Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Interview met Alie Pothoff-Theunissen

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 6 nov 2010 om 11:51 (link eigen pagina)
Ga naar: navigatie, zoeken

Ik werd geboren in Azewijn in 1932 en woonde als jong meisje op boerderij "de Brummelhof". Deze boerderij, in de nabijheid van de kerk gelegen, was in het bezit van de familie Hooyman. Mevrouw Hooyman werd op een gegeven moment weduwe en hertrouwde met Theunissen (mijn vader dus). Ik herinner me nog vrij veel van de oorlog.

De mobilisatie

Mijn broer Johan, die werd geboren in 1916 was in de jaren 1936/1937 al voor zijn nummer in dienst geweest. Dat herinner ik me nog goed, want hij nam als hij thuiskwam voor ons altijd "kuch" mee, een zure broodsoort, die door militairen veel gegeten werd. Tijdens de mobilisatie werd hij gedwongen om zijn militaire kleding weer "uit de motteballen" te halen. Tot de uitrusting behoorden ook "windsels", die om de benen gedragen werden. Mijn moeder was natuurlijk erg ongerust in die dagen. "Als er maar geen oorlog uitbreekt", verzuchtte ze vaak. Via de radio (zo'n mooie ouderwetse, met een grote hoorn als luidspreker), die bij ons thuis stond, stelden mijn vader en moeder zich dikwijls op de hoogte van de situatie. Ze praatten dan ook met elkaar over het dreigende oorlogsgevaar en als kind kreeg je daar ook het nodige van mee. Mijn broer Johan moest zich met een aantal anderen melden op het kerkplein. Zo moest ook Hendrik Steentjes zich melden. Voor hem was het al een tijd geleden, dat hij zijn dienstplicht vervulde. In die jaren na zijn diensttijd had zich boven zijn broeksriem een aardig welvaartsbuikje gevormd. Wat moesten we lachen, toen bleek, dat hij zijn soldatenvestje daardoor absoluut niet meer dicht kon krijgen. Mijn broer Johan kwam in Leersum terecht.

De oorlog breekt uit

Op 10 mei 1940 werd ik 's morgens om circa 5 uur wakker, hoewel ik dacht, dat het al een uur of 9 was. Dit kwam door een monotoon gebrom, dat in de verte leek op het geluid van de dorsmolen. Waren ze al bezig en had ik me soms verslapen? Nou, dat bleek niet het geval te zijn, want het gebrom werd veroorzaakt door overkomende gevechtsvliegtuigen. Mijn moeder huilde, omdat ze wist, dat Johan in dienst zat. Ze maakte zich vreselijk bezorgd,omdat ze niet wist waar hij was. Bovendien zat mijn broer Theo op een kostschool in Limburg. Ik wist vaag iets van zendapparatuur, die in de buurt verstopt moest zijn (in de kerk?) en hoorde de volwassenen daar over praten. Rein, Truus en Agnes waren 's morgens vroeg in de Reef aan de Gendringseweg de koeien aan het melken, toen daar een grote colonne Duitse soldaten passeerde. Volgens de nieuwsberichten wilden ze 's avonds al aan de kust zijn.

Het bombardement van Rotterdam

Mijn broer Johan was inmiddels met zijn compagnie overgeplaatst naar Rotterdam, waar ze het bombardement meemaakten. Ze werden gevangen genomen en naar een kerk overgebracht, waar de Duitsers op een gegeven moment dreigden om iedereen dood te schieten. De jongens werden tegen de muur gezet en dachten, dat hun laatste uurtje had geslagen. Toen het er echter op aan kwam, mochten ze naar huis. Het was gelukkig een loos dreigement geweest!! De geruchten gingen, dat de genezen soldaten weer opgeroepen zouden worden om in Duitsland te gaan werken en daarom ging hij zelf maar op zoek naar werk. Nu werkten in die tijd twee meisjes van Gerritsen (Joke en Betsy) bij een oom in Wyler (die oom heette Rademaker). Die Rademaker kende een andere boer die Remie heette. Die boer kon wel iemand gebruiken, die kon helpen op de boerderij. Zo kwam Johan in Duitsland terecht. Hij vond het prettig werk, want we hadden immers thuis ook een boerderij. Bovendien kon hij het er goed vinden met de familie Remie. Johan is er tot laatst oktober 1944 geweest.

