Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Johan Baptist van Hohenzollern-Bergh: verschil tussen versies

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
k (Naar Boxmeer: link Boxmeer)
(bewerking en aanvulling uit genoemde bronnen)
Regel 1: Regel 1:
[[Bestand:Johan-Baptist-graaf-tot-den-Bergh-Hohenzollern-Sigmaringen.jpg|right]]'''Johan Baptist, graaf van den Bergh en Hohenzollern''' wordt ook wel ''de [[Dolle Graaf]]'' genoemd.  
+
[[Bestand:Johan-Baptist-graaf-tot-den-Bergh-Hohenzollern-Sigmaringen.jpg|left|thumb|400px|'''Anoniem portret van graaf Johan Baptist in het Karmelietenklooster in Boxmeer, dat in [[1653]] door [[Albert van den Bergh|graaf Albert]] en zijn vrouw werd gesticht.]]
In de rij van roemruchte [[Graven|Berghse graven]] was er één die nogal uit de toon viel. De gekste verhalen doen over Johan Baptist - de Dolle - de ronde, al zal wel nooit meer te achterhalen zijn wat er zich werkelijk heeft afgespeeld en welke sterke staaltjes de volksmond er later, na zijn dood, nog aan heeft toegevoegd.
+
== Zijn jeugd ==
 +
[[Bestand:Borstschild 1733.jpg|right|thumb|300px|'''Dit zilveren borstschild schonk Johan Baptist in [[1733]] op zijn vijfde verjaardag aan de [[Sint Janscompagnie 's-Heerenberg|Sint Janscompagnie]]. Het wapen staat ook op het rouwbord onderaan deze pagina.'''<br>Klik op de afbeelding voor een vergroting.]]
 +
'''Johan Baptist van Hohenzollern-Bergh''' was van [[1737]] tot [[1781]] graaf van [[graafschap Bergh|Bergh]], maar werd al in [[1757]] uit zijn ambt gezet. Zijn [[Bijnaam|bijnaam]] was ''de [[Dolle Graaf]]''. De reden daarvoor zal uit het onderstaande duidelijk worden.
  
Het was groot feest op [[Huis Bergh]] toen in [[1728]], op het feest van Johannes de Doper, wat jongs geboren werd. Het was dan ook al driekwart eeuw niet meer voorgekomen dat een regerende graaf een zoon had gekregen.
+
Johan Baptist Josephus Ignatius Anthonius Oswaldus Christianus werd op 24 juni [[1728]] geboren op [[Huis Bergh]], op de feestdag van Johannes de Doper (''Ioannes Baptista'' in het Latijn). Hij werd dezelfde dag nog in de slotkapel gedoopt. Zijn ouders waren [[Frans Willem van Hohenzollern-Bergh]] en Maria Catharina van Truchsess-Waldburg-Zeil. Zijn geboorte werd in heel Bergh met klokgelui verwelkomd, want de laatste keer dat een regerende graaf een zoon had gekregen was in [[1652]] geweest. Toen was [[Albert van den Bergh|graaf Alberts]] jongste zoon Willem Leopold geboren.
  
Als ze toen hadden kunnen vermoeden wat voor een hete herfst dit later worden zou, hadden ze zich misschien nog eens achter de oren gekrabd. Maar de vreugde was zo groot dat het kind nog dezelfde dag in de slotkapel werd gedoopt met de naam Johan Baptist, graaf [[Graven#Huis_Hohenzollern-Bergh|Van den Bergh en Hohenzollern]].
+
Na de [[Brand|grote brand]] op Huis Berg in [[1735]] verhuisde Johan Baptist met zijn ouders en zusjes naar het kasteel in [[Boxmeer]]. Al gauw overleden daar kort na elkaar, in [[1737]] en [[1739]], zijn ouders. Zijn zusjes werden toen naar het klooster Remiremont (Nederlands naam: Reimersberg) in de Vogezen gebracht, waar zij hun verdere opvoeding kregen. Johan Baptist, elf jaar oud, bleef in Boxmeer. Zijn vader had in zijn testament bepaald dat de bisschop van Roermond zijn voogd moest worden als zijn moeder zou overlijden voor hij meerderjarig werd. De bisschop, monseigneur Franciscus Ludovicus Sanguessa, was inderdaad bereid deze taak op zich te nemen. Hij benoemde Willem de Raet, drost van Boxmeer, tot [[Administrateurs en rentmeesters|rentmeester]], maar deze werd na korte tijd opgevolgd door zijn zoon Frans en [[Eppeln van den Raayhof, Frans Anton van|Frans van Eppeln]]. Tegen laatstgenoemde kwam zo veel protest dat de bisschop die benoeming introk. Gezien de eerdere slechte ervaringen met die man was dat niet verwonderlijk. Ook Johan Baptist moest niets van Van Eppeln hebben. Aan een volle tafel heeft hij eens tegen hem gezegd: "''Ghy sult my soo niet misleyden en bedriegen, als mijn genadige Papa en Mama zaliger, die ghy soo groote schade hebt toegebracht''".
  
