Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Overwijn, Gerardus Josephus Christiaan

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
Pastoor Overwijn GJC.jpg

Gerardus Josephus Christiaan Overwijn was de vierde pastoor van Azewijn. Hij werd geboren te Utrecht op 19 maart 1854 als zoon van Christoffel Fredericus Overwijn en Hermina Johanna ten Hagen.

Overwijn was de opvolger van Jacobus Berndes, een jaargenoot van hem. Net als Berndes werd hij op 15 augustus 1879 in Utrecht tot priester gewijd door mgr. A.I. Schaepman. Na enige tijd als priester op het seminarie te zijn gebleven, werd hij assistent in Kabouw (Utrecht). Vervolgens werd hij per 5 mei 1882 kapelaan in Groningen en per 15 oktober 1887 kapelaan in Arnhem. Daar werkte hij net als zijn jaargenoot Berndes in de Sint Walburgisparochie tot hij per 22 december 1895 de eerste pastoor werd van de nieuwe Arnhemse parochie van Sint Jan de Doper. De nieuwe kerk van deze parochie was een ontwerp van architect Tepe, die ook in Bergh enkele gebouwen, waaronder kerken, op zijn naam heeft staan.

In Arnhem bleef pastoor Overwijn tot 28 februari 1908, toen hij zijn ambt als pastoor van Azewijn aanvaardde. Zijn opvolger was pastoor Bos, die in 1884 korte tijd als assistent in de parochie Zeddam werkzaam was geweest. Overwijn werd onder buitengewoon slechte weersomstandigheden in Azewijn ingehaald.

Pastoor Overwijn liet tijdens zijn pastoraat diverse bouwkundige verbeteringen aanbrengen. Al meteen in het voorjaar van 1908 werd begonnen met de uitbreiding van de pastorie, die resulteerde in een vergrote huiskamer met veranda. Azewijnse werklieden voerden dit karwei uit onder leiding van de pastoor zelf.

Het jaar daarop, in 1909, werden de muren van de kerk bespoten met een steenbeschermer, zodat regenwater niet meer naarbinnen kon dringen. Met name aan de westkant van de kerk was dit een grote verbetering.

In 1910 werd het dak van de pastorie, dat voortdurend lekte, onder handen genomen. In 1912 werd het schoollokaal grenzend aan de sacristie, gebouwd. Dit lokaal deed dienst als bewaarschool, maar werd ook voor allerlei andere activiteiten en bijeenkomsten gebruikt. Ook in 1912 werden de muren van het priesterkoor en van de kleine altaren van steentjes voorzien. In 1913 werd het huis van de schoolmeester vergroot en verbouwd. In 1914 werd een ijzeren hek achter de kerk geplaatst ter voorkoming van oneerbiedigheden onder het koor.

Verder heeft pastoor Overwijn voor een aantal verfraaiingen in de kerk gezorgd, zoals de kruisweg, die een kopie was van de kruisweg in de Notre Dame van Antwerpen. Hij was geschilderd op aluminium door de kerkschilder Emmanuel Pereij uit Venlo. In 1917 werden zes gebrandschilderde ramen in de kerk aangebracht. Het nieuwe orgel dat besteld was bij de firma Winkels in Boxmeer, kon wegens de oorlog niet op tijd gereed zijn.

Op 10 oktober 1917 bestond de parochie Azewijn vijftig jaar en werd herdacht dat pastoor Meurs die dag in 1867 in Azewijn aankwam. In verband met het 100-jarig bestaan van een eigen kerkgebouw in september van datzelfde jaar, is het jubileum van de zelfstandige parochie eerder gevierd.

Tijdens pastoor Overwijns pastoraat zijn er 139 dopen bijgeschreven in het Azewijnse doopboek, waarvan de meeste door Overwijn zelf zijn verricht. Daaronder zijn die van de twee kinderen van meester Roosenboom, geboren in 1914 en 1916. Zij werden door Arnhemse geestelijken gedoopt in het Sint Elisabethziekenhuis in Arnhem, waar zij via een keizersnede ter wereld waren gebracht. Zij zijn de eerste inwoners in de geschiedenis van Azewijn die op deze manier geboren zijn.