Pastoor Büter

In de oorlogsjaren gingen we gewoon naar school. Toen we op een goede dag uit school kwamen zagen we een heleboel Duitse wagens met paarden ervoor. De Duitsers stonden driftig met elkaar te praten en het middelpunt van de herrie vormde pastoor Büter, die verschrikkelijk te keer ging, zoals hij alleen dat kon. Wat was het geval? De Duitsers hadden zich staan te wassen in de nabijheid van de kerk en hadden zich daarbij van enkele kledingstukken ontdaan. Dit was volgens de pastoor geen manier van doen in de buurt van een godshuis en hij heeft daarop de zuiger uit de pomp verwijderd. De Duitse officier gelastte, dat het euvel zo snel mogelijk hersteld diende te worden, maar verbood zijn soldaten om zich half naakt in de buurt van de kerk op te houden.

Inkwartiering

We kregen inkwartiering van Duitse soldaten op de Brummelhof. Mijn moeder waarschuwde me: "We hebben allemaal Duitse soldaten in huis, je mag niet meer in het achterhuis komen." Dat deden we dus ook maar niet meer. Officier Spies was ingekwartierd in het huis van juffrouw Otten, in het huis waarin thans de familie Wezendonk woont. Juffrouw Otten was schooljuf en erg actief binnen de KPO. Spies wilde niet dat de 5 manschappen die wij ingekwartierd kregen en die de keukenwagen moesten bedienen "rimmetiek" zouden krijgen en eiste voor die mensen slaapplaatsen op zolder. Als we echter last van hen zouden hebben, moesten we dit direct bij hem melden.
Last hebben we van deze mensen echter nauwelijks gehad. Alle 5 waren het al wat oudere mensen (40 jaar en ouder) en ze gedroegen zich heel vriendelijk en voorkomend. Na circa 3 dagen kwamen ze ons, mijn broer Antoon en mij vragen, om te helpen de rantsoenen klaar te maken voor de soldaten. We moesten dan bij elke portie een rolletje snoep leggen. Hadden we die taak goed uitgevoerd, dan kregen we zelf ook een rolletje snoep. Als voorraadruimte diende de voormalige kalverenstal. De voorraden werden aangevoerd op grote platte wagens vanuit Emmerik. Zo werden bijvoorbeeld delen van varkens en koeien, eieren en grote dikke worsten aangevoerd. Van die dikke worsten moest ik maar niet eten vond mijn moeder. "Daar kan wel mensenvlees in zitten!" Ik herinner me ook nog dat een van de ingekwartierde Duitsers verzuchtte: "Ich hab Heimweh." Hij vertelde, dat hij hoopte, dat deze ellende spoedig achter de rug zou zijn. Hij was net als wij slachtoffer van de situatie. Iedere avond baden we de rozenkrans. De Duitsers deden dan gewoon met ons mee. 's Morgens om 6 uur al kwamen de soldaten die elders ingekwartierd lagen hun rantsoen ophalen. Ik kan me niet herinneren. dat ze 's morgens zongen; marcheren deden ze altijd en de discipline was groot. 's Middags zongen ze meestal wel. Titels van liedjes kan ik me niet herinneren, maar het waren volgens mij allemaal "Heimatslieder". Op een goede dag werd een Duitser betrapt op het stelen van eieren. Hij kreeg hiervoor een zeer zware straf, die in geen verhouding stond met hetgeen hij had misdaan. Als Duitse soldaten achter de Azewijnse meisjes hadden aangezeten, dan loog de straf er ook niet om. Ze moesten enkele honderden malen op en neer tussen de vloer en de hilde!!
Spies kwam vaak bij ons koffiedrinken. Vrij lang was dit echte koffie, later werd het pas Ersatz. Spies is later nog bondsafgevaardigde in Bonn geweest en was ook burgemeester van Brucken. Spies was erg aardig en na de oorlog bleven we contact met hem houden. Als mijn broer Theo hem bezocht, gaf hij als burgemeester van zijn gemeente de schoolkinderen die dag vrij. Zo wilde hij benadrukken, dat een moeilijke oorlogssituatie vriendschap niet in de weg hoeft te staan!! Zelfs met zijn dochter Anna en kleindochter Anne Rose hebben we nog contact gehad. Ze zijn in de beginjaren vijftig een paar dagen bij ons op vakantie geweest. Spies en zijn vrouw waren er ook bij. Offizier Spies is circa 20 jaar geleden overleden.
De soldaten zijn ongeveer 9 weken ingekwartierd geweest, als ik het goed heb van ongeveer juni/juli -aug.1940. Ze gingen wel eens boodschappen doen in Terborg of Doetinchem en dan kochten ze kleding, schoeisel of sieraden voor vrouw en kinderen en dat stuurden ze dan op.

