Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

B-17F Flying Fortress 42-30360

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

In de vroege middag van 8 april 1944, paaszaterdag, maakte een Amerikaanse bommenwerper van het type B-17F een noodlanding in Azewijn. Alleen piloot Myrle J. Stinnett en zijn copiloot Carl I. Glassman zaten toen nog in het toestel. De overige acht bemanningsleden hadden het vliegtuig boven Eibergen al per parachute verlaten.

Uit het dagboek van Claire Deurvorst-Yeates

Ag Garben maakte deze foto van piloot Myrle Stinnett (links) en zijn co-piloot Carl Glassman. De pakken die ze dragen zijn mogelijk van Mel Deurvorst.

Claire Deurvorst-Yeates beschreef in haar oorlogsdagboek hoe zij en haar man Mel Deurvorst vanuit hun tuin in Terborg het Vliegende Fort zagen neerkomen. Terwijl er hoog in de lucht vliegtuigen (naar alle waarschijnlijkheid bommenwerpers) overtrokken, verschenen er plotseling drie jachtvliegtuigen die tamelijk laag vliegend een rondje draaiden, verdwenen en toen nog een paar keer opdoken. Claire en haar man waren er vrij zeker van dat het Amerikaanse toestellen waren.

Toen klonk er een veel zwaarder geronk en zagen zij uit de richting van Silvolde heel langzaam een groot vliegtuig naderen. Al gauw herkenden zij de vier motoren en de karakteristieke staart van een Vliegend Fort, maar ze zagen ook dat er iets mis was met het toestel. De drie jagers kwamen ook weer aangevlogen en cirkelden om de bommenwerper heen. Claire noemt het niet, maar het ligt voor de hand dat de jachtvliegtuigen het aangeschoten Vliegende Fort beschermden tegen verdere aanvallen van Duitse zijde.

Juist voor de bommenwerper achter de bomen in de richting van Azewijn zou verdwijnen, maakte hij een bocht naar rechts en dook met de neus naar beneden. Claire en haar man wachtten met ingehouden adem op de explosie, maar die bleef uit. Later die middag hoorden ze dat het Vliegend Fort inderdaad een geslaagde buiklanding had gemaakt. Toen ze de volgende dag gingen kijken, zagen ze dat de piloten precies in het midden van een langgerekte, geploegde akker waren geland. Ze hadden hun toestel daarna vakkundig vernield, want alleen de staart, de vleugelpunten en de vier enorme motoren waren nog te herkennen.

Nog een dag later, in de avond van 10 april, kregen Claire en Mel bezoek van een jong stel dat om burgerkleren kwam vragen voor de twee Amerikaanse piloten. Die moesten door het verzet verder geholpen worden, en dat kon moeilijk als ze hun vliegoverall nog aan hadden. Kleren waren destijds schaars, maar Claire zou haar best doen het een en ander te vinden. Het is goed mogelijk dat ze kleren van Mel heeft meegegeven.

Uit het dagboek van Harry Straus

Een Flying Fortress B-17G. De bommenwerper die bij Azewijn een noodlanding maakte, was van het uiterlijk weinig afwijkende type B-17F.

De onderduiker Harry Straus schreef in zijn dagboek over de noodlanding en het verdere lot van de piloten.


In de middag Azewijn in rep en roer. Een USA "Vliegend Fort" achter in de Reef geland. De piloten hebben het toestel zelf in brand geschoten! Beide "vliegers" door "vertrouwde" personen in veiligheid gebracht. Het toestel werd deels leeggehaald door de bevolking.


Henk Egbers en zijn vriend Theo Theunissen, jongens van 'n jaar of zeventien, waren als eersten bij het vliegtuig. Zij verborgen de piloten in een nabijgelegen hut, vanwaar ze diezelfde avond nog werden overgebracht naar een schuur verder weg (mogelijk was dit de timmerfabriek van Kok in Etten). Heel Azewijn stond nog op zijn kop, dus was het geen goed idee de piloten daar onder te brengen. Op tweede paasdag nog voerden de Duitsers huiszoekingen uit in het dorp. Intussen hadden Hein Reijers en Berend Geerling zich over Stinnett en Glassman ontfermd. Zij brachten de piloten een paar dagen na Pasen naar de schuilplaats van Garben in Azewijn. Harry vervolgde in zijn dagboek:


