. 'In onvergankelijk graniet hebben wij U onze waardering gegrift; het graniet is gedolven uit den grond van onze gemeente; teere harten en harde handen uit onze gemeente hebben het eenvoudige monument […] opgericht.'
Advertentie komt uit de officieele Kerklijst voor Bergh, Zondag 15 Augustus 1937, 17e jaargang no 33, gedrukt bij drukkerij Verwaijen Oudste Poort 1 te 's-Heerenberg, telefoon 292, oplage 2000, verspreidings gebied Azewijn, Beek,'s-Heerenberg, Kilder, Stokkum, Wijnbergen en Zeddam enz.
Huis Bergh als inspiratie
Anoul Bouman, architect heeft met anderen het Huis Bergh bezocht en dit gebruikt als inspiratie voor een nieuwbouw projekt in Ermelo, genaamd Kasteel Groot Hoorlo
De details van een kasteel vind men er terug in de lateien, baksteen, deuren, fontein en brug.
Ook de solide toren in zijn eenvoud zoals die in 's-Heerenberg is kan men niet omheen.
Het zijn eensgezinswoningen en het geheel doet denken aan een kasteel. (Huis Bergh)
Adres
Hof van Bergh 8
7040 AD 's-Heerenberg
Telefoon: 0314-661281
Telefax: 0314-663830
Kaart
<googlemap lat="51.874318" lon="6.241125" zoom="17"></googlemap>
Bronnen
Van Kavel tot kasteel RTL 4, Benny Schuurman
Krant artikel de graafschap 17-8-1934