Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Pospischil, Karl: verschil tussen versies

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
(aanvulling uit toegevoegde bronnen)
 
(14 tussenliggende versies door 3 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
'''Karl Pospischil''' was een landschaps-schilder die op 56-jarige leeftijd vanuit Oostenrijk naar Emmerik verhuisde en vriendschap sloot met enkele toenmalige notabelen aan beide zijden van de grens.
+
[[Bestand:1925-09-06 Dagboek Peter Meisters (3).jpg|1925-09-06 Dagboek Peter Meisters (3)|thumb|right|600px|Karl Pospichil, de man in het midden met de witte snor, op 6 september 1925 tijdens een feest op [[Steeg, De|De Steeg]] voor de neomist Henri Tervoert uit [[Gendringen]], een neef van Peter Meisters. De neomist zit schuin voor Pospischil, daarnaast zitten [[Angeren, Johannes Marinus van|pastoor Van Angeren]] en Peter Meisters. Staand vanaf rechts [[Heijden, Wilhelmus van der|Willem van der Heijden]] en [[Mets, Franciscus Petrus Maria|kapelaan Mets]].]]
  
==Jeugd==
+
'''Karl Pospischil''' was een landschapsschilder die op 56-jarige leeftijd vanuit Oostenrijk naar [[Emmerik]] verhuisde en vriendschap sloot met enkele toenmalige notabelen aan beide zijden van de [[grens]]. In Nederland waren dit [[Pastoors en Kapelaans|pastoor]] [[Sonsbeeck, Gerardus Antonius van|Van Sonsbeeck]] in [[Stokkum]], [[Meisters, Peter|Peter Meisters]] van de [[Byvanck]] en [[Vermeulen, Hendrikus Johannes Alphonsus Hubertus|meester Vermeulen]] in [[Beek]].
Hij werd in [[1869]] in '''Tullnitz''' (toen Oostenrijk-Hongarije, tegenwoordig Tsjechië) geboren en ging hier ook naar school. In de schoolvakanties was hij ganzenhoeder. Zijn vader was er gemeentedienaar. Met 14 jaar ging hij in de leer bij een knopenmaker, voornamelijk omdat er goed en voldoende te eten was. Veel plezier had hij echter niet bij het uitoefenen van zijn beroep. Hij wilde wat anders, hij wilde kunstenaar worden.
+
 
 +
== Zijn jeugd ==
 +
Pospischil werd in [[1869]] geboren in Tullnitz in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije (tegenwoordig Dolenice in Tsjechië; Pospischil is de Duitse vorm van de Tsjechische naam Pospíšil) en ging daar ook naar school. In de schoolvakanties was hij ganzenhoeder. Zijn vader was er gemeentedienaar. Met veertien jaar ging hij in de leer bij een knopenmaker, voornamelijk omdat er goed en voldoende te eten was. Veel plezier had hij echter niet bij het uitoefenen van zijn beroep. Hij wilde wat anders, hij wilde kunstenaar worden.
 
   
 
   
Daarom pakte hij op een dag zijn spullen samen en volgde een rontrekkende komediantengroep, sloot zich later aan bij een circus en eindigde uiteindelijk in Wenen. Hier was hij aanvankelijk een hulp in de bouw, daarna kleurenmenger en tenslotte binnenschilder. Het feit dat hij als kind al graag tekende kwam hem hierbij goed van pas. In de loop van de tijd deed hij zo steeds meer ervaring in zijn vak op. Enige cursussen hielpen hem daarbij al snel werkte hij als hulp bij decoratieschilders.
+
Daarom pakte hij op een dag zijn spullen samen en volgde een rondtrekkende komediantengroep, sloot zich later aan bij een circus en eindigde uiteindelijk in Wenen. Hier was hij aanvankelijk een hulp in de bouw, daarna kleurenmenger en tenslotte binnenschilder. Het feit dat hij als kind al graag tekende kwam hem hierbij goed van pas. In de loop van de tijd deed hij zo steeds meer ervaring in zijn vak op. Enige cursussen hielpen hem daarbij, en al snel werkte hij als hulp bij decoratieschilders.
 +
 