Weer pastoor Büter

Toen we op een morgen in de klas zaten, betrad plotseling pastoor Büter de klas, in gezelschap van een politieagent, die naar ik meen Stuit heette. Er waren op het voetbalveld, waar barakken stonden, planken gestolen. Pastoor Büter sloeg zo hard op de bank, dat de inkt uit de potjes vloeide en hij vertelde ons in een donderspeech, dat als wij iets wisten over de diefstal van die planken, dat we dat zo spoedig mogelijk moesten vertellen. De Duitsers hadden namelijk gedreigd, dat de pastoor zou worden doodgeschoten, als niet bekend zou worden, wie die planken had gestolen. Ook dreigden ze met een huis-aan-huis onderzoek om te kunnen achterhalen, wie de planken had gestolen. Ik zat toen zelf vooraan in de klas en was behoorlijk onder de indruk van hetgeen zich toen afspeelde in onze klas. De hoogste klassen (7 en 8) zaten toen bij de eerste en tweede klas in een lokaal, dit om te kunnen bezuinigen op de brandstof. Leyzer en Hondtong waren toen onze meesters. Toen ik thuis kwam, wilde ik mijn moeder uiteraard vertellen, wat er was gebeurd. Ik wist niet waar ze was, maar ik vond haar, terwijl ze bezig was met karnen. Omdat karnen alleen was toegestaan voor eigen gebruik en omdat er nogal eens werd "gezondigd" tegen deze regel, smeekte ik mijn moeder hier mee op te houden, omdat ik op school had gehoord, dat de Duitsers kwamen controleren.

De kermis

Processie bruidjes links onbekend Bruidjes 2e rij links; Trees Ketelaar,?, Tonie Wiegerink, Josef Welling, Gerard Welling, dame met hoed en rozenkrans Jufr. Paula Gieskes, heren onder baldakein; Jan Messing, Jan Amting, Jan Hansen, bruidjes rechts; v.v.n.a. Iet ten Have, Jozefien Venes,?, Fien Eringfeld en Agnes Wenting
Tijdens de oorlog ging de kermis gewoon door. Hetzelfde gold voor de processie. De weg waarover de processie trok, moest van de Duitsers wel afgehangen worden met grote dekken (van de steenfabriek). Vanaf de openbare weg mocht de processie niet zichtbaar zijn. De processie vond plaats in de directe omgeving van de kerk. Van mijn moeder mochten we niet naar de kermis toe. De kermisexploitanten waren namelijk NSB'ers. De organisatie van de kermis was in de oorlog ook niet in handen van de schutterij Wilhelmina. Alleen al vanwege de naam van de schutterij was deze vereniging door de Duitsers verboden. Er werd trouwens in de oorlog wel stiekem gedanst. (o.a. bij Willem Berendsen van de Klauwert aan het einde van de Gendringseweg). Narda, de huishoudster van de pastoor Bütter verklikte nog wel eens wie daar waren geweest. De pastoor trok dan 's morgens op de preekstoel zo van leer, dat hij 's middags tijdens het lof geen stem meer over had.

