Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Front op Java, deel 2

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 12 nov 2018 om 10:07 (Foto verwijderd - heeft geen verband met het onderwerp van deze pagina)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Dit is deel 2 van een samenvatting van het boek Front op Java van Goderd van Heek. Het voorgaande is te lezen op Front op Java, deel 1.

Terug naar Solo

Na twee weken kwam het bericht dat 2-4-9 RI weer terugging naar het gebied van de V-brigade, terug naar Solo. In Semarang nam Van Heek dit keer bewuster afscheid van vrienden en bekenden dan toen hij een maand eerder naar Djogjakarta trok. Hij wist wat hem en zijn mannen te wachten stond.

De brigadecommandant stuurde de 2e compagnie door naar Klaten om een deel van de konvooiweg tussen Djogjakarta en Solo te beveiligen. Van Heek kreeg een stuk van negen kilometer aan de westkant van de stad, maar omdat er halverwege een vernielde brug lag (waardoor er geen verbinding met Djogjakarta was), werd deze afstand een stuk korter. Het bivak werd bij de brug ingericht in de suikerfabriek Gondangwinanggoen. Dit was een groot terrein van 700 x 250 meter zonder omheining. Het was dus zaak eerst de verdediging van de fabriek goed in te richten. Pas daarna kon met het patrouilleren langs de weg begonnen worden.

In de streek tussen Solo en Djogjakarta wemelde het werkelijk van de TNI-strijders, dus patrouilleren was gevaarlijk werk. Van Heek rukte daarom steeds met het maximale aantal manschappen uit, maar niet iedereen kon mee, want de fabriek moest ook bewaakt blijven. De toestand was echter continu dreigend, zodat hij nooit verder dan vijf kilometer van de fabriek vandaan ging.

Na tweeënhalve week in Gondangwinanggoen kreeg Van Heek geheel onverwacht het bericht dat hij werd overgeplaatst naar de 3e compagnie. Dat overviel niet alleen hemzelf, maar ook zijn manschappen. Sinds hun opkomst in november 1946, tweeënhalf jaar eerder, waren ze samen geweest. Ze waren sindsdien tot een hechte eenheid uitgegroeid.

Karangpandan

Deze tekening van de vulkanen Merapi (rechts) en Merbabu (links) maakte Goderd van Heek omstreeks juni 1949 op de buitenpost Karangpandan bij Solo, Midden-Java.

Op 25 april 1949 vertrok Van Heek via Klaten naar Solo, waar het hoofdkwartier van 4-9 RI gevestigd was. Daar moest hij enkele dagen wachten op een konvooi dat in de richting van zijn nieuwe standplaats zou gaan, zodat hij onverwacht een paar dagen vakantie had. Juist toen was het rustig in Solo, en omdat hij even pelotonscommandant af was, kon hij zich goed ontspannen.

De reis naar de nieuwe standplaats Karangpandan, zo'n 35 kilometer ten oosten van Solo, verliep niet zonder hindernissen. Tot twee keer toe stuitte het konvooi op wegversperringen. De tweede was een beek die de opstandelingen over de weg hadden geleid, en daar zo'n diepe kloof had uitgesleten dat verder rijden onmogelijk was. Gelukkig waren er vanuit Karangpandan vrachtwagens onderweg om de bevoorrading plus de nieuwe commandant over te nemen. De vijand leek minder agressief dan bij Klaten, want bij geen van beide versperringen werd het vuur geopend, terwijl een stilstaand konvooi toch een mooie schietschijf was.

Het was Van Heek al gauw duidelijk dat de detachementen in Karangpandan en Tawangmanggoe (twaalf kilometer verderop, waar de commandopost van 3-4-9 RI was) weinig konden uitrichten. Ze werden drie keer per week bevoorraad, maar waren door beschietingen en sabotage aan bruggen en wegen zo veel tijd en mankracht kwijt aan het openhouden van de verbindingswegen (en daarmee aan het veiligstellen van de bevoorrading), dat er van patrouilleren weinig terechtkwam. De vijand gebruikte dit onherroepelijk in zijn voordeel. Pas na enkele weken, toen besloten werd de bevoorrading door de lucht in plaats van over de weg te laten plaatsvinden, kwam hierin verandering. Een Dakota en twee jachtvliegtuigen dropten voedsel en munitie voor drie weken tegelijk, zodat alle energie gedurende die tijd in patrouilles en hinderlagen gestopt kon worden.

