Barkhuysen, Jaap

Jaap Barkhuysen en zijn vrouw kochten in 1967 de rijwielzaak van Rosie in de Klinkerstraat te 's-Heerenberg, en noemden de zaak Barkhuysen Tweewielers.

Toen ze op kennismakingsbezoek in 's-Heerenberg kwamen en aan een oud vrouwtje de weg vroegen keek het heel bedenkelijk en zei "Waor begin i-j toch aan". Toen ze hoorde dat Jaap uit Den Haag kwam, kwam ze goed op gang. Of Jaap wist waarom er een ooievaar in het wapen van Den Haag zit. Ze legde het haarfijn uit: hoog op de poten, kaal in de veren en een grote snavel.

Maar de familie was al snel gewend aan gebruiken en dialect. Eén van de eerste woorden die Jaap hoorde en altijd is blijven gebruiken en waarvan hij tegenwoordig zelfs aan autochtone Berghenaren de betekenis moet uitleggen is het beentje van een spatbord.
Ook 'wind in de band' en 'spekers' klonken hem vreemd in de oren.

Toen een boerinnetje uit Azewijn bij hem kwam omdat de band langs het spatbord schaafde, imiteerde ze het geluid dat te horen was: kafoeks, kafoeks.

Het eerste jaar al van zijn komst naar 's-Heerenberg werd Jaap lid van Sociëteit De Vriendschap en liep hij mee in de carnavalsoptocht.

In het pand waar Jaap zijn rijwielzaak zit werd vroeger bier getapt. Jaap is echter vermaard om het tappen van moppen.