 +
== Studie in Wenen ==
 +
Dertig jaar oud, hij was al getrouwd en vader in een gezin, besloot hij de ''Kunstgewerbeschule'' in Wenen te gaan bezoeken. Het feit dat hij van de onderbouw al vrij snel in de bovenbouw opgenomen werd, is een bewijs voor zijn vaardigheden en kunde. Een aanbieding als assistent aan deze school sloeg hij af, want zijn doel was een studie aan de kunstacademie in Wenen. Een beurs van de vorst van Liechtenstein hielp hem hierbij en in [[1907]] werd hij met voorrang toegelaten.
 +
 
 +
Pospischil bracht het in de schilderkunst tot zeer opmerkelijke prestaties, vooral op het gebied van de landschapschilderkunst. Dankzij zijn makkelijk omgang met allerlei soorten mensen kwam hij in de gunst bij de vorst van Liechtenstein in Eisgrub. Deze ''Eisgruber Periode'' rond [[1912]] was de tijd van een snelgroeiende bekendheid voor de kunstenaar Pospischil.
 +
 
 +
Tijdens de [[Eerste Wereldoorlog]] schilderde hij portretten van militairen en een groot doek met een landschap bij Eisgrub met eiken. De meeste van de ongeveer vijftig schilderijen die hij tijdens zijn verblijf in Znaim en Eisgrub maakte, kwamen in bezit van de vorst van Liechtenstein. Waar deze schilderijen zich tegenwoordig bevinden, is onbekend. Na de oorlog waren al diegenen die hem altijd financieel ondersteund hadden verarmd en de nieuwe rijken waren niet in zijn kunst geïnteresseerd.
 +
 
 +
== Naar Emmerik ==
 +
[[Bestand:Van Sonsbeeck door Pospischil.jpg|thumb|right|400px|<center>'''Pastoor Van Sonsbeek</center>]]
 +
In [[1925]] verhuisde Pospischil naar Emmerik. Daar bleef wonen tot zijn dood op 8 november [[1933]], en werd daar ook begraven.
 +
 
 +
In Emmerik lag het rijke Nederland voor hem open en hier legde hij zich toe op de portretkunst. In deze tijd sloot hij de al genoemde vriendschappen. In [[1928]] schilderde hij een portret van pastoor Van Sonsbeeck van Stokkum. Hij kwam regelmatig in Beek en Stokkum, en heeft er verschillende landschapsschilderingen gemaakt. Een panorama van Stokkum in de zomer, gezien vanaf de [[Molenbult]], was in bezit van [[Nollen, Herman|pastoor Nollen]]. Daarnaast bestaat er een serie van vier kleine schilderijtjes, allen uit een ander seizoen. Alle vier zijn in particulier bezit in Beek. Met uitzondering van deze en enkele doeken die hij aan zijn dochter in Wenen had gegeven, zijn de meeste van zijn werken wegens onvakkundige behandeling tijdens de [[Tweede Wereldoorlog]] verloren gegaan.
 +
 
 +
Het [[Liemers Museum]] (zie bronnen) heeft vier schilderijen van Pospischil uit de jaren 1925–[[1930]]; drie landschappen en een bloementuin. Vanwege auteursrechten kunnen zij hier niet getoond worden. Op de achterkant van de bloementuin schreef hij het volgende gedicht aan Peter Meisters.
 +
{|
 +
|- valign=top
 +
|<br>
 +
::::''In Bijfanks lieblichen Gefilden<br>
 +
::::''Welches weit und breit bekannt<br>
 +
::::''Wo geplfanzt von Försters Hand<br>
 +
::::''Wunderschön die Rosen blühen<br>
 +
::::''Meisters heisst der "Meister" hier<br>
 +
::::''Der mit Fleiss und vielen Mühen<br>
 +
::::''Uns erschuf die Garten-Zier<br>
 +
::::''Die des Künstlers Aug entzückt<br>
 +
::::''Oft, so oft er sie erblickt<br>
 +
::::''Malt er sie mit vielen Fleiss<br>
 +
::::''Dass die Nachwelt von den Wirken<br>
 +
::::''Peter Meisters auch was weiss<br>
 +
::::::::''Prof. Karl Pospochil
  
