Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Broeder Jodocus

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 7 aug 2022 om 11:01 (kleine aanvulling, redactie)
Ga naar: navigatie, zoeken

Broeder Jodocus was een franciscaan van het observantenklooster in Elten die in 1674 tot pastoor in Zeddam werd benoemd. In die tijd was de Sint Oswalduskerk in gebruik bij de protestanten. Die hadden zij een eeuw eerder tijdens de Reformatie in bezit genomen. De katholieken mochten hun geloof alleen belijden in een schuurkerk, een gebouw dat aan de buitenkant niet als kerk te herkennen was.

Op 4 februari 1674 schreef Madeleine de Cusance, de weduwe van Albert van den Bergh, dat de dominicaner pater Wylick zijn ambt had neergelegd. Daarop stelde zij een franciscaan aan als pastoor. Hoewel het niet zeker is of dit al broeder Jodocus was, is hij wel langere tijd, tot 1686, pastoor van Zeddam geweest.

In 1672, na het uitbreken van de Franse oorlog, kregen de katholieken de Sint Oswalduskerk weer terug, maar moesten die na de aftocht van de Fransen in 1674 weer afstaan. In dat jaar werd broeder Jodocus in Zeddam benoemd. Aangezien het recht een schuurkerk te gebruiken niet meteen werd hersteld, heeft broeder Jodocus de heilige mis een tijdlang in het geheim opgedragen. Dit gebeurde met goedvinden en steun van de graaf Oswald III. Volgens verhalen die rond 1870 nog bij de Zeddamse bevolking bekend waren, gebeurde dit vaak in het struikgewas op de Galgenberg.

In 1675 gaven de Staten van Gelderland de katholieken toestemming eigen kerken in gebruik te nemen, die, zoals dat voorheen ook gold, van buiten niet als kerk herkenbaar mochten zijn. De plaats moest zo gekozen worden dat de katholieken de protestanten niet in de weg liepen. De katholieken van Zeddam namen toen een schuur aan de Bovendorpsstraat tegenover de rosmolen in gebruik als kerkschuur. Het is niet bekend of dit een reeds bestaande schuur was, of dat deze voor dit doel werd gebouwd.

Als gevolg van wrijvingen met de apostolisch vicaris, die er geen voorstander van was dat kloosterlingen tot pastoor benoemd werden, verliep de zielzorg door broeder Jodocus niet zonder problemen. Zo mocht hij in 1681 niet dopen, en schreef hij in het doopboek: Hoc anno strictissime prohibitus sum ne baptizarum, ideo nomina in hoc libro non apponitur; het is mij dit jaar streng verboden te dopen, daarom heb ik geen namen ingevoerd in dit boek.

Vanaf 1682 zijn er weer dopen genoteerd. Broeder Jodocus schreef toen: Hoc anno aliquater iteram in coepi baptizare, dit jaar ben ik op een of andere manier nog eens begonnen met dopen.

In 1686 werd broeder Jodocus door zijn gardiaan (overste) teruggeroepen naar het klooster in Elten. Hij werd opgevolgd door pastoor De Greef, die als seculier priester beter paste in het straatje van de apostolisch vicaris.

Bronnen