==Jeugd==
+
Van Eppeln werd door de bisschop bevolen zich te verantwoorden voor zijn wandaden, maar in plaats daarvan vertrok hij van Boxmeer naar zijn boerderij de Raayhof. Daar slaagde hij erin Johan Baptists grootmoeder, [[Johanna Catharina Victoria van Montfort-Tettnang|vorstin-weduwe Johanna van Montfort]], van Sigmaringen in [[Duitsland|Zuid-Duitsland]] naar Pannerden te laten komen. Hij dacht haar voor zijn belangen te kunnen gebruiken, omdat zij het eerder niet eens was geweest met de benoeming tot voogd van monseigneur Sanguessa. Na haar schoondochters dood in 1739 had zij geprobeerd Huis Bergh in bezit te nemen, wat door ingrijpen van rentmeester Frans de Raet en de secretaris van de bisschop kon worden voorkomen. Het Hof van Gelre en Zutphen te [[Arnhem]] had bovendien de bisschop in zijn rechten bevestigd. Helaas overleed hij in [[1741]], waarna het gericht in Roermond Johan Baptists oom Karl Ernst Truchess aanwees als nieuwe voogd. De moeilijkheden rond de voogdij losten zich vanzelf op toen ook Van Eppeln niet lang daarna overleed. Grootmoeder Johanna zag daarna van haar eventuele rechten af. Ze werd tevredengesteld met een uitkering ineens van honderd dukaten en het recht een commissaris aanwezig te laten zijn bij het afhoren van de rekeningen van de rentmeester. Zij bleef op Huis Bergh wonen.
Van een mooie jeugd was geen sprake, want toen Johan Baptist nog geen negen jaar was, overleed vader [[Graaf Frans Willem|Franz Wilhelm]]. Moeder Maria Catharina Truchsess von Waldburg-Zeil stierf twee jaar later. Zo kwam het dat de jonge graaf door een voogd moest worden grootgebracht. Dit werd de bisschop van Roermond, maar of hij ook maar iets verstand van opvoeding had, valt te betwijfelen. De voogdij over Johan Baptist was natuurlijk aantrekkelijk vanwege het enorme grafelijke bezit dat later op hem zou overgaan. De grootmoeder van Johan Baptist van vaderskant heeft dan ook geprobeerd om de bisschop de voogdij af te nemen en zich daarmee het hele Berghse bezit toe te eigenen. Maar die vlieger ging niet op. Toen de bisschop in [[1741]] kwam te overlijden, greep oma er naast en kwam er een andere voogd.
 
  
==Naar Boxmeer==
+
== Studeren en trouwen in het buitenland ==
Nadat in [[1735]] het kasteel in [['s-Heerenberg]] grotendeels was afgebrand, trok de hele grafelijke familie naar de [[Boxmeer]]. Deze heerlijkheid was in [[1503]] door een huwelijk bij [[Bergh]] gekomen. Johan Baptist heeft in zijn verdere leven meestal in Boxmeer gewoond. Daar was men in 's-Heerenberg niet rouwig om. Niet voor niets kreeg de jonge graaf al gauw de bijnaam van 'de Dolle'.
+
In 1741, nog voor zijn voogd bisschop Sanguessa overleed, vertrok Johan Baptist naar Parijs om daar onderwijs te volgen aan het ''Lycée Louis-le-Grand''. Deze middelbare school voor kinderen van de elite bestaat nog steeds. Over zijn verblijf daar zijn geen gegevens voorhanden. Het vertrek van zijn pupil was voor bisschop Sanguessa aanleiding Huis Bergh te sluiten. Hij ontsloeg het personeel, verkocht alle paarden en rijtuigen en liet grootmoeder Johanna, die daar nog woonde, onderbrengen in een klooster.  
  