==Studie in Wenen==
+
''Gearbeitet Freitg 5. Aug, Montg 8. u Dienstg den 9. August 1927<br>
Dertig jaar oud, hij was al getrouwd en vader in een gezin, besloot hij de Kunstgewerbeschule in Wenen te gaan bezoeken. Het feit dat hij van de onderbouw al vrij snel in de bovenbouw opgenomen werd, is een bewijs voor zijn vaardigheden en kunde. Een aanbieding als assistent aan deze school sloeg hij af, want zijn doel was een studie aan de kunstacademie in Wenen. Een beurs van de vorst van Liechtenstein hielp hem hierbij en in [[1907]] werd hij met voorrang toegelaten.
+
''Bild u Gedicht Herr Meisters gewidmet
 +
|[[Bestand:Pospischil 1933 Birkenallee mit Blick auf den Eltenberg.jpg|thumb|right|400px|<center>'''''Birkenallee mit Blick auf den [[Eltenberg]]''<br>uit 1933 is een van Pospischils laatste werken.</center>]]
 +
|}
 +
== Tentoonstellingen ==
 +
In het '' Rheinmuseum'' in Emmerik is twee keer een expositie van Popschipils werk geweest.
  
'''Pospischil''' bracht het in de schilderkunst tot zeer opmerkelijke prestaties, vooral op het gebied van de landschaps-schilderkunst. Dankzij zijn makkelijk omgang met allerlei soorten mensen kwam hij in de gunst bij de vorst van Lichtenstein in Eisgrub. Deze “Eisgruber Periode” rond [[1912]] was de tijd van een snel groeiende bekendheid voor de kunstnaar Pospischil.
+
Van 20 mei tot en met 8 juli [[2012]] werden veertig van zijn schilderijen tentoongesteld, voor het merendeel landschappen en portretten in olieverf. Zij waren afkomstig uit particulier bezit in Emmerik en het aangrenzende Nederland.
  
Tijdens de [[Eerste Wereldoorlog]] schilderde hij portretten van militairen en een groot doek met een landschap bij Eisgrub met eiken. De meeste van zijn werken die hij tijdens zijn verblijf in Znaim en Eisgrub schilderde, zo’n 50 schilderijen, kwamen in bezit van de vorst van Lichtenstein. Waar deze schilderijen zich tegenwoordig bevinden is onbekend. Na de oorlog waren al diegenen die hem altijd financieel ondersteund hadden verarmd en de klasse van de nieuwe rijken waren in zijn kunst niet geïnteresseerd.
+
Daarna was er van 26 februari tot en met 11 april [[2023]] ongeveer de helft van de vijftig werken te zien, die de ''Emmericher Geschichtsverein'' in [[2019]] uit een nalatenschap had weten te kopen. De schilderijen en tekeningen vertoonden diverse vormen van schade als gevolg van de slechte omstandigheden waaronder zij lange tijd opgeslagen hadden gelegen. Voor de ''Geschichtsverein'' was dit een reden te meer de tentoonstelling te organiseren, zodat het publiek kon zien waar slechte opslag van kunstwerken toe kan leiden.
  