In die tijd werd er ook al surrogaatkoffie gemaakt, die bereid werd van gedroogde groene erwten. Die erwten werden in een pan gedaan en gebakken (aan de harde kant, het leek op koffiebranden). Het was een vreselijke lucht, je kon het op afstand ruiken. Er was ook surrogaatthee, van het merk "Santé". Alles was op de bon en er bestonden ook snoepbonnen. Er waren mensen, die een handel dreven in bonnen en zij werden zwarthandelaren genoemd. Ook kleding en schoeisel was op de bon. Op een dag kwam een man bij ons op de boerderij en hij had een koffer bij zich, gevuld met lappen stof. Het was ongeveer een jaar voor de bevrijding. Mijn moeder kocht een lap stof in de ruil voor boter en spek. De koopman was nog geen 50 meter van huis af, of hij werd door de politie gepakt. Ze waren al langer op zoek naar hem en hij vertelde direct dat het spek en de boter van ons afkomstig was. Hij moest naar de gevangenis en wij kregen een verbaal, de lap stof zou in beslag genomen worden, maar de politie zei tegen mijn moeder: "Als je de lap stof laat knippen voor een jurk, dan wordt die niet in beslag genomen." De jurk was bedoeld voor mijn plechtige communie. Dat feest zou plaatsvinden in mei 1945. Omdat de lap stof geknipt lag bij naaister Dinie Schoemaker had ik met mijn plechtige communie toch een jurk- anders was de lap stof in de brand opgegaan. Ook werd er tabak geteeld, die gedroogd werd, daarna gesausd, opnieuw gedroogd en tenslotte fijn gesneden met een machine. Bij het dorsen waren er altijd controleurs aanwezig, maar dezen zorgden er altijd voor, dat er "iets geregeld kon worden". Zo waren de vader van Theo ten Brinck en de vader van Leo Kock controleurs. Niet alle controleurs waren te vertrouwen, maar iedereen was daarvan op de hoogte. De Duitsers verpichtten de boeren om een zeker percentage van het koren, het hooi en het stro in te leveren.
De Duitsers vorderden ook de fietsen. Bij ons thuis hebben we op een gegeven moment alle fietsen uit elkaar gehaald en op de zolder in dozen neergelegd. Mijn vader reed op een zeer oude, gammele fiets. De Duitsers kregen argwaan en vroegen wel eens hoe het toch kwam, dat een boer op zo'n slechte fiets reed. Maar vader hield vol, dat hij geen betere fiets bezat. Ze hadden er al een gestolen. Ook het koperen sierwerk, dat door de Duitsers werd gevorderd, waarschijnlijk om er hulzen van te maken, verdween naar de zolder. Serviesgoed werd in de grond begraven en ik vroeg aan mijn moeder of mijn kinderserviesje meebegraven kon worden. Dit gebeurde en het serviesje is nog steeds in mijn bezit en staat in mijn huiskamer. Ik kreeg het van mijn grootmoeder Van den Barg toen ik 4 jaar was.