De dolligheid begon al toen de graaf voor zijn opleiding in [[1744]] naar een deftige school in Salzburg ging. Hij toonde zich daar vooral een goede leerling in drinken, eten en jagen op tweebenig wild. Hier kwam eens een kameraad bij hem met een schilderij van een jonge Duitse gravin die huwbaar was. Maar graaf Baptist vond dat je geen heel varken moet kopen zo lang als je het ook per pond kunt kopen. Uiteindelijk vond hij het schilderij wel mooi en hij ging naar de gravin toe. Het geheel viel hem echter bitter tegen en hij zag er weer van af. Toen zijn kameraad zei dat het toch een goede vrouw was, schijnt Johan Baptist gezegd te hebben: "Dan neem je ze zelf maar, dan neem ik de jouwe wel".  
+
Intussen had Johan Baptist in [[1744]] weer een nieuwe voogd gekregen, monseigneur Josephus Anselmus van Werbrouck, de nieuwe bisschop van Roermond. Na Parijs studeerde hij van [[1745]] tot [[1747]] aan de academie in Salzburg. Het lesprogramma was lichter dan dat van zijn vader in Lunéville en omvatte de vakken rechten, dansen, muziek, schermen en paardrijden. Hij nam actief aan het sociale leven deel en bezocht balavonden en ontving gasten thuis. Een van zijn vrienden in Salzburg was ene graaf Van Lodron. Mogelijk was hij degene die hem een schilderij van een huwbare jonge Duitse gravin heeft laten zien. Ze leek hem wel wat.
  
De trouwerij is toch doorgegaan. Uit woede over deze stomme zet reed Johan Baptist in de huwelijksnacht op zijn paard de kasteeltrappen op en liet zich zo in bed rollen, in zijn volle wapenuitrusting en in zijn harnas. Zijn vrouw ging al gauw op een andere kamer liggen en vertrok meteen de volgende dag naar het klooster, waar ze volgens zeggen jong is gestorven.
+
Eind juni 1747 verliet Johan Baptist na de nodige afscheidsfeesten Salzburg en reisde naar München, waar de huwbare jonge Duitse gravin woonde. Toen hij haar zag, viel ze hem bitter tegen, maar na enige aarzeling trouwde hij op 26 juli toch met Maria Benonia gravin van Lodron, dochter van Johann Karl Antoni graaf van Lodron en Maria Anna gravin van Khiemburg. Op 11 oktober kwam het jonge paar aan in Boxmeer.
  
Sindsdien liet de graaf zich helemaal gaan en hij draaide er in korte tijd zeshonderdduizend gulden door. Naar onze tijd omgerekend liep dat in de miljoenen. Nog erger werd het, toen een mensenleven hem ook al niets meer uitmaakte en hij in Boxmeer in een herberg een man met een mes stak. Ook schoot hij puur voor de lol een keer een leidekker van het kasteeldak naar beneden. Verder reed hij eens met zijn koets met vier paarden er voor dwars door de Maas en liet een keer in Boxmeer in de café's alles kapot slaan en alle bier uit de vaten op de grond lopen. Om de volgende dag zijn rentmeester rond te sturen en overal de schade netjes tot de laatste stuiver te vergoeden.
+
== Een moeilijk huwelijk ==
 +
Johan Baptists huwelijk was van het begin af aan moeilijk. Zijn abnormale gedrag en de grote schulden die hij maakte waren hiervan belangrijke oorzaken. Op een avond ging hij, naar verluidt, in volle wapenuitrusting en met twee geladen pistolen bij zijn vrouw in bed liggen. Zij schrok daar zo van dat ze naar een andere kamer vluchtte en de volgende dag naar [['s-Heerenberg]] vertrok, haar man in Boxmeer achterlatend.
  
Volgens zeggen had hij eens een pater laten komen om zijn valse hond te laten zegenen zodat het beest rustiger zou worden. Toen de poging mislukte, zette de Dolle Graaf de pater uit woede achterstevoren op een paard en joeg hem tot spot van iedereen door de straten.
+
In de jaren die volgden hebben Johan Baptist en Maria Benonia pogingen gedaan weer tot elkaar te komen, maar het precieze verloop daarvan blijft bij vergelijking van verschillende bronnen onduidelijk. Gemeld wordt dat hij in september [[1750]] de regering afstond aan zijn vrouw op Huis Bergh. Zij kreeg zo de gelegenheid de financiën weer op orde te krijgen, maar toen haar man een aantal weken later tegen alle afspraken in naar 's-Heerenberg kwam, werd het haar te veel en ging zij in Arnhem wonen. Het contact met Johan Baptist bleef problematisch.
Hij bleef altijd nog maar loeren op de vrouw van zijn kameraad die in Boxmeer drossaard was. Als een oud vrouwtje vermomd kwam hij op het kasteeltje van de vriend met een groot mes in een mand verstopt. Maar de vrouw zag het mes waarmee Baptist de drossaard had willen vermoorden en zo ging de moord niet door.
 
