Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Eem, Van der
In 1373 kocht Jan II van Polanen, de vader van Otto van der Leck, heerlijkheid Van der Eem. Dit was een gebied in de Groote Waard, ook genoemd de Hollandsche Waard, op de grens tussen wat toen het graafschap Holland en het hertogdom Brabant was.
Otto van der Leck erfde de heerlijkheid toen zijn vader in 1378 overleed. Tijdens zijn bestuur vond in november 1421 de Sint-Elisabethvloed plaats en werden de Groote Waard overstroomd. Van de heerlijkheid Van der Eem bleef alleen het visrecht over, dat door de overstromingen zelfs aan belang toenam. In 1428 erfde Willem II, heer van Bergh, het overblijfsel van Van der Eem.
Een eeuw later, in 1523, liet keizer Karel V een onderzoek instellen naar de rechten in het verdronken land van de Groote Waard. De afgevaardigden van Oswald II, graaf van Bergh, eisten toen het visrecht op in het gebied van de voormalige heerlijkheid Van der Eem. De vertegenwoordigers van de keizer beweerden echter dat dit recht door de overstromingen verloren was gegaan. Graaf Oswald deed toen afstand van het visrecht, maar werd op 19 april 1524 toch weer beleend met niet alleen het visrecht, maar ook met een reeks andere rechten die zich door landaanwas ter plaatse weer zouden doen gelden.
Op 7 maart 1611, kort voor zijn dood op 12 augustus van dat jaar, werd Herman van den Bergh
beleend met de heerlijkheid. Wat er daarna met deze bezitting is gebeurd, is niet bekend.
Bron
- Het archief van het Huis Bergh (boek), blz. 140–141