Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Salm-Reifferscheidt, Josepha Maria Anna Antonia Nepomucena van
Van Wenen naar Elten
Josepha Maria Anna Antonia Nepomucena van Salm-Reifferscheidt werd in 1790 gekozen tot de negenentwintigste abdis van het Stift Elten. Zij was de opvolgster van Maria Walburga Truchsess van Waldburg-Zeil-Wurzach. Na haar overlijden op 23 juni 1796 in Essen werd zij opgevolgd door haar nichtje Maximiliana Francisca de Paula van Salm-Reifferscheidt.
Josepha Maria werd op 15 juli 1731 in Wenen geboren als tiende kind van Karl Anton Joseph van Salm-Reifferscheidt en Maria Francisca de Paula Eleonora Esterházy van Galántha. Tot de dood van haar vader in 1755 woonde zij in Wenen, waarna zij met haar oom Leopold van Salm-Reifferscheidt en een van haar broers enige tijd in Dresden en omstreken heeft doorgebracht. Aansluitend heeft haar oom haar naar het Stift Elten gebracht, om daarna haar broer te begeleiden op zijn grand tour, een lange reis door Europa die jonge edellieden destijds maakten als onderdeel van hun opvoeding.
In 1756 werd Josepha Maria ook stiftsdame in het Stift Vreden, maar zij verbleef de meeste tijd in het Stift Elten. Hier werd zijn in 1766 tot kosteres benoemd, een functie ook het beheer van de schatkist omvatte. In datzelfde jaar werd zij ook stiftsdame in het Stift Essen, in 1778 gevolgd door haar benoeming tot kosteres aldaar. De bevordering tot decanes in drie stiften volgde niet lang daarna: in 1779 in Vreden, in 1782 in Essen en in 1784 in Elten.
Een brief aan Frederik de Grote
In 1772 benoemde de toenmalige abdis abdis Maria Francisca II haar 18-jarige nichtje Johanna Felicitas van Manderscheid-Blankenheim tot coadjutrix; haar plaatsvervangster met het recht op opvolging. Josepha Maria was het hier niet mee eens, want in haar ogen was abdis Maria Francisca nog strek genoeg om al haar taken zelf te vervullen. Bovendien was het 18-jarige nichtje naar Josepha Maria's mening te onervaren voor het ambt van coadjutrix.
In een poging de benoeming te voorkomen, schreef zij op 13 augustus een brief aan de koning van Pruisen, Frederik de Grote, hoogstpersoonlijk. Het Stift Elten behoorde tot de Pruisische invloedssfeer sinds het hertogdom Kleef was opgegaan in het koninkrijk Pruisen, zodat het aan zowel de noord- als de zuidkant aan Pruisen grensde (aan de noordkant lag de Kleefse enclave Zevenaar).
De brief, die zij in het Frans schreef, begon zij met de hoop uit te spreken dat Zijne Majesteit de vrijheid niet zou afkeuren, die zij nam door zich te richten tot hem als Beschermer van het Stift Elten, waarvan zij lid was. Het ging om een aangelegenheid waarin zij plicht voelde dit te doen.
- Sire!
- J'ose espérer que Votre Majesté ne désapprouvera pas la liberté, que je prends de m'adresser à elle comme au Protecteur du chapitre d'Elten dont je suis membre, dans une conjoncture ou mon devoir semble m'y obliger indispensablement.
Daarna deed zij uit de doeken wat haar bezwaren waren tegen de benoeming van de beoogde coadjutrix. Zij verzocht de koning de interesses van het Stift in ogenschouw te nemen en de benoeming te voorkomen. Zij ondertekende met Josephe, comtesse de Salm, Thresoiriaire d'Elten, chanoinesse capitulaire d'Essen et Vreden.
Op 3 september kwam het antwoord van Frederik de Grote. Het was, een beetje kort door de bocht, gericht aan Madame la comtesse de Salm, chanoinesse d'Elten et Essen. Zolang de benoeming op legale wijze plaatsvond, aldus de koning, kon hij daar niets tegen doen. Om dit te waarborgen had hij de regent van Kleef opdracht gegeven na te gaan of er geen Pruisische of Eltense belangen geschonden waren, maar verder kon hij niet ingrijpen. Mocht een soortgelijke aangelegenheid zich nogmaals voordoen, dan moest zij zich, zo liet hij fijntjes weten, wenden tot de regent van Kleef.
Josepha Maria had dus wat te hoog gegrepen door rechtstreeks aan de koning te schrijven, maar daarmee had zij wel laten zien een doortastende dame te zijn. Haar bezorgdheid bleek uiteindelijk ongegrond, want de jonge coadjutrix verliet het stift in 1777 om te trouwen.
Een opvolgingsstrijd
Op 11 maart 1784, omstreeks de tijd dat Josepha Maria in Elten tot decanes werd benoemd, overleed abdis Maria Walburga II. In de opvolgingsstrijd die toen ontstond, legde Josepha Maria het af tegen Maria Walburga Truchsess van Waldburg-Zeil-Wurzach. Nadat die vijf jaar later overleed, werd zij op 1 januari 1790 alsnog tot abdis van het Stift Elten gekozen. Op 12 januari werd zij ook abdis in Vreden. Zij bleef abdis tot haar overlijden op 23 juni 1796 in Essen.
Bronnen
- Op Google Books:
- Het necrologium en het tynsboek van het adelijk jufferen-stift te Hoog-Elten, medegedeeld uit het onuitgegeven oorspronkelijk handschrift, benevens ene geschiedenis der Abdij, N.C. Kist; Leiden (1853), blz. 59
- Das fürstliche Stift Elten. Aus authentischen Quellen, A. Fahne, Bonn, Brüssel und Köln (1850), blz. 49–51
- Josepha Maria Anna Antonia Nepomucena von Salm-Reifferscheidt-Bedburg op Wikipedia
- Landesarchiv NRW Abteilung Rheinland Urkunden AA 0231 120.68.01-02 Stift Elten, Urkunde 1t
- Diverse genealogische websites