Als graaf kon Baptist zich heel wat permitteren, maar hij maakte het uiteindelijk toch te gek. In [[1757]] kwam het zo ver dat hij gevangen werd gezet. Hij werd opgesloten in het klooster in [[Elten]] en zijn bezit werd onteigend. Later is hij als gevangene naar Duitsland gebracht, waar hij in [[1781]] stierf.
 
  
Over het Huis Bergh was intussen een goede rentmeester aangesteld, die de hele boel voor de ondergang kon redden. Bij een rondleiding in het kasteel in 's-Heerenberg is het portret van Johan Baptist nog zien.
+
In of rond [[1751]] stelde het Hof van Gelre en Zutphen de Nijmeegse bestuurder [[Roukens, Johan Michiel|Roukens]] aan als Johan Baptists gevolmachtigde. Hij nam het werk van de graaf over. In [[1754]] was Roukens een van de oprichters van een [[Olde Hut van Ulft|ijzergieterij in Ulft]]. Ook Johan Baptist nam hieraan deel, maar dit was niet zijn eigen beslissing. Zijn medeoprichters hadden hem nodig in zijn hoedanigheid van graaf. Of het bedrijf de financiële problemen van de graaf heeft helpen verlichten, is de vraag.  
  
==Levensloop==
+
In 1757 kwam het zover dat Maria Benonia samen met haar [[Johanna Josepha van Hohenzollern-Bergh|schoonzus Johanna Josepha]] en [[Karel Frederik van Hohenzollern-Sigmaringen|zwager Karel Frederik]] uit Sigmaringen de hulp inriep van het Hof van Gelre en Zutphen. Dat stelde [[Hoevel, Oswald Petrus|Oswald Petrus Hoevel]] aan als eerste [[Administrateurs en Rentmeesters Huis Bergh|administrateur van Huis Bergh]]. De familie liet Johan Baptist gevangenzetten, waarna Johanna Josepha en Karel Frederik optraden als zijn plaatsvervangers.  
In [[Old Ni-js]] nummer 65 staat op blz. 4-13 een levensloop van de graaf. Daarin staat onder meer dat hij in april [[1754]] toestemming om het water van de oude Ulftse Meulenbeek te gebruiken om de watermolen van een ijzerhut (hoogoven) aan te drijven. Een maand later richtte gaf de graaf samen met zijn gevolmachitgde [[Roukens, Johan Michiel|Johan Michiel Roukens]] alsmede J.H. Bögel, [[Landdrosten|landdrost]] van [[Wisch]], en [[Henning, Carel|Carl Henning]], [[Administrateurs en Rentmeesters Huis Bergh|rentmeester]] van [[Gendringen]], [[Etten]] en het [[Berghs Wisch|Berghse deel van Wisch]], de ''[[Olde Hut van Ulft|Sociëteit voor de Exploitatie van de IJzerhut]]'' op. Deze ijzerhut is de voorloper van de [[Diepenbrock en Reigers Ulft|DRU]].
 
  
==Bronnen==
+
Maria Benonia ging in mei [[1758]] op reis naar haar schoonfamilie in Sigmaringen. Onderweg werd zij ziek en overleed op 11 juli in Aken, nog een dertig jaar oud. Ze werd daar in de Sint Annakerk begraven.
* [[Henk Harmsen]] in [[Old Ni-js]] nummer 16 (oorspronkelijk in [[dialect]])
+
 