Palmzaterdag

Op Palmzaterdag waren we buiten aan het spelen toen er vliegtuigen over ons dorp trokken, waarvan er een werd aangeschoten. Het vliegtuig stortte neer in "te Boekhorst weitje" achter de boerderij van Giezen. Deze te Boekhorst woonde op de Wals nabij Gendringen. Een van mijn twee broers en een buurjongen gingen kijken bij het vliegtuig en waren er als een van de eersten bij. Het kwam in de buurt van de wetering terecht. Het was een Amerikaans vliegtuig. De piloten waren afkomstig uit de staat Illinois. Mijn broer Theo heeft ze meegenomen naar het schuurtje van v.d.Barg in 't Broek, honderd meter van de weg. Diezelfde avond zijn ze weggebracht naar Hoegens schuurtje nabij Steenbreker. Daar hebben ze een paar dagen gezeten. Hein Reijers, knecht van Overbeek, thans wonend in Kilder en Bernard Geerling, beiden aangesloten bij het verzet. hebben verder voor de piloten gezorgd. Andere verzetsmensen waren Schoemaker en Teun Hettelaar. De bretels van Theo werden thuisgebracht met de boodschap erbij, dat hij zo snel als mogelijk was zou thuiskomen. Bernard Geerling was de perfecte verzetsman. Hij was in staat zich "van de domme te houden".
Op een dag zaten we in school, toen we ongeveer om 's morgens 11 uur een gerommel hoorden (een luchtgevecht). Een pater was juist in onze klas godsdienstles aan het geven en beval ons direct om op de grond tussen de banken te gaan liggen. Hij gaf ons de pauselijke zegen van de stervenden en het ging ook dusdanig te keer, dat sommigen van ons doodsbang waren. Toen het gerommel voorbij was, keken we naar buiten en zagen we, dat er een parachutist landde in de heg van het kerkhof. Alle kinderen gingen er op af, want meester Hondtong had ons vrij gegeven na de doorstane spanningen. Achteraf was dit de reden, dat de parachutist, een Amerikaanse arts, niet kon wegkomen en door de Duitsers werd gevangengenomen. Pastoor Büter was des duivels op meester Hondtong daarover.

De laatste oorlogswinter

In de laatste oorlogswinter was er geen school meer. De school was gevorderd door de Duitsers. De banken werden bij ons in de veldschuur opgeslagen en ook het schoolorgel kwam op de Brummelhof terecht. Mijn broer kon goed orgelspelen, zodat het schoolorgel in ons gezin nog voor de nodige gezelligheid zorgde. In deze periode heb ik goed leren kaartspelen. Ondanks alle narigheid was het toch op een bepaalde manier gezellig. Ook speelden we vaak monopoly.

De slag om Arnhem

Toen de slag om Arnhem plaatsvond, begonnen de Duitsers te vrezen, dat het wel eens niet lang meer kon duren, voor de oorlog kon zijn afgelopen. Wij hadden aangevraagd om in Azewijn als centrale dorsplaats te kunnen functioneren, omdat we op die manier blijvend verzekerd waren van elektriciteit. De Duitsers begonnen te roven en plunderen onder het motto: "Mit ein grosses Maul bekommen wir alles". Het oorlogsleven werd grimmiger. We konden de radio nog steeds ontvangen. Boven op de hooizolder hadden we een onderduikzoldertje ingericht, om te voorkomen dat mijn vader en broer - en ook de bij ons verblijvende evacués moesten werken voor de Duitsers. We waren in die tijd ongeveer met elf mannen.