Wij hadden een aantal gezellige dagen met hen. Opnieuw bleek dat muziek internationaal is, wij leerden nieuwe Engelse / Amerikaanse liedjes, die wij ook samen zongen. Even was er paniek toen er ineens een overvalwagen voorbijreed. In vliegende vaart doken wij in onze schuilplaats. Eén van de vliegers was zich juist aan het scheren; met een half afgeschoren snor + scheerzeep op zijn gezicht ging hij ons hok in. Voor vijf mensen was het toen wel krap. Nood breekt nog altijd wetten. De dagen dat ze bij ons waren was zus Betty jarig en vierden wij dat met hen en alle aanloop die we hadden t.w. Teun, Berend, Toon en de pater. De kleinste van de piloten was ook joods. Die is nog diverse malen in Azewijn en ook bij ons thuis geweest; hij was later chirurg geworden. Er zijn bij Agnes nog foto's van gemaakt. Op een morgen zijn ze door een ondergrondse groep opgehaald en meegenomen naar een voor mij onbekend adres.
Dat bleek later Lichtenvoorde geweest te zijn (bij Mia Lelivelt). Zij zijn allebei door de Amerikanen bevrijd in België, na de grote opmars augustus-september. Omdat iedereen direct aan ze vroeg over de (komende) invasie vertelden zij ons dat er enorme hoeveelheden materiaal gereed stond in Engeland.
Zij dachten toen achteraf juist dat de grote aanval nog voor de zomer zou plaatsvinden.
Er was nog een afscheidsdiner! voor de gasten; 17 april vertrokken ze. Een bijzondere opmerking van vader Jan Garben heeft ons toen getroffen. Hij zei: "Jammer dat die jongens weg zijn, jullie hadden er zulk een goede aanspraak aan."
Gevaar met ons allen telde hij niet. Het afscheid was in het huis van Garben, iedereen toen aanwezig sprak Engels, oma Garben, toen al een beetje in de war, zei: "Wat spreken die lui toch voor taal?" Iemand zei toen: "Latijn." Was beter voor de veiligheid. Dat hoorde ze in de kerk ook en wist ze ook niet wat het betekende.


Over de verdere lotgevallen van Stinnett en Glassman is op hun eigen pagina's meer te lezen. Van hun vliegtuig was weinig meer over; alleen de staart en de vleugels met de motoren. Deze restanten werden op 20 april door de Duitsers naar Terborg gebracht en vandaar per trein afgevoerd.

Montferland Nieuws

Lied Deurvorst schreef onderstaand artikel over dit vliegtuig, dat in 2006 in Montferland Nieuws is verschenen. Hierin noemt zij ook de namen van de overige bemanningsleden, die alle acht in krijgsgevangenschap de oorlog hebben overleefd.


Vliegend fort maakte noodlanding in Azewijn

Dankzij informatie verkregen van Rob Philips, Henk Welting en Jan Hey, allen gespecialiseerd in het ontrafelen van gegevens die verband houden met luchtvaart tijdens de Tweede Wereldoorlog, kreeg Lied Deurvorst de beschikking over de namen van de piloten die hun Vliegend Fort op 8 april 1944 in Azewijn aan de grond zetten.

Het betrof de Lady Millicent, een Boeing B-17F met serienummer 42-30360. Vliegtuig en bemanning behoorden tot het 338e Bomber Squadron, en dat was onderdeel van de 96e Bomber Group. Hun basis was Snetterton Heath in Norfolk, Engeland. Zij waren daar met tien man aan boord opgestegen om Achmer Flugplatz ten NW van Osnabrück¤ te gaan bombarderen. Op het moment dat de bomaanval begon, het Initial Point genaamd, werden zij door Flak (Fliegerabwehrkanone = Duits afweergeschut) geraakt. Motor nr. 1 vloog in brand, zodat zij de vliegformatie moesten verlaten. Onmiddellijk vielen Duitse jagers de B-17 aan en schoten nóg twee motoren in brand. Op één motor verder vliegend liet de piloot 8 bemanningsleden boven Vreden, bij Eibergen, boven Nederlands grondgebied dus, eruit springen. De twee piloten zochten daarna een plek voor een noodlanding.

De noodlandingsplek werd een weiland, een reef, naast ons huis 'De Stille Reef' in Azewijn waar mijn broer en ik op deze voorjaarsmiddag om 14.19 uur, zoals thans blijkt, stom verbaasd een reusachtig vliegtuig in de wei zagen landen. Wij trokken snel onze laarzen aan en zetten de spurt erin om dit fenomeen van dichtbij te gaan bekijken. De vreugde was van korte duur want we werden streng en beslist teruggeroepen door mijn moeder, die de zaken verstandiger bleek te hebben ingeschat. Kort daarna hoorden we een paar schoten en het prachtige vliegtuig vatte vlam. De piloten hadden het voorste deel van hun B-17 na de landing in brand gestoken. Zij hadden, zo bleek later, hun werk grondig gedaan want de Duitse Bergungstruppen schatten later de schade op 95%.