 +
== De Dolle Graaf ==
 +
[[Bestand:Rouwbord Johan Baptist.jpg|right|thumb|400px|'''Het rouwbord dat gemaakt werd bij het overlijden van Johan Baptist met het wapen van het Huis van Hohenzollern-Bergh. In het midden het [[Wapen van de graven van Bergh|wapen van de graven van Bergh]], linksboven en rechtsonder het zwart-witte wapen van Hohenzollern, rechtsboven het wapen van de rijks-erfkamerheer (een waardigheid die de Hohenzollerns in [[1504]] hadden verworven) en linksonder het wapen van Boxmeer. Daaronder het Latijnse woord voor overleden (''obiit'') en de overlijdensdatum.'''<br>Klik op de afbeelding voor een vergroting.]]
 +
Johan Baptist heeft zijn bijnaam te danken aan zijn buitenissige gedrag, dat in loop der jaren steeds erger werd. De verhalen daarover zijn waarschijnlijk niet allemaal waar, althans niet alles is met archiefmateriaal te bewijzen. Daarom is het moeilijk de verhalen op hun juiste waarde te duiden.
 +
 
 +
Het bovenstaande verhaal over de graaf in volle wapenuitrusting in het echtelijk bed is niet lang na zijn huwelijk gebeurd. Het volgende is de moord op de koopman Jan Ansay, die hij op 17 november [[1748]] op straat in Boxmeer met zijn degen doodstak. De Dolle Graaf gaf daarna opdracht zijn slachtoffer zonder lijkschouwing te begraven en verbood de weduwe een steen op het graf te plaatsen. Dit verhaal wordt verteld als een zinloze moord op een onschuldige, maar er wordt ook gezegd dat Ansay voor de drost van Boxmeer spioneerde en allerlei ongunstige verhalen over Johan Baptist verspreidde. In dat geval was er een aanleiding – maar geen rechtvaardiging – voor de moord. De zaak werd aanhangig gemaakt bij de Staatse Raad van Brabant in Den Haag, maar de bevoegdheid van dit gerechtshof werd betwist, omdat Boxmeer als soevereine heerlijkheid niet onder het gezag van de Republiek der Verenigde Nederlanden viel. Hoe dan ook, de Dolle Graaf werd niet gestraft.
 +
 
 +
Toch voelde Johan Baptist zich minder op zijn gemak en op 3 april 1750 stuurde hij een brief aan de [[Pruisen|Pruisische]] koning Frederik de Grote met het verzoek als cavalerieofficier in zijn leger te mogen dienen. De koning weigerde met het argument dat er geen vacatures waren. Van lieverlee bleef hij in Boxmeer, waar hij een keer een leidekker van het dak schoot, nadat hij een bezoeker had gevraagd: "Wil je die kerel zien rollen?" Ook zou hij eens met zijn koets met vier paarden dwars door de Maas zijn gereden, en heeft hij in een Boxmeers café alles kort en klein laten slaan. In laatstgenoemd geval heeft hij de schade de volgende dag volledig vergoed. Verder heeft hij een keer een karmeliet uit het plaatselijke klooster laten komen om zijn valse hond te zegenen. Anders dan gehoopt werd het dier daar niet rustiger van, waarna de Dolle Graaf de pater achterstevoren op een paard heeft gezet en door de straten van Boxmeer gejaagd.
  
*zie ook: [[Sint Janscompagnie 's-Heerenberg|Sint Janscompagnie ]]
+
Op 5 januari 1757 kwam het volgende grote schandaal. De graaf schoot zijn dienaar Friedrich dood en sloeg daarna op de vlucht. Hij probeerde asiel te krijgen in een klooster in Rheinberg bij Wesel, maar dit werd hem geweigerd. Hij nam toen als ritmeester dienst bij de huzaren van de Franse prins-kolonel Fischer. Bij dit korps, dat in het hertogdom [[Kleef]] actief was, heeft hij meerdere gewelddaden gepleegd.
  
==Externe link==
+
Intussen waren, zoals hierboven al gemeld, zijn vrouw Maria Benonia, zijn zus Johanna Josepha en zijn zwager Karel Frederik in actie gekomen. Op 14 augustus 1757 werd Johan Baptist op verzoek van zijn familie en in opdracht van de Kleefse regering door Oostenrijkse troepen gearresteerd in het Franciscanerklooster in [[Elten]]. Na een omzwerving langs verschillende plaatsen van gevangenschap werd hij in [[1769]] overgebracht naar het slot Haigerloch, een bezit van de vorsten van Hohenzollern-Sigmaringen. Daar overleed hij op 15 mei [[1781]], 52 jaar oud.
*[http://www.gelderlander.nl/maasland/article2087678.ece "Dolle Graaf was niet gek"]
+
<br clear=all/>
 +
==Bronnen==
 +
*[http://www.huisbergh.nl Archief Huis Bergh], inleiding (1932) bij de inventaris van het archief
 +
*[http://www.bhic.nl Brabants Historisch Informatie Centrum], Moord in Boxmeer, 1748
 +
*''Huis Bergh – kasteel-kunst-geschiedenis'', Annemarie Kutsch Lojenga-Rietberg m.m.v. Ruurd Faber, Stichting Huis Bergh, 's-Heerenberg (2000), blz. 56-58
 +
*[[Old Ni-js]] no. 65, blz. 4-13
  
