Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Terhorst, Bernardus
Inhoud
KNIL-soldaat
Bernardus Terhorst was de langst dienende Berghse KNIL-militair. De tabel onderaan deze pagina geeft een overzicht van zijn lange staat van dienst.
Terhorst werd op 21 mei 1876 geboren in Braamt als zoon van Steven Terhorst en Catharina Visser. Van 29 mei 1895 tot 29 april 1897 stond hij in het bevolkingsregister van Bergh ingeschreven als boerenknecht bij de weduwe Frederika Bod in Loerbeek.
De eerste keer naar Indië
Op 2 maart 1896, toen hij nog in Loerbeek woonde, werd hij opgeroepen voor zijn dienstplicht en ingedeeld bij het 8e Regiment Infanterie (8 RI). Op 28 mei 1897 nam het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk hem over van 8 RI, omdat hij had getekend voor een dienstverband van twee jaar bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), ingaande op de dag van ontscheping in Indië.
Dit Werfdepot was tot 1909 het opleidingscentrum voor militairen van het KNIL. Hier werd hij in nog geen twee maanden klaargestoomd voor de dienst in de tropen. Al op 19 juni 1897 vertrok hij met het stoomschip Lawoe van Rotterdam naar Nederlands-Indië. Zijn dienstverband ging op 27 juli in bij de ontscheping in Batavia.
In die jaren was Nederland nog druk bezig met het "pacificeren van de buitengewesten", zoals dat heette. Hoewel de hele archipel als kolonie werd beschouwd, had Nederland nog lang niet overal zijn gezag gevestigd. Een van de gebieden die zich het sterkst verzetten, was Atjeh in het noorden van Sumatra. Daar woedde van 1874 tot 1914 de Atjehoorlog. Terhorst werd na aankomst in Indië als kanonnier 2e klasse met een artillerie-eenheid naar Atjeh gestuurd.
Aan het eind van zijn tweejarige verbintenis tekende hij op 6 juni 1899 voor zes jaar bij. Daarbij nam hij een premie van 200 gulden in ontvangst onder terugbetaling van de vroeger genoten gratificatie ad f 200. Waarom hij die eerdere premie moest terugbetalen, staat er niet bij, maar per saldo kreeg hij dus niks.
De plaatsen die tijdens dit zesjarig dienstverband genoemd worden zijn Djambi op de oostkust van Sumatra en Palembang in het zuiden van het eiland.
Op 22 november 1901 werd hij in de 2e klasse van militaire discipline geplaatst. Klaarblijkelijk had hij iets uitgehaald waarvoor hij voor de krijgsraad moest verschijnen. De 2e klasse van militaire discipline was een beruchte straf van vier maanden. Als teken van schande kreeg de veroordeelde een witte 2 op zijn kwartiermuts, en hij moest zware corveediensten verrichten. De eerste maand werd hij na elke corveedienst opgesloten in een cel. De tweede en derde maand werden de arrestdagen geleidelijk verminderd, tot hij in de vierde maand na de corveedienst weer bewegingsvrijheid had. Terhorsts straf eindigde op 30 maart 1902.
Aan het eind van zijn zesjarig contract tekende hij op 13 oktober 1905 voor nog eens vier jaar bij; nu niet als kanonnier, maar als fuselier (geweerschutter). Met een onderdeel dat op Celebes gelegerd was, diende hij onder meer in het sultanaat Bone (Boni) in de zuidwestelijke arm van het eiland.
Op 27 juni 1906 raakte hij lichtgewond bij de vermeestering van de benteng (vesting) Lalilondong in de bergen van de Toradja-landen ten noorden van Bone. Zijn vader, die sinds 1891 weduwnaar was, werd hierover per brief ingelicht. Het Ministerie van Koloniën, waar het KNIL onder viel, had een adres van hem in de Nieuwstraat in Arnhem, maar de brief kwam als onbestelbaar retour. De laatste zin luidde: Verdere bijzonderheden zijn bij het Departement van Koloniën niet bekend. Terhorsts stamboek vermeldt evenwel dat het om een steenworpwond op de neusrug ging. Dat was inderdaad een lichte verwonding, maar die kon in de tropen ernstige gevolgen hebben. Gezien zijn verdere levensloop is de wond volledig hersteld.
Aan het eind van zijn vierjarig contract werd hem een pensioen van 208 gulden per jaar toegekend en ontving hij een certificaat van goed gedrag. Op 29 oktober 1909 verliet hij de dienst in Palopo, dat aan de Toradja-landen grenst.
Hij bleef nog in Indië tot hij op 10 februari 1910 in Batavia aan boord ging van het stoomschip Vondel. Na bijna dertien jaar ging hij voor het eerst terug naar Nederland. Hij kwam daar op 14 maart 1910 aan in de haven van Amsterdam.
