Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Frederik van den Bergh (1559-1618): verschil tussen versies
k (Frederik van den Bergh hernoemd naar Frederik van den Bergh (16e eeuw): ter onderscheid) |
k (→Bronnen) |
||
Regel 29: | Regel 29: | ||
== Bronnen == | == Bronnen == | ||
+ | *[[Het archief van het Huis Bergh (boek)]], blz. 53, 59–62 | ||
*[http://www.inghist.nl/retroboeken/vdaa/#aa__001biog02_01.xml:391 ''Biographisch Woordenboek der Nederlanden''] , deel 2-1, Van der Aa et al., Haarlem 1852-1878, blz. 391-393 | *[http://www.inghist.nl/retroboeken/vdaa/#aa__001biog02_01.xml:391 ''Biographisch Woordenboek der Nederlanden''] , deel 2-1, Van der Aa et al., Haarlem 1852-1878, blz. 391-393 | ||
*[http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO De correspondentie van Willem van Oranje] | *[http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO De correspondentie van Willem van Oranje] |
Versie van 21 aug 2017 om 15:31
Frederik van den Bergh was het derde kind van de zestien kinderen van Willem IV van den Bergh en Maria van Nassau. Hij werd geboren in 1559 en overleed in 1618.
Hij was een militair in de Tachtigjarige Oorlog en had in 1584 samen met zijn vader en zijn broers de Spaanse kant gekozen.
In Spaanse dienst was hij onder meer gouverneur van Spaans Gelre en streed mee bij diverse belegeringen. Zo waagde hij onder meer een poging om de stad Steenwijk in te nemen in 1597. Frederik heeft tijdens zijn leven onder meer de titel van heer van Boxmeer gedragen.
In 1613 werd hij door koning Filips III van Spanje opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies.
Biografie
Het Biographisch Woordenboek der Nederlanden vermeldt in negentiende-eeuws Nederlands het volgende over Frederik van den Bergh.
BERGH (Frederik, Graaf van den), Heer van Boxmeer, Homoet, Dixmuiden, Hedel, enz., tweeden zoon van Willem Graaf van den Bergh en Maria van Nassau, geboren den 18den Augustus 1559, was, tijdens het verraad van zijnen vader, bevelhebber van Venlo van wege de Staten, maar volgde hem en zijne broeders in Spaanschen dienst. Niet lang daarna in 1585 werd hij, bij het beleg van Grave, door eenen musketkogel in het been gewond. In het volgende jaar, het Bergsche hoofd bij Nijmegen helpende veroveren, werd hij door eenen steenworp op het hoofd bewusteloos neergeveld. Nog in datzelfde jaar verdedigde hij de schans voor Zutphen, tegen Leicester. In het volgende, onder Verdugo in de Ommelanden gebiedende, stak hij, bij ijsgang en onder levensgevaar, den Dollart over, om het daar geplaatste krijgsvolk terug te halen en bragt later door eenen krachtigen uitval uit Groningen veel bij tot het opbreken van het beleg. Toen Prins Maurits in het jaar 1592 Koevorden belegerde was hij er bevelhebber. Daar de plaats onhoudbaar was, stak hij haar in brand en bepaal de zich tot de verdediging van het sterke kasteel. Nadat Verdugo te vergeefs het ontzet beproefd had, gaf hij den 12 September het kasteel over hij eene eervolle kapitulatie. In 1593 trok hij, aan het hoofd van 6000 man te paard en te voet, met 6 stukken geschut, tot hulp van Verdugo over den Rijn en de Lippe, belegerde en nam het kasteel Saesveld en de stad Ootmarssum en wendde zich toen, dewijl Graaf Willem Lodewijk van Nassau de Boertange bezet en hem den pas naar Groningen afgesneden had, met Verdugo naar Aduarderzijl en raakte bij Tolbert in een scherp gevecht met de Staatschen, waar hem twee paarden onder het lijf werden dood geschoten en hij zelf een kogel door den arm kreeg. Nadat alle pogingen tot ontzet van Groningen mislukt waren, trok hij, thans tot Stadhouder van Friesland, Groningen, Overijssel en Lingen verheven, in 1595 met Mondragon op, tot het ontzet van Grol, wierp zich vervolgens in Lingen en vertoefde daar omstreeks twee jaren, tot Prins Maurits hem in 1597 na een streng beleg dwong de stad over te geven.