Alle 10 bemanningsleden overleefden de oorlog. De eerste piloot was 2nd Lieutenant Myrle J. Stinnett, zijn co-piloot 2nd Lieutenant Carl. I. Glassman. Hij is het waarschijnlijk geweest die na de oorlog dagen door de Achterhoek reed om het huisje waar zij beiden ondergedoken hadden gezeten, terug te vinden. Bij zijn zoektocht moest hij afgaan op dat ene beeld dat hij van het huisje had toen hij daar op klaarlichte dag aan kwam rennen om bij wildvreemde mensen om onderdak te vragen. Dit beeld klopte niet meer want het met het huis verbonden varkenskot was door een klein bommetje met de grond gelijk gemaakt, (zodat zijn beeld niet meer geklopt zal hebben). De namen van de mensen waar hij ondergedoken had gezeten zal hij destijds ook niet geweten hebben. Dat was gevaarlijke informatie om tijdens een vlucht door vijandig gebied in het hoofd te hebben.

Wat een geluk dat zij juist bij Vader Jan, Moeder Garben, Ag en Joep, zoals wij ze noemden, aanklopten. Zij waren op onderduikers zelfs ‘ingericht’, zoals uit het dagboek van Harry Straus voldoende bekend mag worden geacht (Old Ni-js nr. 49, pag. 89-93). Via het ondergrondse netwerk zijn zij via Spanje nog vóór 1 september 1944 naar Engeland teruggekeerd.
De andere acht bemanningsleden hadden minder geluk. Zij werden krijgsgevangen gemaakt en moesten het einde van de oorlog in een kamp afwachten. Zij overleefden allen. Hun namen zijn bekend: Navigator 2nd Lieutenant Edward A. Merrill jr, bommenrichter Flight Officer James W. Hutchison, radioman Staff Sergeant David H. Schwantes, boordwerktuigkundige Sergeant Joseph P. Pollio, bodemschutter Sergeant Orville C. Smith jr., flankschutter Staff Sergeant Strother T. Rankin, flankschutter Sergeant Harold E. Wilson, en staartschutter Sergeant John Kozikowski.

Toen wij in het jaar dat hierna volgde nacht na nacht door de zware brom van overvliegende bommenwerpers begeleid de tocht naar onze buitenschuilkelder maakten, had ik altijd intens te doen met de jongens die daar hoog boven ons hoofd door de Flak in luchtbundels gevangen waren. Zoals uit dit verhaal blijkt deden de Duitse jagers dan hun werk en was het einde snel nabij. 'Ons' Vliegende Fort redde het wel en dat was een uitzondering.
Nadat wij later het vliegtuig, althans wat ervan overgebleven was, van dichtbij mochten bekijken, herinner ik mij met bewondering en afschuw het minimale hokje van waaruit de staartschutter de hele reis ingeklemd zijn werk moest doen. John heette hij, weet ik na 62 jaar, met dank aan de drie informatieverschaffers.

Lied Deurvorst.

¤) Deze luchthaven is in Osnabrück nog steeds voor sportvliegtuigjes beschikbaar. In de omgeving is het terrein afgezet omdat er nog te veel explosieven in de grond zitten, onder meer een aandenken aan de bommen die de andere leden van dit Squadron daar hebben laten vallen.


De bemanning

In bovenstaand artikel van Lied Deurvorst worden alle bemanningsleden genoemd. Hieronder staan ze op een rij met de rangen en functies. Tot dusver kan van drie van hen een persoonlijk verhaal verteld worden.

  1. eerste luitenant Myrle J. Stinnett (piloot)
  2. tweede luitenant Carl I. Glassman (copiloot)
  3. tweede luitenant Edward A. Merrill, Jr. (navigator)
  4. flight officer James W. Hutchison (bommenrichter en neuskoepelschutter)
  5. staff sergeant Strother T. Rankin (boordwerktuigkundige)
  6. staff sergeant David H. Schwantes (radiotelegrafist en rugkoepelschutter)
  7. staff sergeant Orville C. Smith, Jr. (buikkoepelschutter)
  8. staff sergeant Joseph P. Pollio (flankschutter)
  9. sergeant Harold E. Wilson (flankschutter)
  10. sergeant John Kozikowski (staartkoepelschutter)

Foto's van het wrak

Op de Beeldbank WO2 staan enkele foto's van het wrak van het Vliegend Fort. Zoek op "Azewijn" en ze worden getoond.

Vanwege auteursrechten is plaatsing op de Berghapedia (nog) niet mogelijk.

Bronnen