==Naar Emmerik==
+
== Bronnen ==
In [[1925]] verhuisde hij naar [[Emmerik]] aan de [[Niederrhein]]. Het rijke Nederland lag open voor hem en hier legde hij zich toe op de portretkunst. In deze tijd sloot hij ook vriendschap met [[Peter Meisters]] van de [[Byvanck]] , meester [[Vermeulen]] uit [[Beek]] en pastoor [[Van Sonsbeeck]] uit [[Stokkum]]. '''Karl Pospischil''' kwam regelmatig in [[Beek]] en [[Stokkum]] en heeft er verschillende landschapsschilderingen gemaakt. Een panorama van Stokkum in de zomer, gezien vanaf de [[Molenbult]], is in bezit van pastoor [[Nollen]]. Dit schilderij is er een van vier, allen uit een ander seizoen. De andere drie zijn in het bezit van het [[Liemers Museum]] in [[Zevenaar]]. Met uitzondering van deze en enkele andere doeken, die zich in de collectie van zijn tegenwoordig in Wenen levende dochter bevinden, zijn de meeste van zijn werken wegens onvakkundige behandeling tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan.
+
*Biografie op [http://www.suedmaehren.at ''Südmähren'']
 +
*''[http://www.nrz.de Neue Rhein Zeitung]'', editie Emmerich-Rees-Isselburg van 20 mei 2012 en van 22 en 26 mei 2023
 +
*Vier schilderijen in de collectie van het Liemers Museum in de [https://www.collectiegelderland.nl Collectie Gelderland], zoekterm Pospischil
  
Op 8 november [[1933]] stierf Karl Pospischil in [[Emmerik]] en is daar ook begraven.
+
[[Categorie:Kunstschilders]]

Huidige versie van 16 feb 2025 om 10:44

Karl Pospichil, de man in het midden met de witte snor, op 6 september 1925 tijdens een feest op De Steeg voor de neomist Henri Tervoert uit Gendringen, een neef van Peter Meisters. De neomist zit schuin voor Pospischil, daarnaast zitten pastoor Van Angeren en Peter Meisters. Staand vanaf rechts Willem van der Heijden en kapelaan Mets.

Karl Pospischil was een landschapsschilder die op 56-jarige leeftijd vanuit Oostenrijk naar Emmerik verhuisde en vriendschap sloot met enkele toenmalige notabelen aan beide zijden van de grens. In Nederland waren dit pastoor Van Sonsbeeck in Stokkum, Peter Meisters van de Byvanck en meester Vermeulen in Beek.

Zijn jeugd

Pospischil werd in 1869 geboren in Tullnitz in het toenmalige Oostenrijk-Hongarije (tegenwoordig Dolenice in Tsjechië; Pospischil is de Duitse vorm van de Tsjechische naam Pospíšil) en ging daar ook naar school. In de schoolvakanties was hij ganzenhoeder. Zijn vader was er gemeentedienaar. Met veertien jaar ging hij in de leer bij een knopenmaker, voornamelijk omdat er goed en voldoende te eten was. Veel plezier had hij echter niet bij het uitoefenen van zijn beroep. Hij wilde wat anders, hij wilde kunstenaar worden.

Daarom pakte hij op een dag zijn spullen samen en volgde een rondtrekkende komediantengroep, sloot zich later aan bij een circus en eindigde uiteindelijk in Wenen. Hier was hij aanvankelijk een hulp in de bouw, daarna kleurenmenger en tenslotte binnenschilder. Het feit dat hij als kind al graag tekende kwam hem hierbij goed van pas. In de loop van de tijd deed hij zo steeds meer ervaring in zijn vak op. Enige cursussen hielpen hem daarbij, en al snel werkte hij als hulp bij decoratieschilders.

Studie in Wenen

Dertig jaar oud, hij was al getrouwd en vader in een gezin, besloot hij de Kunstgewerbeschule in Wenen te gaan bezoeken. Het feit dat hij van de onderbouw al vrij snel in de bovenbouw opgenomen werd, is een bewijs voor zijn vaardigheden en kunde. Een aanbieding als assistent aan deze school sloeg hij af, want zijn doel was een studie aan de kunstacademie in Wenen. Een beurs van de vorst van Liechtenstein hielp hem hierbij en in 1907 werd hij met voorrang toegelaten.

