Boek - 1) boek. "Andermans buu:k bun duuster te laeze" (je kunt anderen moeilijk doorgronden). 2) buik. "Gin boek of blaos hemme" (mager zijn). Zie: balk. "Pien in de boek" (buikpijn). "Zich örges pien in de boek aover make" (zich ergens zorgen over maken). Zie: buuk.
Bron