Het bombardement van Emmerik

Op 10 of 11 oktober begon het bombardement op Emmerik! Sirenes maakten een oorverdovend lawaai, vliegtuigen dropten hun dodelijke last boven Emmerik. Het was bijna donker, net alsof het onweerde. Overal zweefde papier door de lucht en er hing een brandlucht. In Emmerik moet het vreselijk zijn geweest. We liepen naar Jan Otten de smid (die woonde waar nu Reumer woont) en bekeken de slachtpartij van afstand met behulp van een verrekijker.
Mijn moeder was ondertussen de kelder aan het inpakken. Ze deed dit, omdat ze wel wist, dat we extra gevaar liepen, omdat onze boerderij zo dicht bij de kerk lag. De kerk was natuurlijk een uiterst aantrekkelijk doelwit. Moeder zorgde, dat allerlei kleding en huisraad in kisten "naor de andere kant van den Iessel" (bij de familie Theunissen in Silvolde, een broer van vader).
Op 20 oktober kwamen er evacués vanuit Millingen naar Azewijn. Het was de familie Remie, die hun buren hadden meegenomen. Vanuit Millingen hadden ze nog vee meegenomen, dat hier in Azewijn door slager Te Boekhorst werd geslacht. Uiteraard gebeurde dit clandestien. Ook de familie Hooyman uit Loo bij Duiven kwam naar Azewijn toe. Verder herinner ik mij de familie Boers uit Millingen die later bij B. Janssen werden ondergebracht. De mannen bij ons thuis verstopten zich vaak als er in Zevenaar loopgraven gegraven moesten worden voor de Duitsers. Vader kreeg vaak een accute "aanval van pijn in de rug". In de Reef stond een schuurtje, waar wat mee aan de hand was. Als kind had je wel in de gaten, dat er zich iets afspeelde. Er werd vaak voedsel naar toe gebracht, maar de ware toedracht ben ik nooit te weten gekomen.
Vaak kwamen er mensen vanuit Rees (van het werkkamp) om hier voedsel te halen. Ze zaten helemaal onder de luizen en vlooien en zagen er verschrikkelijk uit. Voordat ze naar binnen kwamen, schudden ze eerst al het ongedierte uit hun kleding. Ze kregen dan erwtensoep en havermoutpap.
De O.T.ers kwamen (de mensen van Organisation Todt) . Zij gelastten, dat de meisjes aardappelen moesten schillen, maar mijn moeder antwoordde hierop, dat dat niet hoefde en dat Officier Gutbrot dat gezegd had. "Maar dat ben ik zelf", antwoordde de man, zodat we wel moesten. Dit vond allemaal plaats op de boerderij van Gerritsen, het Wolbertsgoed.
Zo kan ik me herinneren, dat we eens de kleren allemaal buiten hadden hangen en dat ik moest oppassen, of er niets gestolen werd. Een O.T'er kwam op die dag het hofpad aflopen en ging bij ons naar binnen. Iedereen had hem al gezien en alle jongens vlogen naar het onderduikzoldertje. Wat deed echter de OT'er? Hij telde alle meisjes en zei: "Buiten zit er ook nog een onder de boom " Ze moesten mee om aardappelen te schillen en kleding van de soldaten wassen.
Remie fietste in die dagen eens naar Diekman op de Zwanenburg nabij Megchelen. Daar was ook een boer uit Millingen geëvacueerd. Onderweg begon het granaatvuur, dat Megchelen bijna geheel platbrandde. Remie kon niet meer naar huis komen en toen hij 's avonds niet thuis kwam, maakten we ons dodelijk ongerust. De andere morgen kwam hij gelukkig toch weer terug. Een week later, op een zaterdag zouden mijn broer Anton en ik brood gaan halen met de kruiwagen bij bakker Jozef van de mulder. We konden echter niet gaan, omdat een man uit Rotterdam, die voor de Duitsers moest werken, om eten kwam vragen. Hij kreeg wat te eten en hij vroeg vervolgens nog om tabak. Mijn moeder zei: "Ik heb nu geen tijd meer. Volgende week krijg je tabak." Hij was daar tevreden mee en liep door de straat richting Alofs. Er vielen 3 bommen, waarbij o.m. Piet Janssen uit Stokkum omkwam. Vele ruiten sneuvelden. De Rotterdammer werd getroffen door een bom, was zwaar gewond en overleed kort daarna bij ons in de straat. Mijn vader heeft vaak gezegd: "Had ik toch maar tabak voor hem gehaald, dan was hem dat niet overkomen."
Op Goede Vrijdag was mijn moeder aan het pakken in de kelder. Ik had een fornuisje, waar ik toch niet meer mee speelde. Ik vroeg of ik dat aan de meisjes van de Lange (Dorry en Mieke) mocht geven. Toen ik onderweg was, vielen de eerste granaten in Azewijn. Ik verschanste me bij Wilie de Lange in de kelder. Thuis weren enkele jongens van ons bezig in het kippenhok. Ze hoorden het granaatvuur en vluchtten zo snel ze konden richting het huis, om de kelder op te kunnen zoeken. Dit lukte en dat het goed was geweest, dat ze de kippenschuur hadden verlaten bleek later, want er was niet echt veel meer van over.
