Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Dillen, Joseph Gerardus van

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
Joep van Dillen op 11 juni 1938, kort voor zijn vertrek naar Nederlands-Indië

Als KNIL-militair naar Nederlands-Indië

Joseph Gerardus (Joep) van Dillen was KNIL-militair. Hij werd op 19 maart 1919 geboren in Zeddam als zoon van Hendrikus Johannes van Dillen (geboren in Wehl) en Willemina Giezen (geboren in Groot-Azewijn). Het adres van het gezin was Lengelseweg 46.

Op 24 maart 1938 tekende Joep in Nijmegen voor vijf jaar bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), ingaande op de dag van geschiktbevinding voor uitzending. Dat was 4 juni, op welke dag hij ook een premie van honderd gulden in ontvangst nam.

Op 22 juni vertrok hij als kanonnier 2e klas met het motorschip Christiaan Huygens van Amsterdam naar Nederlands-Indië. Uit de scheepvaartberichten in de dagbladen van die tijd blijkt dat het schip op 24 juni Southampton aandeed en op 28 juni Algiers. Op 1 juli kwamen in Genua nog passagiers uit Nederland aan boord. Die waren daags tevoren in Nederland op de trein gestapt en bespaarden zo ruim een week reistijd. Op 5 juli voer het schip het Suezkanaal in, was op 14 juli in Colombo op Ceylon, en bereikte op 17 juli Sabang, de eerste haven in Nederlands-Indië. Daarna volgde op 18 juli nog Belawan op Noord-Sumatra, en op 19 juli Singapore. De aankomst in de hoofdbestemming Batavia was op 21 juli.

Hij diende bij de artillerie van het KNIL en bereikte daar de rang van brigadier. Die stond gelijk met die van korporaal, maar gold alleen voor Europese KNIL-militairen. Indisch personeel met dezelfde rang werd wel korporaal genoemd.

Uit De Indische Courant van 24 juni 1938
Joeps KNIL-stamboekgegevens


De Tweede Wereldoorlog

Begin 1942 vielen de Japanners Nederlands-Indië binnen, waarna het KNIL op 8 maart 1942 capituleerde. Joep werd toen in Bandoeng op West-Java door de Japanners krijgsgevangen genomen. Dat was het begin van een lijdensweg die Joep uiteindelijk overleefd heeft.

De Japanners legden van al hun krijgsgevangenen een interneringskaart aan. Zijn stamboeknummer (zoals een leger- of registratienummer bij het KNIL heette) staat hierop vermeld: 93903. Het nummer 79430 in het veld Remarks is pas na 1955 door de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen toegevoegd.

De landen en de kampen waar de betreffende militair gevangen heeft gezeten, staan op de kaart met stempels vermeld; de landen in de linker- en de kampen in de rechterbovenhoek. Het doorgestreepte stempel 爪哇 linksboven op Joeps kaart betekent Java, het doorgestreepte stempel I rechtsboven betekent krijgsgevangenkamp № 1. Dit kamp bevond zich in Bandoeng en had drie nevenkampen in het nabijgelegen Tjimahi (nu Cimahi). Het nummer is doorgestreept en vervangen door II. Kamp № 2 was in Tjilatjap (nu Cilacap) op de zuidkust van Java.

Begin december 1942 werd Joep met een grote groep anderen in een geblindeerde trein overgebracht naar een kamp in Batavia. Het verblijf daar zal kort zijn geweest, want het staat niet op de interneringskaart vermeld. Iedereen werd daar "medisch gekeurd" en vervolgens een Japans transportschip ingejaagd. Zo'n tweeduizend man zaten er samengepakt in de ruimen. Pas na twee dagen wachten zette het schip koers naar, zo bleek, Rangoon in Birma. Het stempel 爪哇 is daarom doorgestreept en vervangen door .

De overtocht duurde achttien dagen en de omstandigheden aan boord waren erbarmelijk. Onderweg overleden enkele gevangenen, die zonder veel ceremonieel overboord gezet moesten worden. In Rangoon werden de gevangenen pas ontscheept toen het donker was. De volgende dag moesten ze tien kilometer lopen naar een gevangenis.

Dat was op kerstavond 1942. Joeps dienstkameraad en lotgenoot Arie van Tent heeft deze belevenis vastgelegd in zijn verhaal De wrede Kerstnacht. Het is hieronder te lezen; klik op de afbeeldingen voor een vergroting.

Kerstmis 1942a.jpg Kerstmis 1942b.jpg


Joeps Japanse interneringskaart

Daarna kwam de dwangarbeid aan de Birma-spoorweg met al zijn ontberingen. Joep heeft die overleefd en na de Japanse capitulatie in augustus 1945 kon hij het contact met zijn familie herstellen.

