Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Collatierecht

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Wat is het?

Het collactierecht was een van de heerlijke rechten die golden voor de heren en graven van Bergh en de adel in het algemeen. Op grond van het collatierecht kon een edelman pastoors en vicarissen voordragen voor benoeming, waarna de bisschop het voorstel moest bekrachtigen. Na de Reformatie is het collatierecht ook gebruikt om predikanten voor te dragen, maar de gereformeerde Kerk heeft dit recht lang niet altijd erkend. Het kwam immers voort uit de katholieke traditie en was niet door God gegeven.

Andere namen voor het collatierecht zijn patronaatsrecht en vergevingsrecht.

Geschiedenis

Het collatierecht heeft zich vanaf de twaalfde eeuw ontwikkeld, toen edellieden in hun gebieden kerken en kapellen lieten bouwen. In Bergh was het heer Adam I die kort na zijn aantreden in 1259 de eerste kerk bij Huis Bergh liet bouwen. Tegenwoordig is dit de protestante kerk in 's-Heerenberg.

De kerk werd gebouwd op land van de heer en was aanvankelijk bedoeld als huiskerk voor de heer, zijn hofhouding en zijn horigen. Dit betekende niet alleen dat de heer het recht had een pastoor voor te dragen, maar ook dat hij de plicht had het kerkgebouw te onderhouden en in het levensonderhoud van de pastoor te voorzien. Wanneer een huiskerk tot parochiekerk werd verheven (in 's-Heerenberg gebeurde dit in 1399), behield de heer doorgaans het collatierecht, maar de onderhoudsplicht verviel.

De Bataafse Republiek schafte het collatierecht in 1798 af, maar nadat Nederland zijn onafhankelijkheid had teruggekregen, werd het samen met andere niet bestuursgebonden rechten als het jachtrecht en het visrecht in 1814 weer ingevoerd. Het overleefde de grondwetsherziening van 1848, maar verdween voorgoed bij de grondwetsherziening van 1922 met de bepaling dat bezitters van dit recht het tot hun dood mochten blijven uitoefenen. Zo heeft Jan van Heek nog tot zijn overlijden in 1957 de dominees in Etten en Gendringen kunnen voordragen.

Collators van Bergh

Een eigenaar van het collatierecht werd collator genoemd. In een mededeling in de NRC van 8 juli 1860 komt dit woord als volgt voor:

Gekozen door den vorst van Hohenzollern Sigmaringen, in kwaliteit van collator van Gendringen (prov. Gelderland), tot pred. aldaar de heer J. F. W. van Troostenburg de Bruyn, kand. te Zutphen.

De heren en graven van Bergh bezaten het collatierecht niet voor alle kerken en vicarieën in hun bezittingen. Het volgende is een onvolledig overzicht ter illustratie. Al met al waren er heel wat plaatsen waar zij een pastoor of vicaris konden voordragen.

De heren en graven konden wel pastoors voordragen in 's-Heerenberg, maar niet in Beek en Zeddam. Zij hadden deze oudste kerken in Bergh immers niet zelf gesticht. Verder konden zij pastoors benoemen in Boxmeer, Didam, Driel, Etten, Gendringen, Hedel, Heteren, Homoet, Millingen, Ochten en Pannerden. Het collatierecht in Westervoort werd hen betwist wat betreft de pastoor, maar voor de vicarieën aldaar konden zij wel kandidaten voordragen. Na de Reformatie benoemden zij predikanten in (onder meer) 's-Heerenberg, Didam, Driel, Etten, Gendringen en Heteren.

In Zeddam kon de graaf geen pastoors benoemen, maar was hij wel collator van de vicarie van Sint Anthonius. De collator van de vicarie van het Heilig Kruis was echter de pastoor van Zeddam, terwijl de graaf en de pastoor samen collator waren van de vicarie van Sint Oswald. In Netterden bezat de graaf de hoge en lage jurisdictie, maar het collatierecht was er in handen van de proost van Emmerik. In Westervoort was hij collator van de vicarieën aldaar, maar de collator van de kerk was de bisschop van Keulen. In Terborg deelde hij de collatie met de heer van Wisch, en in Beugen en Sambeek met de heer van Cuijk.

Bronnen