Dit was mijn eerste ervaring met granaatvuur. Het was een rare gewaarwording, om bij je buren in de kelder te zitten. Omstreeks 12 uur was ik weer thuis. De kerk had verschillende voltreffers gehad en wat de kerk niet kreeg, lag bij ons rondom het huis. Alle ruiten waren aan diggelen. Er werden planken voor de ramen geslagen, want het hele huis tochtte. De vensters werden dicht gedaan en zo werd de kou buiten gehouden. 's Middags begon het granaatvuur opnieuw. Het ging vreselijk te keer, de kruitdamp trok de kelder in en het hield maar niet op. 's Middags om 3 uur hebben we met z'n allen de gebeden der stervenden gebeden. We dachten echt: "Nu is het gebeurd." Geleidelijk aan werd het echter stiller en enkelen van ons gingen boven een kijkje nemen. De anderen bleven ondertussen in de kelder. We waren nog niet van de schrik bekomen en die nacht hielden we onze kleren en schoenen aan. Paaszaterdag was een rustige dag. In de omgeving hoorden we nog wel granaatinslagen en omdat wij bij ons de centrale dorsplaats van Azewijn hadden, beschikten wij tot op het laatste moment over stroom. Zodoende waren we via de geheime zender van alle berichten op de hoogte. Zaterdagmiddags waren de Duitsers ingesloten in de vorm van een hoefijzer. De Duitsers, die toen nog in Azewijn waren, hebben bij ons stro weggehaald en dat in de kerk gedragen. Zaterdagavond gingen we allemaal vroeg slapen. Twee Duitse soldaten vroegen of ze bij ons mochten overnachten. Ze wilden de komst van de geallieerden afwachten. Ongeveer om 10 uur 's avonds klopte en bonkte een Duitse soldaat op het kelderluik. Er moest een man komen en een paard en kar om munitie "te varen". Rein stond op en gaf gehoor aan het bevel. Drie kwartier later werden we weer gewekt door die 2 soldaten, die om onderdak gevraagd hadden. Ze zeiden: "Opstaan, ze schieten met vuur over het dak." In de buurt van de kerk was het een grote vonkenregen. Toen wij uit de kelder kwamen, stond het huis al in lichterlaaie. Er brak grote paniek uit. Met mijn moeder en zus Agnes zijn we via de voordeur het huis uitgegaan. Vader probeerde met behulp van de jongens nog wat vee te redden. De kerktoren was een grote vuurspits en de vonkenregen kwam richting ons huis. Omdat er een rieten dak op zat, was het niet meer te redden. De paarden, die werden losgelaten, gingen steigerend de vuurzee in. De koeien loeiden en de varkens schreeuwden. Tussendoor vielen er granaten. Johan wilde nog weer de vuurzee in om nog wat koeien te redden, maar Te Dorsthorst, (de plaatselijke politieagent) hield hem tegen, omdat het te gevaarlijk werd. Rein was in Klein Azewijn, met de kar met munitie en keek richting Azewijn en daar zag hij, dat de kerk in brand stond en waarschijnlijk ook onze boerderij. Hij zei tegen zichzelf: "Ik moet naar huis." Hij heeft kar en paard in de steek gelaten en zo zag hij al rennende wat voor een vreselijk drama zich afspeelde. Toen Johan geen vee meer kon redden, heeft hij voor het kelderluik nog geroepen of er nog iemand in de kelder was. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Jos had van alles niets gehoord en werd toen wakker. Via de kelder kon hij nog naar buiten komen. Hij nam 2 hammen uit de kelder mee en liep richting Willie de Lange. Maar onderweg moest hij duiken voor het granaatvuur, waarbij hij een ham verloor. De varkens, die losliepen, hebben zich daar maar over ontfermd en aten zo hun eigen soortgenoten op. Mijn moeder, Agnes en ik gingen via de wei naar Andries de Lange. De granaten vlogen over ons heen. Verschillende keren moesten we dekking zoeken. Ik heb werkelijk gedacht dat we dood zouden gaan. Liggend onder de heg heb ik een oefening van berouw gebeden. Toen we over de heg heen waren, hebben we dekking gezocht in een eenmansgat. Daar stond bijna een halve meter water in. We kwamen nat, koud en bang bij de Lange aan. Daar hebben ze goed voor ons gezorgd. Toen het huis aan de grond lag kwam uiteindelijk ook mijn vader bij de Lange aan. Op paasmorgen waren we bevrijd. De volwassenen mochten de kelder uit, maar de kinderen moesten binnen blijven. Andries bakte voor ons allemaal een pannekoek. 's Middags mochten ook de kinderen de kelder uit en op straat komen. De boerderij was afgebrand en ik dacht: "Waar moet ik heen?" Ik ging naar het oudershuis van mijn moeder, ik dacht dat mijn moeder daar ook wel zou zijn. Ze wilden me er wat eten geven, maar ik wilde eerst mijn vader, moeder en broers zoeken. Ik kwam uiteindelijk bij Alofs terecht. Daar was ook niemand, ook daar werd mij eten aangeboden. Mijn buurvrouw zei: "Doe het maar anders krijg je niets te eten" Tenslotte vond ik mijn familie terug . Ze waren allemaal bij het afgebrande huis. De verkoolde potten stonden nog op het fornuis. De koeien lagen dood en bedekt met brandwonden in de stal. Azewijn was uitgelopen en iedereen stond bij de puinhopen te kijken. Ook voelde ik dat de mensen blij waren, dat de oorlog was afgelopen, maar ik had dat veel minder. Het gevoel van verdriet om alles wat verloren was gegaan, was moeilijk terug te dringen. Het werd avond en we kregen onderdak bij Willy de Lange. De beste kamer werd ons woonvertrek. Mijn vader en moeder kregen daar een slaapkamer en Antoon en ik en de rest vonden onderdak bij Alofs en Berendsen van de Laak, maar als er gegeten moest worden, kwam iedereen bij de Lange. Wij hebben daar 6 weken gewoond en kregen twee kippenhokken, die waren gevorderd van mensen die lid waren van de partij . De koeien kwamen in een noodstal. In deze kippenhokken hebben we nog vier en een en half jaar gewoond.

