Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Johan Baptist van Hohenzollern-Bergh
In de rij van roemruchte Berghse graven was er één die nogal uit de toon viel. De gekste verhalen doen over Johan Baptist - de Dolle - de ronde, al zal wel nooit meer te achterhalen zijn wat er zich werkelijk heeft afgespeeld en welke sterke staaltjes de volksmond er later, na zijn dood, nog aan heeft toegevoegd.
Het was groot feest op Huis Bergh toen in 1728, op het feest van Johannes de Doper, wat jongs geboren werd. Het was dan ook al driekwart eeuw niet meer voorgekomen dat een regerende graaf een zoon had gekregen.
Als ze toen hadden kunnen vermoeden wat voor een hete herfst dit later worden zou, hadden ze zich misschien nog eens achter de oren gekrabd. Maar de vreugde was zo groot dat het kind nog dezelfde dag in de slotkapel werd gedoopt met de naam Johan Baptist, graaf Van den Bergh en Hohenzollern.
Jeugd
Van een mooie jeugd was geen sprake, want toen Johan Baptist nog geen negen jaar was, overleed vader Franz Wilhelm. Moeder Maria Catharina Truchsess von Waldburg-Zeil stierf twee jaar later. Zo kwam het dat de jonge graaf door een voogd moest worden grootgebracht. Dit werd de bisschop van Roermond, maar of hij ook maar iets verstand van opvoeding had, valt te betwijfelen. De voogdij over Johan Baptist was natuurlijk aantrekkelijk vanwege het enorme grafelijke bezit dat later op hem zou overgaan. De grootmoeder van Johan Baptist van vaderskant heeft dan ook geprobeerd om de bisschop de voogdij af te nemen en zich daarmee het hele Berghse bezit toe te eigenen. Maar die vlieger ging niet op. Toen de bisschop in 1741 kwam te overlijden, greep oma er naast en kwam er een andere voogd.
Naar Boxmeer
Nadat in 1735 het kasteel in 's-Heerenberg grotendeels was afgebrand, trok de hele grafelijke familie naar de Boxmeer. Deze heerlijkheid was in 1503 door een huwelijk bij Bergh gekomen. Johan Baptist heeft in zijn verdere leven meestal in Boxmeer gewoond. Daar was men in 's-Heerenberg niet rouwig om. Niet voor niets kreeg de jonge graaf al gauw de bijnaam van 'de Dolle'.
De dolligheid begon al toen de graaf voor zijn opleiding in 1744 naar een deftige school in Salzburg ging. Hij toonde zich daar vooral een goede leerling in drinken, eten en jagen op tweebenig wild. Hier kwam eens een kameraad bij hem met een schilderij van een jonge Duitse gravin die huwbaar was. Maar graaf Baptist vond dat je geen heel varken moet kopen zo lang als je het ook per pond kunt kopen. Uiteindelijk vond hij het schilderij wel mooi en hij ging naar de gravin toe. Het geheel viel hem echter bitter tegen en hij zag er weer van af. Toen zijn kameraad zei dat het toch een goede vrouw was, schijnt Johan Baptist gezegd te hebben: "Dan neem je ze zelf maar, dan neem ik de jouwe wel".
De trouwerij is toch doorgegaan. Uit woede over deze stomme zet reed Johan Baptist in de huwelijksnacht op zijn paard de kasteeltrappen op en liet zich zo in bed rollen, in zijn volle wapenuitrusting en in zijn harnas. Zijn vrouw ging al gauw op een andere kamer liggen en vertrok meteen de volgende dag naar het klooster, waar ze volgens zeggen jong is gestorven.
Sindsdien liet de graaf zich helemaal gaan en hij draaide er in korte tijd zeshonderdduizend gulden door. Naar onze tijd omgerekend liep dat in de miljoenen. Nog erger werd het, toen een mensenleven hem ook al niets meer uitmaakte en hij in Boxmeer in een herberg een man met een mes stak. Ook schoot hij puur voor de lol een keer een leidekker van het kasteeldak naar beneden. Verder reed hij eens met zijn koets met vier paarden er voor dwars door de Maas en liet een keer in Boxmeer in de café's alles kapot slaan en alle bier uit de vaten op de grond lopen. Om de volgende dag zijn rentmeester rond te sturen en overal de schade netjes tot de laatste stuiver te vergoeden.
Volgens zeggen had hij eens een pater laten komen om zijn valse hond te laten zegenen zodat het beest rustiger zou worden. Toen de poging mislukte, zette de Dolle Graaf de pater uit woede achterstevoren op een paard en joeg hem tot spot van iedereen door de straten. Hij bleef altijd nog maar loeren op de vrouw van zijn kameraad die in Boxmeer drossaard was. Als een oud vrouwtje vermomd kwam hij op het kasteeltje van de vriend met een groot mes in een mand verstopt. Maar de vrouw zag het mes waarmee Baptist de drossaard had willen vermoorden en zo ging de moord niet door. Als graaf kon Baptist zich heel wat permitteren, maar hij maakte het uiteindelijk toch te gek. In 1757 kwam het zo ver dat hij gevangen werd gezet. Hij werd opgesloten in het klooster in Elten en zijn bezit werd onteigend. Later is hij als gevangene naar Duitsland gebracht, waar hij in 1781 stierf.
Over het Huis Bergh was intussen een goede rentmeester aangesteld, die de hele boel voor de ondergang kon redden. Bij een rondleiding in het kasteel in 's-Heerenberg is het portret van Johan Baptist nog zien.
Levensloop
In Old Ni-js nummer 65 staat op blz. 4-13 een levensloop van de graaf. Daarin staat onder meer dat hij in april 1754 toestemming om het water van de oude Ulftse Meulenbeek te gebruiken om de watermolen van een ijzerhut (hoogoven) aan te drijven. Een maand later richtte gaf de graaf samen met zijn gevolmachitgde Johan Michiel Roukens alsmede J.H. Bögel, landdrost van Wisch, en Carl Henning, rentmeester van Gendringen, Etten en het Berghse deel van Wisch, de Sociëteit voor de Exploitatie van de IJzerhut op. Deze ijzerhut is de voorloper van de DRU.
Bronnen
- Henk Harmsen in Old Ni-js nummer 16 (oorspronkelijk in dialect)
- zie ook: Sint Janscompagnie