Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Processie Azewijn

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 15 sep 2020 om 08:48 (aanvulling, redactie)
Ga naar: navigatie, zoeken
De Sacramentsprocessie in Azewijn in 2006.
Foto: Gerhard Pas

Geschiedenis en beschrijving

In Azewijn werd sinds 1820 tweemaal per jaar een Sacramentsprocessie gehouden. De eerste was op Sacramentsdag ofwel de tweede donderdag na Pinksteren, maar werd vaak op de zondag daarna gehouden. Deze dag valt meestal in juni, maar soms nog net in mei. Pastoor Van Hal, van 1970 tot 1999 de laatste pastoor van Azewijn, heeft deze Sacramentsprocessie afgeschaft. De tweede Sacramentsprocessie wordt nog steeds gehouden op de eerste zondag na 21 september, de naamdag van de patroonheilige van Mattheüskerk en het begin van de Azewijnse kermis.

De Sacramentsprocessies werden ingesteld door pastoor Beenen van de Sint Oswalduskerk in Zeddam. Azewijn viel toen nog onder deze parochie, maar had in september 1819 een eigen kerkgebouw gekregen als bijkerk van Zeddam. Hoe pastoor Beenen tot zijn besluit is gekomen, weten we niet, maar waarschijnlijk heeft hij hierbij de Franse wet van 18 Germinal an X (8 april 1802) in gedachten gehad. Deze "Loi relative a l'organisation des Cultes" ofwel de "Wet betreffende de inrichting van de erediensten" was na de Franse overheersing over ons land overgenomen in de Nederlandse wetgeving. Ze bepaalde dat er geen religieuze ceremonies mochten plaatsvinden buiten katholieke gebouwen in plaatsen waar kerken van verschillende gezindten zijn. In Zeddam was ook een protestantse kerk, maar in Azewijn was er maar één: een katholieke.

In de Sacramentsprocessie draagt een priester het Heilig Sacrament, ook genoemd het "Allerheiligste", in een monstrans met zich mee. Het Heilig Sacrament is een geconsacreerd hostie, die in de monstrans achter glas te zien is. De priester loopt onder een processiehemel, die door vier parochianen wordt gedragen. Vier flambouwdragers begeleiden de processiehemel; twee ervoor en twee erachter. Een flambouw is een kaarshouder op een lange stok. Dit geheel wordt voorafgegaan door enkele misdienaren, van wie er een 'n wierookvat draagt, en een kruisdrager met een kruis, eveneens op een lange stok. Traditioneel liepen er in de stoet bruidjes – in het wit geklede meisjes – en zogenaamde Moedergodsmeiden – in het wit geklede ongetrouwde vrouwen – met een Mariabeeld. De monstrans is onhandig en te zwaar om lang te dragen, daarom staan er langs de route vier rustaltaren, waar gebeden wordt. Een van deze rustaltaren is gemaakt door Arnold te Wiel.

De processie begint tegenwoordig op het Pastoor van Halplein voor de Mattheüskerk en volgt de route Leppestraat, Marssestraat, Laakweg en komt via de Pastoor Meursstraat terug op het Pastoor van Halplein. Tot in de jaren 30 was de route iets korter. De Laakweg bestond toen nog niet, zodat de processie al via de Brummelstraat (nu Brummelhof) terugkeerde. Bij slecht weer is de route nog korter, want dan wordt de processie in de kerk gehouden. Dit is onder meer in september 1936 gebeurd.

In 1833 en 1840 dreigde de Nederlandse overheid de Azewijnse processies te verbieden, maar dat is beide keren niet doorgegaan. Een samenvatting van de ambtelijke correspondentie hierover is te lezen in paragraaf 3 "De processies bedreigd". Het ging hierbij dus specifiek om de Azewijnse processies; niet om processies in het algemeen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog wilden de Duitsers de processies verbieden, maar ze konden toch doorgaan door de route af te schermen met grote doeken en zo aan het zicht van buitenstaanders te onttrekken. Deze doeken, die de steenfabriek van Den Daas beschikbaar stelde, zijn te zien op de filmbeelden van de processie in 1942 (klik op de link onder 2.2. Film).

Beeldmateriaal

Foto's

Klik op de foto's voor een vergroting.