Helaas kon de vijand maar beperkt schade worden toegebracht. Zoals altijd was het moeilijk hem bij verrassing aan te vallen. Meestal konden de guerrilla's op tijd de benen nemen. Ze gingen het frontale gevecht met de Nederlandse troepen bewust uit de weg. Kortom, het was een guerrillaoorlog waarin de Nederlanders geconfronteerd werden met bermbommen, hinderlagen en beschietingen vanuit posities waaruit de vijand zich weer snel uit de voeten kon maken.

Actie "Steenwijk"

Begin augustus 1949 voerde 4-9 RI zijn laatste grote actie uit. Ten noordoosten van Karangpandan, in Balong op de helling van de vulkaan Lawoe bevond zich een vijandelijke radiozender die contact onderhield met het buitenland. Ook na de Tweede Politionele Actie waren er nog geen Nederlandse troepen in dat gebied doorgedrongen

De nieuwe bataljonscommandant (aangetreden in mei 1949) wilde de radiozender uitschakelen. De actie vergde veel voorbereiding, en het duurde even voor de benodigde drie compagnieën plus ondersteunende eenheden beschikbaar waren, maar begin augustus was het zo ver: de actie "Steenwijk" kon beginnen. De drie compagnieën zouden Balong langs verschillende routes naderen, en moesten daardoor op verschillende tijdstippen vertrekken. Van Heek vertrok op 2 augustus om 9 uur 's avonds met een compagnie vanuit zijn buitenpost Karangpandan.

Na tweeënhalf uur lopen bereikte de compagnie op 1150 meter hoogte de kam van een heuvelrug. Daarachter lag Balong, in volslagen onbekend terrein waarin her en der groepjes TNI-strijders bleken rond te lopen. Een wachtpost werd gevangengenomen, maar hij ontsnapte. Zou hij alarm slaan? Om de vijand niet te alarmeren mochten de Nederlanders tijdens de opmars geen vuurwapens te gebruiken, dus ze konden niet schieten. In de verte begonnen tong-tongs te dreunen, de trommen waarmee de Indonesiërs berichten overseinen. Ook zagen Van Heeks mannen op meerdere plaatsen in de verte fakkels bewegen. Ze hadden geen idee wat die te betekenen hadden.

Ondanks de onduidelijke situatie werd de opmars voortgezet. Het was nog maar een kilometer of vijf naar de radiozender. Plotseling stuitte de voorhoede op een vijandelijke patrouille van drie man. Van Heek, die ook vooraan liep, slaagde erin een van de drie in z'n kraag te grijpen. De andere twee ontsnapten. De gevangene bleek tot de Verbindingsdienst van de TNI te behoren, en was dus mogelijk op de radiozender gestationeerd.

Even later dook een vijandelijke patrouille van zes man op. Nog steeds mochten er geen vuurwapens gebruikt worden, maar weer kreeg Van Heek een man te pakken. Er ontstond een worsteling, waarbij Van Heek hem zijn samoeraizwaard afhandig kon maken, maar op datzelfde moment nam hij een sprong en ging ervandoor.

Bij het aanbreken van de dag lag Van Heeks compagnie voor Balong. Toen ook de andere twee compagnieën hun positie hadden bereikt, kwam het bevel tot de aanval. Er viel geen schot. Het bleek dat de vijand zich ook nu weer had teruggetrokken. De radiozender was echter nog in tact en werd door de Nederlanders vakkundig vernield. Het doel van de actie was daarmee toch bereikt.

De terugtocht begon bij daglicht. In het heuvelachtige, vrij kale terrein was geen beschutting tegen de brandende zon. Af en toe brak er een kort vuurgevecht uit, zodat het een vermoeiende mars werd. Na een rustpauze in de loop van de middag dook er een man op die beweerde dat zich in een woning op een nabijgelegen rubberplantage een vijandelijke munitieopslagplaats bevond. Hoewel dit een hinderlaag kon betekenen, besloot Van Heek er toch op af te gaan. Inderdaad lagen er behalve grondstoffen voor explosieven wel tweeduizend zelfgemaakt handgranaten en een vliegtuigbom van 250 kilo. De commandant van de mortiergroep wist er wel raad mee en blies het hele zaakje op. Dat was bij het vallen van de avond. Achterom kijkend zagen de mannen her en der cirkelvormige brandjes in het rubberbos.

