Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Kaak, Wilhelmus Antonius
Voor de Tweede Wereldoorlog
Wilhelmus Antonius Kaak was KNIL-militair. Hij werd op 31 augustus 1898 geboren in 's-Heerenberg als zoon van Hermanus Kaak en Johanna Löcke.
Van 23 augustus 1917 tot 2 september 1919 vervulde Kaak zijn militaire dienstplicht bij het 8e Regiment Infanterie van de Koninklijke Landmacht. Op laatstgenoemde datum tekende hij voor een voorwaardelijk dienstverband van zes jaar bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Deze voorwaardelijke verbintenis werd op 27 september bekrachtigd als een vaste. Kaak ontving die dag een premie van honderd gulden en daarna elk jaar, geteld vanaf 2 september 1919, een premie van vijftig gulden tot een maximum van vierhonderd gulden.
Op 6 oktober 1919 werd hij uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de gemeente Bergh wegens vertrek naar Nijmegen. Daar was in de Prins Hendrikkazerne het opleidingscentrum van het KNIL gevestigd, waar hij al sinds 2 september was. Na zijn diensttijd bij het 8e Regiment Infanterie had hij blijkbaar weinig KNIL-opleiding nodig, want na goed een maand was die al voorbij.
Op 11 oktober 1919 vertrok Kaak met het stoomschip Insulinde naar Nederlands-Indië. De aankomst in Batavia was op 19 november, maar mogelijk is hij drie dagen eerder al in Padang op Sumatra ontscheept. In die plaats was hij althans een deel van zijn tijd in Indië gelegerd.
Op 26 september 1921 werd zijn lopende dienstverband voortijdig verbroken en vervangen door een nieuwe verbintenis van acht jaar. Beginnend als kanonnier 1e klas werd hij opgeleid tot geweermaker. Per 1 augustus 1928, ruim een jaar voor het einde van het contract, werd wederom een nieuwe verbintenis getekend, dit keer voor vier jaar. Kaak was inmiddels bevorderd tot sergeant en had de functie van geweermaker.
De rang en functie van sergeant-geweermaker staan vermeld in Kaaks huwelijksakte. Hij trouwde op 22 januari 1929 in Leeuwarden met Josephine van der Boom, geboren op 2 maart 1902 in Amsterdam als dochter van Jakob van der Boom en Jacoba Susanna van Rensen. Zijn bruid woonde sinds 5 november 1920 in Leeuwarden bij de familie Hortho, van wie zij een nicht was. Haar oom Hermann Heinrich Hortho was gepensioneerd onderluitenant (dit was de hoogste onderofficiersrang bij KNIL). Hij was in augustus 1920 met zijn gezin uit Indië in Nederland aangekomen. Mogelijk heeft hij tijdens zijn laatste maanden in Indië Kaak leren kennen tijdens diens eerste maanden daar, en is zodoende de kennismaking met Josephine van der Boom tot stand gekomen.
Om bij zijn eigen huwelijk aanwezig te kunnen zijn, heeft Kaak verlof gehad. Op 22 september 1928 is hij met het stoomschip Prinses Juliana in Amsterdam aangekomen. Met hetzelfde schip is hij op 23 april 1929 samen met zijn vrouw weer naar Indië vertrokken. Zij staan als "W.A. Kaak en echtgenote" vermeld op de passagierslijst van de Prinses Juliana. De aankomst in Batavia was op 24 mei, maar mogelijk zijn Kaak en zijn vrouw een paar dagen eerder in Padang van boord gegaan.