Overigens zijn dit de enige twee keren dat de keizersnede met zo veel woorden wordt genoemd in het Azewijnse doopboek. De ingreep had blijkbaar indruk gemaakt op pastoor Overwijn, en vermeldde hij daarom bij de inschrijvingen per sectionem caesarea nota. Het zijn waarschijnlijk de eerste Azewijnse kinderen die in een ziekenhuis zijn geboren, en in pastoor Overwijns tijd tevens de enige. Later kwamen er meer kinderen in het ziekenhuis ter wereld, maar Overwijns opvolgers vermeldden daar nooit bij of dat per keizersnede was gebeurd. Zij gebruikten doorgaans de vagere formulering baptizatus in nosocomio (of baptizata als het een meisje was): gedoopt in het ziekenhuis.

Overlijdensbericht voor pastoor Overwijn in "Het centrum : dagblad voor Utrecht en Nederland" van 8 september 1922

Overwijn was de eerste pastoor van Azewijn die mocht fietsen. Op 14 december 1915 gaf de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Van de Wetering, de geestelijkheid in zijn bisdom in een brief toestemming zich per fiets te verplaatsen. Of pastoor Overwijn, gezien zijn gezondheidstoestand, van dit recht gebruik heeft gemaakt, is niet bekend. Hij zou hoe dan ook zelf hebben moeten trappen, want motorfietsen en fietsen die op een of andere manier door een motor werden aangedreven, waren onherroepelijk verboden.

In dezelfde brief beklaagde de aartsbisschop zich erover dat het vanwege de oorlog steeds moeilijker werd zuivere miswijn te krijgen. Hij droeg de eerwaarde geestelijkheid daarom op er scherper op toe te zien dat de geleverde wijn ook goede miswijn was, aangezien de leveranciers niet de benodigde nauwgezetheid betrachtten.

Aan pastoor Overwijn werd op 12 oktober 1917 eervol ontslag verleend wegens ziekte. Dezelfde dag werd hij opgevolgd door pastoor Staal.

Pastoor Overwijn woonde na zijn emeritaat in het Gerardus Majella Gesticht in Zeddam. Hij overleed op 6 september 1922 in Terborg, 68 jaar oud. Op 9 september werd hij in Azewijn begraven.

De zaak Pliester

In een artikel in "Het nieuws van den dag" van 27 maart 1908 werd de financiële schade van pastoor Overwijn kort geschetst.

In 1908 deden de Nederlandse dagbladen uitgebreid verslag van de rechtszaak tegen de "Arnhemsche Bankvereeniging Pliester & Co". Deze bank stond goed bekend, maar had zich sinds 1902 schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en verduistering. Toen deze zaken aan het licht kwamen, vluchtte directeur C.C. Lincker naar het buitenland, maar de beherende vennoten G.W.C. Pliester en K.M.G. de Meyier werden gearresteerd en moesten terechtstaan. Zij werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van drie respectievelijk drieënhalf jaar. In hoger beroep werden deze straffen uiteindelijk teruggebracht tot elk anderhalf jaar, wat gelijk was aan de duur van het voorarrest op dat moment, zodat de veroordeelden op 10 april 1909 weer vrij kwamen.

In dit proces werd een groot aantal getuigen opgeroepen (zij staan opgesomd in "Het nieuws van den dag" van 17 maart 1908). De meeste waren kantoor- of bankmedewerkers, die waarschijnlijk uit hoofde van hun functie gehoord werden. Daarnaast waren er ook gedupeerden, en tot die groep behoorde pastoor Overwijn. Door het vertrouwen dat hij blijkens nevenstaand knipsel in directeur Lincker had gesteld, had hij veel geld verloren.

Hij kan echter niet zijn hele fortuin kwijtgeraakt zijn, want het Utrechts Archief bezit een memorandum uit 1923 betreffende een schenking van effecten door Overwijn aan de instituten voor de priesteropleiding in het aartsbisdom Utrecht.

Bronnen