Film

De processies bedreigd

In de 19e eeuw heeft de overheid twee keer geprobeerd de Azewijnse processies te verbieden De eerste keer was in 1833. De najaarsprocessie stond toen al op het punt te vertrekken toen zich een veldwachter meldde met het bericht dat burgemeester Van Coeverden de processie verboden had. Die is toen inderdaad niet doorgegaan, maar pastoor Terwindt protesteerde meteen de volgende dag bij de burgemeester. Terwindt had gezag, want hij was niet alleen pastoor van Zeddam, maar ook aartspriester van Gelderland. Zijn protest leidde ertoe dat de gouverneur van Gelderland toestemming gaf beide processies te blijven houden op voorwaarde dat voorkomen moest worden dat andersgezinden er aanstoot aan konden nemen. Dit besluit werd door de waarnemend districtscommissaris in Doesburg op 16 juni 1834 doorgegeven aan burgemeester Van Coeverden. Pinksteren viel in 1834 op 18 en 19 mei, zodat Sacramentsdag op 29 mei viel. Het besluit van de gouverneur kwam dus te laat voor de Sacramentsprocessie van dat jaar, maar het kan zijn dat die toch gehouden is.

De processies verliepen vanaf 1834 weer ongestoord tot de officier van justitie in Zutphen in 1840 een brief ontving met de mededeling dat op 27 september in Azewijn de kermisprocessie had plaatsgevonden. Van wie de brief kwam is niet (meer) bekend, maar volgens de schrijver was de processie in strijd met de wet. De officier van justitie in Zutphen stuurde de brief door naar de procureur-generaal in Arnhem, die na ontvangst aan burgemeester Van Grotenhuis vroeg of dit bericht juist was. De burgemeester bevestigde op 16 november 1840 dat het bericht juist was en legde uit dat de processies al sinds 1820 onafgebroken twee keer per jaar worden gehouden. Hij stuurde een afschrift mee van de brief van de waarnemend districtscommissaris in Doesburg van 16 juni 1834, en wees erop dat er in Azewijn uitsluitend katholieken wonen en dat het dorp niet aan de grote weg ligt.

Hierop volgde een briefwisseling tussen hoge ambtenaren en geestelijken, waarin twee wetten een belangrijke rol speelden:

  • de hierboven al genoemde Franse wet van 8 april 1802 die bepaalde dat er geen religieuze ceremonies mochten plaatsvinden buiten katholieke gebouwen in plaatsen waar kerken van verschillende gezindten zijn.
  • het koninklijk besluit van 23 april 1822, dat in de noordelijke provincies alleen daar processies toestond waar zij altijd en zonder onderbreking hadden plaatsgehad, maar niet in plaatsen waar zij enige tijd verboden of onderbroken zijn geweest.

De enige ambtenaar die in de correspondentie met naam genoemd wordt is François baron De Pelichy van Lichtervelde, directeur-generaal van het ministerie van Eredienst. Hij wordt hieronder kortweg De Pelichy genoemd. Het ministerie van Eredienst, dat tussen 1806 en 1868 in verschillende vormen heeft bestaan, hield zich bezig met religieuze zaken. De twee zonder naam genoemde ministers van Justitie waren mr. C.F. van Maanen en zijn opvolger mr. F.A. baron van Hall.

De briefwisseling duurde anderhalf jaar en heeft bijna tot de afschaffing van de Azewijnse processies geleid. Bijna. Maar koning Willem II heeft ze gered.

