Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Derksen, Franciscus: verschil tussen versies
k |
k (onderwerp Derksen) |
||
Regel 14: | Regel 14: | ||
''(Bron: Graafschapbode 1912)'' | ''(Bron: Graafschapbode 1912)'' | ||
− | {{Onderwerp|Personen|Bijnaam}} | + | {{Onderwerp|Personen|Bijnaam|Derksen}} |
Versie van 4 sep 2009 om 05:43
Franciscus Derksen, van beroep veldarbeider, is geboren 7 Maart 1877 en gehuwd met een Duitse weduwe, geboren in 1864. Hij werd verdacht van de moord op Maria Hartjes.
Hij blijft ontkennen iets van den moord te weten. De gehele dag weet hij op te geven, waar hij is geweest, behalve van drie tot vijf. Door dronkenschap laat zijn geheugen hem op die uren in de steek. Bezwarend is echter voor hem, dat hij Zondagnacht, in afwijking van andere nachten, zich in een schuur te Zeddam heeft opgehouden en verschillende door hem gedane mededelingen besliste leugens zijn.
Zijn drie stiefkinderen zijn allen in Duitsland werkzaam. De laatste veertien dagen was de man voortdurend dronken. Hij staat niet gunstig bekend en draagt de bijnaam “Duumke” of zoals ook gezegd wordt “Duumke Derksen”. Dezelfde avond werd hij nog geconfronteerd met het verzegelde doodkistje en ook nog naar de plaats der misdaad gevoerd. Het is zekere Van Uhm uit Stokkum, die weet te vertellen, dat hij Derksen Zondagmiddag vijf uur gezien heeft op een uur afstand van de plaats der misdaad. Derksen was toen volgens getuige stomdronken en niet in staat te fietsen.
Naast de getuigenis van Van Uhm, verklaarde ook een stadgenoot T., dat hij Zondagavond omstreeks half zeven Derksen in het koffiehuis van Hieltjes aan de weg naar ’s-Heerenberg had ontmoet en dat deze daarop met hem naar Zeddam was gereden. Blijkbaar had Derksen, die verklaarde van Stokkum te zijn gekomen, reeds enige tijd in deze herberg doorgebracht, zodat deze getuigenis geheel aansloot bij de verklaring van Van Uhm.
Daarna heeft de slager H. J. verklaard, op Zondagmiddag tussen drie en vijf uur bij Van Uhm te Stokkum met Derksen in gezelschap te zijn geweest en met hem over de verkoop van een paard te hebben onderhandeld. Al deze aanwijzingen, die nauwkeurig bij elkander aansluiten, deden, ook in verband met de stellige verklaring van D. dat hij onschuldig was, twijfel ontstaan of men wel op het goede spoor was.
Toen de Officier van Justitie Derksen mededeelde, dat hij in vrijheid werd gesteld, verklaarde hij nooit meer een borrel te zullen drinken.
(Bron: Graafschapbode 1912)