Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Weense kinderen
Kort na de Eerste Wereldoorlog hebben in Bergh en de rest van Nederland Weense kinderen verbleven. In de nieuwe Republiek Oostenrijk was zo'n gebrek aan eerste levensbehoeften dat met name in de hoofdstad Wenen honger en ziekte heersten. Om hulp te bieden, werd in Nederland het Algemeen Nederlandsch Comité voor Oostenrijk (ANCO) opgericht, dat niet alleen hulpgoederen naar Oostenrijk zond, maar ook kinderen naar Nederland haalde om hen hier te laten aansterken. In de berichtgeving wordt als regel over Weense kinderen gesproken, wat in de meeste gevallen zal kloppen omdat Wenen veruit de grootste stad van het land was (en nog steeds is) en de crisis in kleinere steden en op platteland minder ernstig zal zijn geweest.
Het ANCO had verspreid over het land subcomités die de plaatsing en begeleiding van de kinderen in hun regio regelden. Bovendien moesten die subcomités geld inzamelen om de retourreis van "hun" kinderen te betalen en bij te dragen in de verblijfskosten hier. Dit gebeurde op allerlei manieren, zoals collectes en benefietvoorstellingen. In december 1919 hebben werknemers in een landelijke actie zelfs acht uur overgewerkt ten bate van de Weense kinderen.
De kinderen kwamen per trein bij Zevenaar ons land binnen, maar de reis verliep niet altijd zonder oponthoud, omdat Duitsland toen een woelige tijd doormaakte. Soms ontstond er aanzienlijke vertraging omdat de rails versperd waren. In maart 1920 ging van gevechten bij Wezel zo'n dreiging uit dat in 's-Heerenberg de Bijzondere Vrijwillige Landstorm gemobiliseerd werd. Het ANCO besloot die maand ook kinderen die aan het eind van hun verblijf waren nog niet te laten terugkeren naar Wenen. In februari 1921 werd het vervoer naar Nederland tijdelijk stopgezet, omdat er in Wenen vlektyfus heerste.
Een probleem van geheel andere aard was dat de Weense bevolking overwegend katholiek was, en er verder vooral joden, maar nauwelijks protestanten woonden. Ook bleek het voor Weense ouders makkelijker hun zonen naar het verre Nederland te sturen dan hun dochters. Het gevolg was dat er een overaanbod aan katholieke jongens was, terwijl veel Nederlandse gastgezinnen om een protestants meisje vroegen.
In Doetinchem was een subcomité actief voor Doetinchem "en omgeving", maar het is niet duidelijk hoever die "omgeving" zich uitstrekte. Over een Berghs subcomité is niets bekend, dus wellicht viel Bergh onder Doetinchem. De voorzitter van het subcomité was de Doetinchemse dominee Visser; een van de leden was dokter Bardet.
In december 1919 werden in Doetinchem de eerste Weense kinderen door hun gastgezinnen ontvangen. Zij bleven drie tot vier maanden. In 1921, toen de grootste aantallen kinderen al weer naar huis waren, stelde de overheid de maximumverblijfsduur vast op tien weken. Nog in mei 1923 kwam er een trein aan met vierhonderd kinderen voor verschillende plaatsen in het land.
In 's-Heerenberg zullen weinig kinderen geplaatst zijn, want in de eerste naoorlogse jaren heerste ook daar grote armoede. Veel arbeiders werkten toen nog in Emmerik, maar door de koersval van de mark waren hun lonen daar weinig meer waard. Daarnaast was er veel werkeloosheid.
In de Berghse dorpen zijn wel Weense kinderen geplaatst. Over hen is weinig bekend, maar op onderstaande foto's zijn er een paar te zien. Wellicht hebben zij deelgenomen aan de ontvangst op Huis Bergh die rentmeester Hencke in januari 1920 heeft gehouden. Hencke was Duitser van geboorte, zodat het voor de kinderen een genot zal zijn geweest in hun eigen taal toegesproken te worden.
Bronnen
- Diverse krantenberichten op Delpher, onder meer:
- De Graafschapbode van 7 november 1919, 30 januari en 3 februari 1920, 24 juni 1921 en 23 mei 1923
- Provinciale Geldersche en Nijmeegse Courant van 26 maart 1920
- Dagblad voor Zuid-Holland en 's-Gravenhage van 29 maart 1920
- Het Vaderland van 14 februari 1921