Pospischil bracht het in de schilderkunst tot zeer opmerkelijke prestaties, vooral op het gebied van de landschapschilderkunst. Dankzij zijn makkelijk omgang met allerlei soorten mensen kwam hij in de gunst bij de vorst van Liechtenstein in Eisgrub. Deze Eisgruber Periode rond 1912 was de tijd van een snelgroeiende bekendheid voor de kunstenaar Pospischil.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog schilderde hij portretten van militairen en een groot doek met een landschap bij Eisgrub met eiken. De meeste van de ongeveer vijftig schilderijen die hij tijdens zijn verblijf in Znaim en Eisgrub maakte, kwamen in bezit van de vorst van Liechtenstein. Waar deze schilderijen zich tegenwoordig bevinden, is onbekend. Na de oorlog waren al diegenen die hem altijd financieel ondersteund hadden verarmd en de nieuwe rijken waren niet in zijn kunst geïnteresseerd.

Naar Emmerik

Pastoor Van Sonsbeek

In 1925 verhuisde Pospischil naar Emmerik. Daar bleef wonen tot zijn dood op 8 november 1933, en werd daar ook begraven.

In Emmerik lag het rijke Nederland voor hem open en hier legde hij zich toe op de portretkunst. In deze tijd sloot hij de al genoemde vriendschappen. In 1928 schilderde hij een portret van pastoor Van Sonsbeeck van Stokkum. Hij kwam regelmatig in Beek en Stokkum, en heeft er verschillende landschapsschilderingen gemaakt. Een panorama van Stokkum in de zomer, gezien vanaf de Molenbult, was in bezit van pastoor Nollen. Daarnaast bestaat er een serie van vier kleine schilderijtjes, allen uit een ander seizoen. Alle vier zijn in particulier bezit in Beek. Met uitzondering van deze en enkele doeken die hij aan zijn dochter in Wenen had gegeven, zijn de meeste van zijn werken wegens onvakkundige behandeling tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan.

Het Liemers Museum (zie bronnen) heeft vier schilderijen van Pospischil uit de jaren 1925–1930; drie landschappen en een bloementuin. Vanwege auteursrechten kunnen zij hier niet getoond worden. Op de achterkant van de bloementuin schreef hij het volgende gedicht aan Peter Meisters.


In Bijfanks lieblichen Gefilden
Welches weit und breit bekannt
Wo geplfanzt von Försters Hand
Wunderschön die Rosen blühen
Meisters heisst der "Meister" hier
Der mit Fleiss und vielen Mühen
Uns erschuf die Garten-Zier
Die des Künstlers Aug entzückt
Oft, so oft er sie erblickt
Malt er sie mit vielen Fleiss
Dass die Nachwelt von den Wirken
Peter Meisters auch was weiss
Prof. Karl Pospochil

Gearbeitet Freitg 5. Aug, Montg 8. u Dienstg den 9. August 1927
Bild u Gedicht Herr Meisters gewidmet

Birkenallee mit Blick auf den Eltenberg
uit 1933 is een van Pospischils laatste werken.

Tentoonstellingen

In het Rheinmuseum in Emmerik is twee keer een expositie van Popschipils werk geweest.

Van 20 mei tot en met 8 juli 2012 werden veertig van zijn schilderijen tentoongesteld, voor het merendeel landschappen en portretten in olieverf. Zij waren afkomstig uit particulier bezit in Emmerik en het aangrenzende Nederland.

Daarna was er van 26 februari tot en met 11 april 2023 ongeveer de helft van de vijftig werken te zien, die de Emmericher Geschichtsverein in 2019 uit een nalatenschap had weten te kopen. De schilderijen en tekeningen vertoonden diverse vormen van schade als gevolg van de slechte omstandigheden waaronder zij lange tijd opgeslagen hadden gelegen. Voor de Geschichtsverein was dit een reden te meer de tentoonstelling te organiseren, zodat het publiek kon zien waar slechte opslag van kunstwerken toe kan leiden.

Bronnen