De tweede keer naar Indië
Terhorst ging wonen bij zijn oudere broer Johan en diens vrouw in Braamt, maar de tropen trokken hem blijkbaar nog. Vijf maanden later, op 17 augustus, tekende hij in Nijmegen voor een nieuw dienstverband van drie jaar bij het KNIL, ingaande op 24 augustus. Op 3 september 1910 vertrok hij met het stoomschip Grotius van Amsterdam voor de tweede keer naar Nederlands-Indië. De aankomst in Batavia was op 8 oktober.
Over deze Indiëperiode zijn geen bijzonderheden bekend, maar hij heeft in deze jaren niet meer deelgenomen aan, zoals dat heette, krijgsverrichtingen. Toen zijn contract op 27 augustus 1913 afliep, was hij gelegerd in Tjimahi, West-Java. Hij bleef nog een paar maanden in Indië voor hij op 18 december 1913 met het stoomschip Tambora van Batavia naar Nederland vertrok. Daar kwam hij op 17 januari 1914 aan in Rotterdam.
Hij ging opnieuw voor korte tijd bij zijn broer in Braamt wonen, maar verhuisde op 1 juli 1914 naar het Militair Invalidentehuis Bronbeek bij Arnhem (tegenwoordig het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen).
De derde keer naar Indië
Op 30 oktober 1914, al na vier maanden, werd hij op eigen verzoek uit Bronbeek ontslagen. Hij kon blijkbaar nog steeds geen afscheid nemen van de tropen, want op 6 november tekende hij opnieuw voor drie jaar als kanonnier 2e klas bij het KNIL. Met zijn inmiddels 38 jaren was nog niet te oud voor de tropendienst. De reis naar Indië maakte hij dit keer met het stoomschip Tabanan, dat op 14 november van Rotterdam vertrok en op 22 december aankwam in Batavia.
Bij het einde van zijn driejarig dienstverband op 12 december 1917 was hij gelegerd in Padang, West-Sumatra. Kort tevoren had hij een voortdurend pensioen van 342 gulden per jaar toegekend gekregen.
Hij bleef als burger nog enkele jaren in Indië wonen, maar het is niet bekend of hij toen een beroep uitoefende of van zijn pensioen leefde. Pas in 1923 kwam hij als burger terug naar Nederland. Hij reisde met het stoomschip Rembrandt, dat op 7 juli van Batavia vertrok en op 10 augustus aankwam in Amsterdam.
Gepensioneerd
Waar Terhorst de eerste jaren na zijn terugkeer verbleef, is niet bekend, maar vanaf 27 oktober 1926 woonde hij weer op Bronbeek. Dat ging goed tot hij op 26 maart 1928 verwijderd werd; waarschijnlijk wegens drankmisbruik. Hij heeft toen jarenlang ergens anders gewoond, laatstelijk op het adres Oude Haven 86 in Nijmegen, vanwaar hij op 8 februari 1946 voor de derde keer naar Bronbeek verhuisde. Hij vervulde daar de functie van tuinknecht. Op 29 april 1953 werd hem de titulaire rang van korporaal verleend.
Ondanks zijn drankprobleem was hij een krasse oude man, die nog jarenlang in vol ornaat de kermis in Zeddam bezocht (en waarschijnlijk niet alleen die). Hij kwam dan meestal niet verder dan Café Brinks, vlak bij het huis van een van zijn broers. 's Avonds werd hij dan ladderzat afgevoerd.
Terhorst, die altijd vrijgezel gebleven is, bleef op Bronbeek wonen tot hij daar in 1968 op 92-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven in Arnhem, waarschijnlijk op de begraafplaats Moscowa.
Onderscheidingen
- Ereteken voor Belangrijke Krijgsbedrijven met gespen Atjeh 1896-1900, Djambi 1901-1904 en Boni 1905-1910
- Mobilisatiekruis 1914-1918 Terhorst was in Nederland toen de Krijgsmacht in 1914 gemobiliseerd werd, en ook in 1924, toen het Mobilisatiekruis werd ingesteld.
- Zilveren Medaille voor twaalf tropenjaren Langdurige, Eerlijke en Trouwe Dienst.
Zijn staat van dienst
Onderstaande tabel is gebaseerd op Terhorsts stamboekvermeldingen en zijn bewonerskaart van Bronbeek, aangevuld met gevens uit de scheepstijdingen in dagbladen uit de betreffende jaren.
Enkele opmerkingen:
- 22 november 1901: de 2e klasse van militaire discipline wordt hierboven uitgelegd.
- 16 mei 1903 en 4 februari 1906: R.H. en L.H. bij het 15e Bataljon Infanterie betekenen Rechter Helft en Linker Helft. Een KNIL-infantiebataljon bestond destijds uit vier compagnieën, maar werd soms met twee compagnieën uitgebreid en dan gesplitst in twee halfbataljons, de Rechter Helft en de Linker Helft.