Vanuit Tamuang, een opvangkamp voor ex-krijgsgevangenen in Thailand, schreef hij meerdere brieven, zoals op 2 december 1945 aan zijn jongste zus Willy. Hij was toen net terug van acht dagen verlof in Bangkok, waar hij zich goed had vermaakt in nieuwe uitgaansgelegenheden, die allemaal op Amerikaanse leest geschoeid waren. Hij had er zelf met een echte Thaise prinses een tango gedanst.

Terug in Nederlands-Indië

Nederlands-Indië viel na de bevrijding onder het gezag van een Britse bezettingsmacht. Die liet pas vanaf februari 1946 KNIL-militairen en andere Nederlandse troepen tot de kolonie toe. We moeten daarom aannemen dat Joep niet eerder dan die datum terug was in Indië.

Vrij snel na zijn terugkeer is Joep zwaargewond geraakt. Het is (nog) niet duidelijk of dit een gevolg was van gevechtshandelingen of van een ongeluk. Hij werd in een hospitaal genomen, waar een arts hem rauwe spinazieblaadjes liet eten om aan te sterken. Daarna werd hij, met achterlating van een kist met spullen, overgebracht naar een ander hospitaal. Toen hij opgeknapt was, werd hij teruggebracht naar het eerste hospitaal. Daar bleek zijn kist gestolen te zijn. Vermoedelijk zat daar zijn dagboek in, dat daarmee verloren is gegaan.

Terug naar Nederland

Op 27 augustus 1946 was Joep een van de 1020 repatrianten die met de Nieuw Holland van Batavia op weg gingen naar Amsterdam. De aankomst daar was op 24 september. Tijdens de reis werd hem door het Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers een Identiteitsbewijs voor uit Nederlands-Indië gerepatrieerden verstrekt. Hierop is aangetekend dat hij op 25 september 1946, daags na terugkeer in Nederland, in Austerlitz 600 gulden heeft ontvangen met inhouding van 10% belasting. In Austerlitz was een militair hospitaal, waar hij ruim een jaar heeft gelegen om te revalideren. Een deel van die tijd heeft hij in het militair hospitaal aan de Springweg in Utrecht doorgebracht.

Kort na zijn terugkeer in Nederland is Joep bij zijn familie aan de Lengelseweg in Zeddam geweest. Voor die gelegenheid schreef moeder Van Bergen het Lied voor Joep van Dillen, gedateerd op 30 september 1946. Zij noemt daarin ook twee Zeddamse jongens die de oorlog niet overleefd hadden: haar zoon Sjaak en Herman Kleinpenning.

De binnenzijde van Joeps nieuwe identiteitskaart
van 19 augustus 1948
.
Klik voor een vergroting.

De mogelijkheid dat Joep als KNIL-militair naar Nederlands-Indië terug zou gaan, is nog lang opengebleven. Er is een brief aan hem van het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen (waar het KNIL onder viel) van 9 april 1947 waarin de zinsnede bij Uw eventueel vertrek naar Nederlandsch-Indië voorkomt. De brief gaat, bizar genoeg, over de invordering van een nadelig saldo van fl. 190,41 over het tijdvak juli 1945 - augustus 1946.

Op 19 augustus 1948 kreeg Joep een nieuw militair identiteitsbewijs KNIL. Zijn rang is daarop nog steeds brigadier. Op 15 januari 1949 volgde een ontslagbrief, waarop staat dat hij werd afgekeurd wegens lichaamsgebrek. Met ingang van de volgende dag werd hem een voortdurend jaarlijks pensioen van 300 gulden toegekend.

Op de ontslagbrief is zijn rang soldaat 2e klasse der Artillerie. De reden voor deze degradatie zal te maken hebben met iets dat hij in het opvangkamp Tamuang heeft uitgehaald. Op de achterkant van zijn stamboekpagina staat vermeld dat hem de Medaille voor Langdurige Trouwe Dienst en de Verklaring van Aanbeveling niet konden worden toegekend in verband met zijn gedrag in het Kamp Tamuang.

Joep trouwde met Maria Martina Palm. Hij overleed in Zeddam op 28 februari 1986, 66 jaar oud, en werd begraven op de r.-k. begraafplaats aldaar.

In 1995, negen jaar na het overlijden van zijn vader, heeft Joeps zoon Jos een bezoek gebracht aan Birmaspoorlijn. Voorafgaande aan de reis heeft hij veel informatie ontvangen van Joeps lotgenoot Arie van Tent, die in 1942 bovenstaand verhaal De wrede Kerstnacht heeft geschreven.

Bronnen