{{Onderwerp|Personen|Huis Bergh|Land van den Bergh}}
+
{{Onderwerp|Graven van den Bergh}}

Versie van 24 dec 2015 om 14:42

Anoniem portret van graaf Johan Baptist in het Karmelietenklooster in Boxmeer, dat in 1653 door graaf Albert en zijn vrouw werd gesticht.

Zijn jeugd

Dit zilveren borstschild schonk Johan Baptist in 1733 op zijn vijfde verjaardag aan de Sint Janscompagnie. Het wapen staat ook op het rouwbord onderaan deze pagina.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Johan Baptist van Hohenzollern-Bergh was van 1737 tot 1781 graaf van Bergh, maar werd al in 1757 uit zijn ambt gezet. Zijn bijnaam was de Dolle Graaf. De reden daarvoor zal uit het onderstaande duidelijk worden.

Johan Baptist Josephus Ignatius Anthonius Oswaldus Christianus werd op 24 juni 1728 geboren op Huis Bergh, op de feestdag van Johannes de Doper (Ioannes Baptista in het Latijn). Hij werd dezelfde dag nog in de slotkapel gedoopt. Zijn ouders waren Frans Willem van Hohenzollern-Bergh en Maria Catharina van Truchsess-Waldburg-Zeil. Zijn geboorte werd in heel Bergh met klokgelui verwelkomd, want de laatste keer dat een regerende graaf een zoon had gekregen was in 1652 geweest. Toen was graaf Alberts jongste zoon Willem Leopold geboren.

Na de grote brand op Huis Berg in 1735 verhuisde Johan Baptist met zijn ouders en zusjes naar het kasteel in Boxmeer. Al gauw overleden daar kort na elkaar, in 1737 en 1739, zijn ouders. Zijn zusjes werden toen naar het klooster Remiremont (Nederlands naam: Reimersberg) in de Vogezen gebracht, waar zij hun verdere opvoeding kregen. Johan Baptist, elf jaar oud, bleef in Boxmeer. Zijn vader had in zijn testament bepaald dat de bisschop van Roermond zijn voogd moest worden als zijn moeder zou overlijden voor hij meerderjarig werd. De bisschop, monseigneur Franciscus Ludovicus Sanguessa, was inderdaad bereid deze taak op zich te nemen. Hij benoemde Willem de Raet, drost van Boxmeer, tot rentmeester, maar deze werd na korte tijd opgevolgd door zijn zoon Frans en Frans van Eppeln. Tegen laatstgenoemde kwam zo veel protest dat de bisschop die benoeming introk. Gezien de eerdere slechte ervaringen met die man was dat niet verwonderlijk. Ook Johan Baptist moest niets van Van Eppeln hebben. Aan een volle tafel heeft hij eens tegen hem gezegd: "Ghy sult my soo niet misleyden en bedriegen, als mijn genadige Papa en Mama zaliger, die ghy soo groote schade hebt toegebracht".

Van Eppeln werd door de bisschop bevolen zich te verantwoorden voor zijn wandaden, maar in plaats daarvan vertrok hij van Boxmeer naar zijn boerderij de Raayhof. Daar slaagde hij erin Johan Baptists grootmoeder, vorstin-weduwe Johanna van Montfort, van Sigmaringen in Zuid-Duitsland naar Pannerden te laten komen. Hij dacht haar voor zijn belangen te kunnen gebruiken, omdat zij het eerder niet eens was geweest met de benoeming tot voogd van monseigneur Sanguessa. Na haar schoondochters dood in 1739 had zij geprobeerd Huis Bergh in bezit te nemen, wat door ingrijpen van rentmeester Frans de Raet en de secretaris van de bisschop kon worden voorkomen. Het Hof van Gelre en Zutphen te Arnhem had bovendien de bisschop in zijn rechten bevestigd. Helaas overleed hij in 1741, waarna het gericht in Roermond Johan Baptists oom Karl Ernst Truchess aanwees als nieuwe voogd. De moeilijkheden rond de voogdij losten zich vanzelf op toen ook Van Eppeln niet lang daarna overleed. Grootmoeder Johanna zag daarna van haar eventuele rechten af. Ze werd tevredengesteld met een uitkering ineens van honderd dukaten en het recht een commissaris aanwezig te laten zijn bij het afhoren van de rekeningen van de rentmeester. Zij bleef op Huis Bergh wonen.