Hun kinderen kwamen in Palembang, Zuid-Sumatra, ter wereld:
Kaaks vierjarige verbintenis van 1 augustus 1928 liep op 1 augustus 1932 af. Het lijkt erop dat hij daarna ruim een halfjaar burger is geweest voor hij op 26 mei 1933 bijtekende voor de duur van acht maanden en achttien dagen. Hij was inmiddels bevorderd tot sergeant-majoor en zijn functie was nog steeds geweermaker. Na afloop van dit dienstverband is hij mogelijk bijna vijf jaar burger geweest, want pas op 15 februari 1938 is er weer sprake van een nieuw dienstverband. Hij tekende toen met de rang van adjudant-onderofficier bij voor één jaar, drie maanden en vijftien dagen. Zijn functie was opnieuw geweermaker.
In die tussenliggende vijf jaar is hij met verlof in Nederland geweest. Aangezien dit in zijn stamboek vermeld staat, kan het zijn dat hij toen nog wél bij het KNIL diende. Hij reisde met zijn vrouw en twee kinderen aan boord van het stoomschip Dempo, dat op 22 april 1936 uit Batavia vertrok en op 18 mei aankwam in Rotterdam. Zij werden ingeschreven in het bevolkingsregister van Den Haag, waar zij althans een deel van de verloftijd hebben gewoond. Zij vertrokken weer naar Indië met het motorschip Sibajak, dat op 28 oktober uit Rotterdam vertrok en op 26 november in Batavia aanlegde.
In de Tweede Wereldoorlog
Toen Japan begin 1942 Nederlands-Indië binnenviel, was Kaak weer KNIL-militair. In nevenstaand krantenbericht wordt Kaak aangeduid als landst.-adj., ofwel landstorm(er)-adjudant. De Landstorm bij het KNIL (dat grotendeels uit beroepspersoneel bestond) was een dienstplichtig onderdeel voor Europeanen ouder dan 32 jaar. Waarschijnlijk is dat Kaak, toen 43 jaar oud, een ander beroep had, maar vanwege de Japanse dreiging weer voor militaire dienst werd opgeroepen. Zijn plaatsing bij een garnizoensbataljon past in dit scenario, omdat zo'n eenheid meer voor ordehandhaving dan voor gevechtstaken werd ingezet.
Hij was gelegerd was in Fort de Kock, het huidige Bukittinggi, aan de westkust van Sumatra. Daar diende hij als adjudant-onderofficier bij het 2e Garnizoensbataljon (2e G.B.) van Sumatra's Westkust (S.W.K.). Dit was een residentie (een bestuurlijk gewest) op, zoals de naam al zegt, de westkust van Sumatra.
Na de capitulatie van het KNIL op 8 maart, werd Kaak op 16 maart krijgsgevangen genomen in Fort de Kock. De dag van zijn gevangenneming staat op zijn Japanse interneringskaart vermeld als 17-3-16, ofwel 16 maart in het 17e jaar van de regering van keizer Hirohito. Uit zijn interneringskaart blijkt verder dat zijn vrouw (met hun kinderen) woonde in de Kampementslaan in Fort de Kock. Tijdens de oorlog waren zij vanaf april-mei 1942 geïnterneerd in het Japanse burgerkamp in het missiecomplex in Padang, de hoofdplaats van de residentie S.W.K. Het missiecomplex was een wijk met kerken, kloosters en scholen in het centrum van de stad.
Op 21 augustus 1942 werd Kaak overgebracht naar een krijgsgevangenkamp in Medan op Noord-Sumatra. Dit was kamp № 1 van de kampen die vielen onder het gezag van de kampleiding op Malakka. Dit is linksboven op zijn interneringskaart aangegeven met het stempel 馬 来; rechtsboven staat 馬 I als aanduiding van kamp № 1.
In april 1943 publiceerde het Rode Kruis in de Nederlandse dagbladen een lijst met namen van krijgsgevangenen in Japanse kampen, van wie de familie nog niet op de hoogte gesteld had kunnen worden. Op deze lijst, die hiernaast is afgebeeld, staat ook Kaak als krijgsgevangene op Malakka. Kaak is voor zover kan worden nagegaan nooit op Malakka geïnterneerd geweest, maar staat hij op die lijst omdat zijn kamp in Medan onder Malakka viel.