Na 29 uur in touw te zijn geweest, kwam de compagnie 's nachts om twee uur op 4 augustus weer terug in Karangpandan. Daar kregen ze te horen dat er in de nacht van 10 op 11 augustus een staakt-het-vuren zou ingaan. Als onderdeel van de voorbereiding hiertoe moest Van Heek op 5 augustus een wapenstilstandscommissie uit Djogjakarta ontvangen (de zetel van Soekarno, die al in juni door de Nederlanders was ontruimd). Geëscorteerd door twee Nederlandse pantserwagens verscheen er een jeep met twee TNI-officieren en een Republikeinse ambtenaar begeleid door een Australische militaire waarnemer en een Nederlandse verbindingsofficier. Die verbindingsofficier bleef in Karangpandan terwijl de overige vier het achterland inreden om daar aan de guerrillacommandanten de voorwaarden van de wapenstilstand mee te delen.

Toen ze terugkwamen, vroeg de Australiër aan Van Heek waarom hij een ziekenhuis had vernield? Van Heek wist natuurlijk van niets, maar toen de Australiër op de kaart wees, begreep hij dat de munitieopslagplaats op de rubberplantage bedoeld werd. Dat was vroeger blijkbaar een polikliniek geweest. Van Heek en z'n mannen hadden natuurlijk zo hun gedachten over deze beschuldiging.

Dramatische slotakte

Op 6 augustus kwam het trieste nieuws dat daags tevoren de bewakingspost van de brug bij Srojo door de TNI was overrompeld. De bezetting van vijftien Javaanse politiemannen en vier soldaten van 4-9 RI was meegenomen naar de kampong Kaliboto, zo bleek uit betrouwbare inlichtingen. Onmiddellijk werd daar een patrouille van veertig man onder commando van Van Heek heen gestuurd.

De patrouille bereikte Kaliboto in de vroege uren van 7 augustus. Bij het doorzoeken werd niets gevonden totdat Van Heek in een achtertuin een stapel Nederlandse uitrustingsstukken zag liggen. Onmiddellijk begreep hij dat de vijand dichtbij kon zijn, en hij riep om versterking. Op hetzelfde moment werd hij door twee kogels geraakt. Hij kon nog een stuk terugrennen en een van zijn groepscommandanten het commando geven een stormloop op de tegenstanders uit te voeren. Dat was niet tegen dovemansoren gericht, want de jongens waren gespannen sinds de aanval op Srojo. Schietend stoven ze naar voren en doodden twee vijanden. Van de vier Nederlandse soldaten werd echter geen spoor aangetroffen, en ze zijn ook later nooit teruggevonden.

De vermisten waren de soldaten Buijsen, Ottens, Scholten en Stam. Zij hebben geen aanwijsbare laatste rustplaats en staan nu vermeld in de Gedenkboeken 40 (Buijsen), 41 (Stam) en 43 (Ottens en Scholten) van de Oorlogsgravenstichting.

Het telegram van luitenant Van Heek van 18 augustus 1949
De vermelding van Van Heek in Commandementsorder Nr. 155

Ondertussen kreeg Van Heek eerste hulp van een gewondenverzorger. Hij was in zijn borst en zijn linkerhand getroffen. Daarna aanvaardde de patrouille de terugtocht. Van Heek lag daarbij op een kampongbed dat werd gedragen door vier Javanen. Na twee uur lopen bereikten ze het hoofdkwartier van 4-9 RI, vanwaar de bataljonsarts de gewonde per ambulance doorstuurde naar het militair hospitaal in Solo. Het konvooi bereikte de stad zonder incidenten, maar in de bebouwde kom werd gevochten. Er waren versperringen opgeworpen en her en der lagen doden. Het bleek dat de TNI vier dagen voor het ingaan van het staakt-het-vuren een algehele aanval op Solo had geopend.

Om één uur 's middags, vijf uur nadat hij gewond raakte, lag Van Heek op de operatietafel. Zijn wonden werden opnieuw ontsmet en verbonden, waarna hij uitgeput en terneergeslagen naar de gewondenzaal werd gebracht. Daar, tussen allemaal grijnzende lotgenoten, van wie de een nog gekker toegetakeld was dan de ander, vond hij echter al gauw zijn goede humeur terug.

Hij lag nog maar kort op de gewondenzaal, toen er rondom het ziekenhuis geschoten werd. De guerrilla's waren tot in het centrum van Solo doorgedrongen. Het was duidelijk dat de Nederlandse troepen in het defensief waren gedrongen. Dit maakte het werk van de hospitaalsoldaten zowel lichamelijk als geestelijk extra zwaar. Ze moesten het gebouw bewaken en zich over een groeiend aantal gewonden ontfermen.