Wat losse herinneringen

Bijna de gehele oorlog vlogen er 's nachts geregeld vliegtuigen vanuit Engeland naar het Ruhrgebied. Moeder stond altijd op en ging op zolder voor het raam kijken. Je zag soms lichtkogels en de schijnwerpers waren ook heel aktief. Ze ging weer naar bed wanneer de bommenwerpers weer terugkeerden. Ik heb vaak bij haar gezeten op de knieën voor het araam.
Mijn vader maalde 's morgens om 4 uur het koren. Het was verboden en er zat een loodje op, maar een eindje verderop werd de bezegeling doorgeknipt en zo kon er gemalen worden. Na afloop werd het weer aan elkaar gemaakt. Er werd vet opgesmeerd en er werd wat sof opgemeerd en het zegel was niet verbroken. Vanuit het westen kwamen regelmatig mensen om levensmiddelen en zo konden veel mensen geholpen worden.
Ook moest 's avonds in de oorlog alles verduisterd worden. Je mocht van buiten af geen licht zien. Ook de fietsen hadden een verduisteringsplaatje voor de lamp en iedereen fietste met harde banden. Toen we bevrijd waren, was dat een hele opluchting, dat je niet meer bang hoefde te zijn voor vliegtuigen. Daar had je nog heel lang last van. Het drong soms niet tot me door, je droomde er soms van en dan stond alles weer in brand. Het is te hopen, dat we nooit geen oorlog meer krijgen.

Bronnen

Sjabloon:Onderwerp