Datum | Gebeurtenis |
---|---|
2 maart 1896 | Als dienstplichtige ingedeeld bij het 8e Regiment Infanterie van de Koninklijke Landmacht. |
28 mei 1897 | Overgegaan naar de landmacht in Nederlands-Indië voor een dienstverband van twee jaar. |
19 juni 1897 | Van Rotterdam naar Nederlands-Indië vertrokken met het stoomschip Lawoe. |
27 juli 1897 | Aangekomen in Batavia en geplaatst bij het 1e Depotbataljon. |
14 april 1898 | Overgeplaatst bij het 15e Bataljon Infanterie. |
5 juni 1899 | Bijgetekend voor zes jaar bij het 12e Bataljon Infanterie. |
2 januari 1900 | Overgegaan bij het 2e Garnizoensbataljon van Atjeh en Onderhorigheden, Noord-Sumatra. |
9 mei 1900 | Overgegaan bij het 12e Bataljon Infanterie. |
22 november 1900 | Overgegaan bij het 2e Garnizoensbataljon van Atjeh en Onderhorigheden. |
8 december 1900 | Overgegaan bij de Garnizoenscompagnie van Bantam, West-Java. |
22 november 1901 | Geplaatst in de 2e klasse van militaire discipline. |
30 maart 1902 | Daaruit ontslagen. |
22 mei 1902 | Scherpschutter geweer. |
7 september 1902 | Overgegaan bij het Garnizoensbataljon van Palembang, Zuid-Sumatra. |
16 mei 1903 | Overgegaan bij het R.H. 15e Bataljon Infanterie. |
6 februari 1904 | Overgegaan bij het 4e Bataljon Infanterie. |
11 mei 1904 | Teruggesteld tot gewoon schutter. |
19 januari 1905 | Overgegaan bij het 9e Bataljon Infanterie. |
23mei 1905 | Overgegaan bij het 4e Bataljon Infanterie. |
13 oktober 1905 | Bijgetekend voor vier jaar het 13e Bataljon Infanterie. |
4 februari 1906 | Overgegaan bij het L.H. 15e Bataljon Infanterie. |
27 juni 1906 | Lichtgewond geraakt bij de inname van de benteng Lalilondong in de Toradja-landen, Zuid-Celebes. |
25 april 1908 | Toekenning bronzen medaille. |
4 oktober 1909 | Voortdurend pensioen van f 208,- per jaar en een certificaat van goed gedrag toegekend. |
27 oktober 1909 | Einde dienstverband in Palopo, Zuid-Celebes. |
10 februari 1910 | Van Batavia naar Nederland vertrokken met het stoomschip Vondel. |
14 maart 1910 | Aangekomen in Amsterdam met het stoomschip Vondel. |
17 augustus 1910 | Bijgetekend voor drie jaar, ingaande 24 augustus. |
3 september 1910 | Van Amsterdam naar Nederlands-Indië vertrokken met het stoomschip Grotius. |
8 oktober 1910 | Aangekomen in Batavia met het stoomschip Grotius. |
27 augustus 1913 | Einde dienstverband in Tjimahi, West-Java. |
18 december 1913 | Van Batavia naar Nederland vertrokken met het stoomschip Tambora. |
17 januari 1914 | Aangekomen in Rotterdam met het stoomschip Tambora. |
1 juli 1914 | Opgenomen in het Militair Invalidentehuis Bronbeek bij Arnhem. |
30 oktober 1914 | Op verzoek ontslagen uit Bronbeek. |
6 november 1914 | Bijgetekend voor drie jaar als kanonnier 2e klas. |
14 november 1914 | Van Rotterdam naar Nederlands-Indië vertrokken met het stoomschip Tabanan. |
22 december 1914 | Aangekomen in Batavia met het stoomschip Tabanan. |
6 november 1917 | Voortdurend pensioen van f 342,- per jaar toegekend. |
12 december 1917 | Einde dienstverband in Padang, West-Sumatra. |
7 juli 1923 | Van Batavia naar Nederland vertrokken met het stoomschip Rembrandt. |
10 augustus 1923 | Aangekomen in Amsterdam met het stoomschip Rembrandt. |
27 oktober 1926 | Voor de tweede keer opgenomen in het Militair Invalidentehuis Bronbeek. |
26 maart 1928 | Verwijderd uit het Militair Invalidentehuis Bronbeek. |
29 oktober 1929 | Verzoek tot medische behandeling geweigerd. |
8 februari 1946 | Voor de derde keer opgenomen in het Militair Invalidentehuis Bronbeek. |
29 april 1953 | Titulaire rang van korporaal verleend. |
Bronnen
- Bevolkingsregister Bergh
- Nationaal Archief, 2.10.50 Inventaris van het archief van het Ministerie van Koloniën: Stamboeken en pensioenregisters van Militairen KNIL in Oost- en West-Indië, 1815-1949 (1954), suppletiefolia 38592, 43492 en 44931
- Bewonersarchief Bronbeek
- Scheeptijdingen op Delpher
- Uit de geschiedenis van het leger in Nederlandsch-Indië door H.A. Buiskool in Militaire Spectator, jrg. 110 (1941) 1, 24