Nog diezelfde avond, zo'n twaalf uur na zijn verwonding, schreef Van Heek een brief naar zijn ouders en verdere familie in Nederland. Die brief zou er, ook als luchtpostblad, enkele dagen over doen om zijn bestemming te bereiken, dus Van Heek was blij dat hij zijn ouders de volgende dag ook per telegram kon inlichten. Door het tijdsverschil kwam dit in de middag in 's-Heerenberg aan, zodat zijn vader nog voor zonsondergang een tekening heeft kunnen maken, waarop hij vermeldde dat hij die gemaakt had na ontvangst van het telegram. Overigens hebben zijn ouders ook een officieel legertelegram over het gewondraken ontvangen.

In zijn brief van 7 augustus deed Van Heek kort verslag van het gebeuren zoals dat ook hierboven geschetst is. Hij schreef dat hij wel ontzettend geluk had gehad, omdat het schot door zijn hand meer een schampschot was, en het schot door zijn borst noch de long zelf, noch enig bot had geraakt. Er was voor zijn familie dus geen reden zich ongerust te maken.

Op 8 augustus werden er boven Solo Nederlandse jachtvliegtuigen ingezet, en de volgende dag landden er twee Dakota's met commadotroepen. Dit was de eerste keer dat het vliegveld van Solo weer gebruikt werd, nadat het tijdens de Tweede Politionele Actie door terugtrekkende TNI-strijders vernield was. De commandant van de geneeskundige troepen in Solo besloot de twee Dakota's niet leeg te laten vertrekken, maar ze vol te stoppen met gewonden. In het hospitaal moest plaats gemaakt worden, want er werden nog steeds nieuwe gewonden binnengebracht.

Aldus werd Van Heek op 9 augustus uit het belegerde Solo geëvacueerd. De strijd daar zou doorgaan tot het ingaan van het staakt-het-vuren in de nacht van 10 op 11 augustus. Het gewondenkonvooi bereikte het vliegveld zonder incidenten, maar de vliegtuigbemanningen hadden niet op gewonden gerekend. Die werden dus nogal onhandig in de Dakota's gelegd, waarna de toestellen een hobbelige start maakten op het nog niet goed geëgaliseerde terrein. Twee uur later landden ze op Kemajoran, het vliegveld van Batavia.

In Batavia werd Van Heek verpleegd in het Militair Hospitaal. Daarvandaan stuurde hij op 18 en 19 augustus telegrammen naar 's-Heerenberg met de mededeling dat hij goed vooruitging en dat er geen invaliditeit te verwachten was. Later die maand, op 29 augustus, vermeldde de troepencommandant van Midden-Java, generaal-majoor Meyer, hem en drie andere luitenants in Commandementsorder Nr. 155. De tekst is in nevenstaande afbeelding te lezen.

Op 20 oktober 1949 verhuisde hij naar het herstellingsoord Polonia in Meester Cornelis, even ten zuiden van Batavia. Daar raakte hij weer aan een lopend leven gewend. Volledig herstel was in Indonesië echter niet mogelijk, zodat hij afgekeurd werd en op de lijst van te repatriëren militairen werd geplaatst. Hij kreeg een plaats op de Waterman, die op 24 december 1949 naar Nederland vertrok, drie dagen voor de soevereiniteitsoverdracht. Aan boord van dit troepentransportschip waren ook Joseph Berendsen en Joh Smeenk van 3-2 RI, en Reint Welling van 4-1 AAT. Wim Kupers was ook aan boord, maar het is nog onbekend met welk onderdeel. De aankomst in Rotterdam was op 15 januari 1950.

's Avonds was Van Heek na tweeënhalf jaar tropendienst terug bij zijn ouders op Huis Bergh. Voor hem en de andere teruggekeerde 's-Heerenbergse militairen was er een aubade door Harmonie Crescendo, Harmonie Bergh en Schutterij Sint Pancratius. Na afloop richtte hij een dankwoord tot het samengestroomde publiek.

Resumé van een reserveofficier

Enkele weken daarna werd Van Heek na bijna vijf jaar militaire dienst weer burger. Het militaire bedrijf zou hem voorlopig echter nog niet met rust laten. Voor zijn optreden in Indië werd hij bij Koninklijk Besluit no. 6 van 24 augustus 1950 onderscheiden met de Bronzen Leeuw. Deze werd hem op 28 februari 1951 opgespeld door koningin Juliana in het Paleis op de Dam. Op 23 april 1992 is hem het Draaginsigne Gewonden toegekend. Het werd hem op 6 november daarop volgend opgespeld door de burgemeester van Rheden.

Als reserveofficier is hij nog elf keer voor enkele dagen of weken "op herhaling" geweest. Op 15 april 1953 werd hij benoemd tot reservekapitein. Op 6 december 1961 werd hem het Officierskruis toegekend. Op 1 oktober 1965 werd hij eervol ontslagen uit de militaire dienst.

Zie ook

Bronnen