Studeren en trouwen in het buitenland

In 1741, nog voor zijn voogd bisschop Sanguessa overleed, vertrok Johan Baptist naar Parijs om daar onderwijs te volgen aan het Lycée Louis-le-Grand. Deze middelbare school voor kinderen van de elite bestaat nog steeds. Over zijn verblijf daar zijn geen gegevens voorhanden. Het vertrek van zijn pupil was voor bisschop Sanguessa aanleiding Huis Bergh te sluiten. Hij ontsloeg het personeel, verkocht alle paarden en rijtuigen en liet grootmoeder Johanna, die daar nog woonde, onderbrengen in een klooster.

Intussen had Johan Baptist in 1744 weer een nieuwe voogd gekregen, monseigneur Josephus Anselmus van Werbrouck, de nieuwe bisschop van Roermond. Na Parijs studeerde hij van 1745 tot 1747 aan de academie in Salzburg. Het lesprogramma was lichter dan dat van zijn vader in Lunéville en omvatte de vakken rechten, dansen, muziek, schermen en paardrijden. Hij nam actief aan het sociale leven deel en bezocht balavonden en ontving gasten thuis. Een van zijn vrienden in Salzburg was ene graaf Van Lodron. Mogelijk was hij degene die hem een schilderij van een huwbare jonge Duitse gravin heeft laten zien. Ze leek hem wel wat.

Eind juni 1747 verliet Johan Baptist na de nodige afscheidsfeesten Salzburg en reisde naar München, waar de huwbare jonge Duitse gravin woonde. Toen hij haar zag, viel ze hem bitter tegen, maar na enige aarzeling trouwde hij op 26 juli toch met Maria Benonia gravin van Lodron, dochter van Johann Karl Antoni graaf van Lodron en Maria Anna gravin van Khiemburg. Op 11 oktober kwam het jonge paar aan in Boxmeer.

Een moeilijk huwelijk

Johan Baptists huwelijk was van het begin af aan moeilijk. Zijn abnormale gedrag en de grote schulden die hij maakte waren hiervan belangrijke oorzaken. Op een avond ging hij, naar verluidt, in volle wapenuitrusting en met twee geladen pistolen bij zijn vrouw in bed liggen. Zij schrok daar zo van dat ze naar een andere kamer vluchtte en de volgende dag naar 's-Heerenberg vertrok, haar man in Boxmeer achterlatend.

In de jaren die volgden hebben Johan Baptist en Maria Benonia pogingen gedaan weer tot elkaar te komen, maar het precieze verloop daarvan blijft bij vergelijking van verschillende bronnen onduidelijk. Gemeld wordt dat hij in september 1750 de regering afstond aan zijn vrouw op Huis Bergh. Zij kreeg zo de gelegenheid de financiën weer op orde te krijgen, maar toen haar man een aantal weken later tegen alle afspraken in naar 's-Heerenberg kwam, werd het haar te veel en ging zij in Arnhem wonen. Het contact met Johan Baptist bleef problematisch.

In of rond 1751 stelde het Hof van Gelre en Zutphen de Nijmeegse bestuurder Roukens aan als Johan Baptists gevolmachtigde. Hij nam het werk van de graaf over. In 1754 was Roukens een van de oprichters van een ijzergieterij in Ulft. Ook Johan Baptist nam hieraan deel, maar dit was niet zijn eigen beslissing. Zijn medeoprichters hadden hem nodig in zijn hoedanigheid van graaf. Of het bedrijf de financiële problemen van de graaf heeft helpen verlichten, is de vraag.

In 1757 kwam het zover dat Maria Benonia samen met haar schoonzus Johanna Josepha en zwager Karel Frederik uit Sigmaringen de hulp inriep van het Hof van Gelre en Zutphen. Dat stelde Oswald Petrus Hoevel aan als eerste administrateur van Huis Bergh. De familie liet Johan Baptist gevangenzetten, waarna Johanna Josepha en Karel Frederik optraden als zijn plaatsvervangers.