In juni 1944 werd kamp № 1 verplaatst Pakan Baroe, waar de gevangenen moesten gaan werken aan de Pakan Baroe-spoorweg. Dit project is niet zo bekend als de Birma-spoorlijn, maar doet er in gruwelijkheid niet voor onder. Kaak werd ingedeeld bij een transport van 1174 krijgsgevangenen dat per schip vanuit Belawan, de haven van Medan, door de Straat van Malakka op weg ging naar Pakan Baroe.
Het schip waarop de gevangenen werden vervoerd, was de Harugiku Maru. Dit was oorspronkelijk de Van Waerwijck, een schip dat in 1942 bij de Japanse invasie door de Nederlanders met opzet in de haven van Batavia tot zinken gebracht om de haveningang te blokkeren. De Japanners hebben het later gelicht en onder de naam Harugiku Maru (ook: Harikiku Maru) weer in de vaart gebracht.
De Harugiku Maru vertrok op 25 juni in een konvooi met andere schepen uit Belawan. De volgende dag stuitte het konvooi op de Britse onderzeeër HMS Truculent. De Harugiku Maru werd door twee torpedo's van deze onderzeeër getroffen en zonk om 13.55 vlak bij South Brother Island (Rukan Selatan in het Indonesisch) in de Riau-archipel ten zuiden van Singapore. Hierbij verdronken 178 krijgsgevangenen, waaronder Kaak. De overlevenden zijn uiteindelijk toch nog aan de Pakan Baroe-spoorlijn aan het werk gezet.
Op Kaaks interneringskaart staan de coördinaten van de plek waar het wrak van de Harugiku Maru ligt vermeld als 3°15' noorderbreedte en 99°47' oosterlengte. Dit is een stuk noordelijker dan South Brother Island, dat ligt op ongeveer 0°45' noorderbreedte en 104° oosterlengte. Hoe dan ook, Kaak heeft in de Straat van Malakka een zeemansgraf gevonden. Hij staat vermeld in Gedenkboek 38 van de Oorlogsgravenstichting. Hierin staan ook E.Th. van der Heijden en H.W. Benen vermeld, die bij het zinken van andere schepen in Azië zijn verdronken.
Zijn familie heeft bericht gehad van zijn overlijden, maar heeft lange tijd niet geweten onder welke omstandigheden hij is omgekomen. Zijn neef Jozef Johannes Kaak was in de jaren 1947–1949 als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië en heeft toen op het Nederlandse ereveld Menteng Poelo tevergeefs naar zijn graf gezocht. Pas in 1989 heeft zijn neef bij de Oorlogsgravenstichting om nadere informatie gevraagd en die ook gekregen.
Het lot van zijn gezin
Kaaks vrouw en kinderen hebben de oorlog overleefd. In zijn KNIL-stamboek staan meerdere aantekeningen over de pensioenen die zijn vrouw en kinderen na de oorlog door de Nederlandse overheid zijn toegekend.
Zij zijn in mei 1946 in Nederland aangekomen. Na een verblijf op een aantal adressen in Amsterdam zijn zij op 9 november 1946 verhuisd naar Amersfoort. In 1961 woonden zij in Bussum.
Bronnen
- Bevolkingsregister Bergh
- Archieven.nl
- Alle Friezen
- Stadsarchief Amsterdam
- Nationaal Archief:
- Japanse interneringskaarten, toegangsnummer toegang 2.10.50.03, inventarisnummer 435
- Onderofficieren en soldaten KNIL 1815-1950, toegangsnummer 2.10.50, suppletiefolium 46153
- A-dossier van de Oorlogsgravenstichting
- Kamplijst van de Stichting Oorlogsgetroffenen in de Oost
- Japanse burgerkampen
- Oorlogsgravenstichting
- De ondergang van de Harugiku Maru
- Scheepsberichten op Delpher