Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Heilwich van den Bergh
Helewigis van den Bergh was kanunnikes in het Stift Elten. Over haar is verder niets bekend, maar zij zou een dochter of kleindochter kunnen zijn geweest van Frederik I van den Bergh en Hedwig van Oye, wier voornaam ook voorkomt als Heilwich en Heyllwich. De naam Helewigis kan goed een variant zijn van Heilwich.
Helewigis' overlijden is in het Necrologium van Elten ingeschreven op VI Id. Jul. (10 juli) zonder vermelding van een jaar.
- o[biit]] Helewigis de monte Can[onica] h[uius] Eccl[essie] q[uae] d[edit] de x marcis
- overleed Helwegis van den Bergh Kanunnikes van deze kerk die …( tien mark gaf)
Haar gedachtenis is ingeschreven op V Kal. Aug. (28 juli)
- m[emoria] helewigis de monte Can[onica] de bingerderh. x s.
- gedachtenis van Helewigis van den Bergh Kanunnikes van Bingerderhorst tien s.
De s. aan het eind van de inschrijving staat waarschijnlijk voor een muntsoort. De kosten voor een misintentie waren dan bijvoorbeeld tien s[tuivers].
Bingerderhorst verwijst naar Bingerden, een landgoed tussen Angerlo en Giesbeek. Het was een van de bezittingen van Wichman IV van Hamaland die hij aan het Stift Elten heeft geschonken. In een akte van 3 augustus 970 bevestigde keizer Otto II meerdere schenkingen aan het Stift, waarbij Bingerden genoemd wordt als Bingart. De naam Bingerderhorst zoals die in het Necrologium vermeld wordt, komt in de Kroniek van de gestichten van weldadigheid te Doesburg voor als een 14e-eeuws landgoed bij Doesburg. Helewegis zal op een of andere manier een binding hebben gehad met de Eltense bezitting Bingerden.
Bronnen
- Het necrologium en het tynsboek van het adelijk jufferen-stift te Hoog-Elten, medegedeeld uit het onuitgegeven oorspronkelijk handschrift, benevens ene geschiedenis der Abdij, N.C. Kist; Leiden (1853), blz. 85, 88 (Google Books)
- Kroniek van de gestichten van weldadigheid te Doesburg, J.W. van Petersen, Doesburg (1997/98)
- Bingerden op Wikipedia
- Oorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutfen, blz. 98–100