Maria Benonia ging in mei 1758 op reis naar haar schoonfamilie in Sigmaringen. Onderweg werd zij ziek en overleed op 11 juli in Aken, nog een dertig jaar oud. Ze werd daar in de Sint Annakerk begraven.

De Dolle Graaf

Het rouwbord dat gemaakt werd bij het overlijden van Johan Baptist met het wapen van het Huis van Hohenzollern-Bergh. In het midden het wapen van de graven van Bergh, linksboven en rechtsonder het zwart-witte wapen van Hohenzollern, rechtsboven het wapen van de rijks-erfkamerheer (een waardigheid die de Hohenzollerns in 1504 hadden verworven) en linksonder het wapen van Boxmeer. Daaronder het Latijnse woord voor overleden (obiit) en de overlijdensdatum.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Johan Baptist heeft zijn bijnaam te danken aan zijn buitenissige gedrag, dat in loop der jaren steeds erger werd. De verhalen daarover zijn waarschijnlijk niet allemaal waar, althans niet alles is met archiefmateriaal te bewijzen. Daarom is het moeilijk de verhalen op hun juiste waarde te duiden.

Het bovenstaande verhaal over de graaf in volle wapenuitrusting in het echtelijk bed is niet lang na zijn huwelijk gebeurd. Het volgende is de moord op de koopman Jan Ansay, die hij op 17 november 1748 op straat in Boxmeer met zijn degen doodstak. De Dolle Graaf gaf daarna opdracht zijn slachtoffer zonder lijkschouwing te begraven en verbood de weduwe een steen op het graf te plaatsen. Dit verhaal wordt verteld als een zinloze moord op een onschuldige, maar er wordt ook gezegd dat Ansay voor de drost van Boxmeer spioneerde en allerlei ongunstige verhalen over Johan Baptist verspreidde. In dat geval was er een aanleiding – maar geen rechtvaardiging – voor de moord. De zaak werd aanhangig gemaakt bij de Staatse Raad van Brabant in Den Haag, maar de bevoegdheid van dit gerechtshof werd betwist, omdat Boxmeer als soevereine heerlijkheid niet onder het gezag van de Republiek der Verenigde Nederlanden viel. Hoe dan ook, de Dolle Graaf werd niet gestraft.

Toch voelde Johan Baptist zich minder op zijn gemak en op 3 april 1750 stuurde hij een brief aan de Pruisische koning Frederik de Grote met het verzoek als cavalerieofficier in zijn leger te mogen dienen. De koning weigerde met het argument dat er geen vacatures waren. Van lieverlee bleef hij in Boxmeer, waar hij een keer een leidekker van het dak schoot, nadat hij een bezoeker had gevraagd: "Wil je die kerel zien rollen?" Ook zou hij eens met zijn koets met vier paarden dwars door de Maas zijn gereden, en heeft hij in een Boxmeers café alles kort en klein laten slaan. In laatstgenoemd geval heeft hij de schade de volgende dag volledig vergoed. Verder heeft hij een keer een karmeliet uit het plaatselijke klooster laten komen om zijn valse hond te zegenen. Anders dan gehoopt werd het dier daar niet rustiger van, waarna de Dolle Graaf de pater achterstevoren op een paard heeft gezet en door de straten van Boxmeer gejaagd.

Op 5 januari 1757 kwam het volgende grote schandaal. De graaf schoot zijn dienaar Friedrich dood en sloeg daarna op de vlucht. Hij probeerde asiel te krijgen in een klooster in Rheinberg bij Wesel, maar dit werd hem geweigerd. Hij nam toen als ritmeester dienst bij de huzaren van de Franse prins-kolonel Fischer. Bij dit korps, dat in het hertogdom Kleef actief was, heeft hij meerdere gewelddaden gepleegd.

Intussen waren, zoals hierboven al gemeld, zijn vrouw Maria Benonia, zijn zus Johanna Josepha en zijn zwager Karel Frederik in actie gekomen. Op 14 augustus 1757 werd Johan Baptist op verzoek van zijn familie en in opdracht van de Kleefse regering door Oostenrijkse troepen gearresteerd in het Franciscanerklooster in Elten. Na een omzwerving langs verschillende plaatsen van gevangenschap werd hij in 1769 overgebracht naar het slot Haigerloch, een bezit van de vorsten van Hohenzollern-Sigmaringen. Daar overleed hij op 15 mei 1781, 52 jaar oud.

Bronnen

Sjabloon:Onderwerp