Onder den Admirant van Arragon nam hij deel aan den togt over den Rijn in 1598, wierd tot Marechal-de-Camp benoemd en ontving de stad Doetinchem en het kasteel Schuilenburg, welke hij had helpen veroveren, tot eene heerlijkheid. De regering van Doetinchem huldigde hem als Heer, doch de Staten van Gelderland weigerden de nieuwe heerlijkheid te erkennen, welke mitsdien in rook vervloog. In 1599 bij eenen onverhoedschen aanval der Staatschen, nam Graaf Frederik, die zoo zwaarlijvig was, dat hij om de twee uren van paard moest verwisselen, een versch, waar vier ruiters hem met moeite op tilden. Dan die hulp kwam hun duur te staan, want terwijl de Graaf zijn paard de sporen gaf, hadden zij geen tijd over, om op hun eigene te komen, waardoor ze, nevens 's Graven gevolg, in handen van de onzen vielen. Graaf Frederik was daarna onder de belegeraars van Zalt Bommel, streed in den slag bij Nieuwpoort, aan de zijde van den Aartshertog en had gedurende drie maanden een werkzaam deel aan het beleg van Ostende. In 1601 gelukte het hem 1000 man in 's Hertogenbosch te brengen, en Prins Maurits daardoor te noodzaken, het voorgenomen beleg te staken. Twee jaren later belegerde hij het kasteel van Hoogstraten, de wijkplaats der muitende soldaten, en toen Prins Maurits met eene geduchte magt hen kwam ontzetten, volvoerde hij eenen meesterlijken aftogt in het gezigt van 's vijands leger en dekte naderhand 's Hertogenbosch voor de tweede maal tegen een bedreigd beleg. Niet minder diensten bewees hij den Aartshertogen, door Thienen tegen alle aanvallen der muiters gelukkig te verdedigen, of in 1605 en de volgende jaren tot het bestand, toen hij, tot Kapitein der Aartshertoglijke garde benoemd en het bevel voerende over de troepen in Vlaanderen, die provincie dekte, terwijl Spinola aan den Rijn optrok, Sluis trachtte te overrompelen en, zoo veel hij kon, den oorlog aan die zijde levendig hield. Met regt mogt hij dus zijn broeder Graaf Herman aan Ibarra schrijven, ‘dat hij en zijn broeder geene hovelingen, maar krijgslieden waren; dat zij in die bezigheid van hunne jeugd af waren opgevoed, en dat de lucht van het leger hun beter behaagde dan die van de holstad.’
Maar betoonde Graaf Frederik zich een dapper krijgsman, ook zijne bekwaamheden als Staatsman werden door den Aartshertog Albertus op hoogen prijs gesteld, die hem, in 1613, als Gezant naar den Rijksdag te Regensburg afvaardigde, van wien hij talrijke en wetenswaardige bijzonderheden naar Brussel overbriefde.
Hij overleed in 1618. Zijne echtgenoote Francoise de Ravenel, vrouwe van Ratigny, na zijne dood hertrouwd met den Marquis de St Julian, moet hem Dixmuiden ten huwelijk hebben aangebragt; althans hij is de eerste, die daarmede in 1616 beleend werd. Hij verwekte bij haar Albert, Graaf van den Bergh, geboren in 1607, overleden in 1656, na eerst met zijn volle nicht Maria Elizabeth, Gravin van den Bergh, Markgravin van Bergen op Zoom, en daarna met Madelaine de Cuzance, Gravin van Champlette te zijn gehuwd geweest; Leonora Catharina, geboren in 1613 en in 1634 gehuwd met Frederic Maurice de la Tour d'Auvergne Hertog van Bouillon, Prins van Sedan; Anna Maria, geboren in 1617 en in 1668 ongehuwd te Brussel overleden.
Correspondentie met Willem van Oranje
In de overgeleverde correspondentie van Willem van Oranje bevindt zich één brief van Fredrik aan zijn oom. Hij heeft deze brief op 7 juni 1574 samen met zijn broers Herman en Oswald en zijn neven Willem Lodewijk, Jan VII en Georg, zoons van oom Jan VI van Nassau, geschreven op Dillenburg, het stamslot van de Nassaus. Het is een bemoediging na de verloren Slag op de Mokerheide van 14 april 1574, waarbij zijn ooms Lodewijk en Hendrik van Nassau waren gesneuveld.
Bronnen
- Het archief van het Huis Bergh (boek), blz. 53, 59–62
- Biographisch Woordenboek der Nederlanden , deel 2-1, Van der Aa et al., Haarlem 1852-1878, blz. 391-393
- De correspondentie van Willem van Oranje