30 november 1840:
De procureur-generaal schrijft aan de minister van Justitie dat volgens hem de processies in Azewijn in strijd zijn met het koninklijk besluit van 23 april 1822. Hij baseert zich daarbij op een lijst van plaatsnamen die de directeur-generaal van het ministerie van Eredienst op 15 februari 1822 voorafgaande aan het koninklijk besluit aan de koning had gezonden. De procureur-generaal schrijft niet dat Azewijn niet op die lijst staat, maar dat Azewijn "gevolgelijk niet kan gevonden worden" op deze lijst, wat ook kan betekenen dat hij ervan uitgaat dat Azewijn er niet opstaat. Hoe dan ook, de procureur-generaal vindt dat de processies verboden moeten worden.
2 december 1840:
De minister van Justitie schrijft deze dag twee brieven. In de eerste vraagt hij directeur-generaal De Pelichy om bemiddeling om de processies te doen stoppen. Hij voert als argument aan dat de processies in Azewijn tijdens het Franse bestuur (dus voor 1813) nog niet werden gehouden, en meent daarom dat een eenvoudige mededeling (aan de pastoor van Zeddam) wel genoeg zal zijn om te processies te laten ophouden. Hij vraagt De Pelichy het vereiste onderzoek te verrichten en de maatregelen te treffen om de processies te doen stoppen – waarvan hij in kennis gesteld wil worden
In zijn tweede brief van deze dag brengt de minister van Justitie de procureur-generaal in Arnhem op de hoogte van zijn brief aan De Pelichy, maar vraagt hem geen stappen te ondernemen, doch slechts een oogje in het zeil te houden.
16 december 1840:
Directeur-generaal De Pelichy schrijft aan pastoor Terwindt met het verzoek de processies te stoppen. Hij verwijst daarbij naar het koninklijk besluit van 1822 én naar het feit dat meerdere plaatsen in de omgeving waar processies gehouden worden (zoals Wehl), voorheen in de Kleefse enclaves lagen. Dat Azewijn geen Kleefse enclave was, is echter geen steekhoudend argument, want deze enclaves waren destijds net zo goed als Bergh onder Frans bestuur gekomen, zij het langs een andere weg.
12 januari 1841:
Pastoor Terwindt laat zich niet door De Pelichy onder druk zetten. Hij herhaalt in zijn antwoord nog eens de geschiedenis van de Azewijnse processies en wijst erop dat in 1834 toestemming is verkregen ermee door te gaan. De processies zijn dus niet strijdig met de Landelijke wetten, inzonderheid niet met de grondwet, aldus Terwindt. Mocht Justitie de processies verbieden, dan zal Terwindt zich tot de koning wenden.
Kort hierna sprak directeur-generaal De Pelichy met koning Willem II, die meende dat er geen wettelijke gronden waren de processies te verbieden. De Franse wet van 1802 was niet van toepassing, omdat er in Azewijn maar één kerk was en er alleen maar katholieken woonden. Maar ook het koninklijk besluit van 1822 kon niet van toepassing zijn, omdat dit pas twee jaar ná het begin van de Azewijnse processies was genomen. De koning zei het niet, maar De Pelichy's collega's hadden het koninklijk besluit in hun argumentatie misbruikt. Het advies van de koning was de zaak te laten rusten – wat De Pelichy letterlijk opnam. Noch de minister van Justitie, noch pastoor Terwindt kreeg van hem bericht over de wens van de koning de zaak te laten rusten.
11 juni 1841:
Op 10 juni 1841 laat pastoor Terwindt de Sacramentsprocessie weer doorgaan, ook al had hij niets meer van De Pelichy gehoord. Terwindt schrijft De Pelichy daarom de volgende dag om hem te laten weten dat de processie weer had plaatsgevonden, maar dat dit niet was gedaan om de wet te overtreden. Als De Pelichy of de minister van Justitie de processies nog steeds wilden verbieden, dan hoefden ze hem daarvan slechts een eenvoudige kennisgeving te sturen.
Maar De Pelichy antwoordt niet. Hij houdt zich aan de wens van de koning de zaak te laten rusten.
6 oktober 1841:
Na de septemberprocessie krijgt de officier van justitie in Zutphen daarvan melding, net als in het jaar daarvoor. Hij licht de procureur-generaal in Arnhem weer in, die op 6 oktober de minister van Justitie inlicht.
12 oktober 1841:
De minister van Justitie realiseert zich dat er van De Pelichy geen medewerking te verwachten is richt zich rechtstreeks tot de koning. Tegelijk dankt hij de procureur-generaal in Arnhem voor zijn melding en laat hem weten dat de koning van de zaak op de hoogte is gesteld.
Dezelfde dag nog stuurt de koning een rapport over de processie naar De Pelichy met een verzoek om "consideratiën en advies". De Pelichy begrijpt dat hij iets moet doen, maar dat hij zich niet tot pastoor Terwindt kan wenden.
… oktober 1841:
De Pelichy pakt het groots aan en stuurt een nota aan monseigneur Capaccini, de vice-superior in de Hollandse Missie, dat is de vertegenwoordiger van de paus in Nederland. De Pelichy wil op "officieuze wijze" vernemen wat de vice-superior van de Azewijnse processies vindt.
7 februari 1842:
Monseigneur Capaccini is inmiddels opgevolgd door monseigneur Ferrieri. Deze neemt contact op met pastoor Terwindt, waarna hij op 7 februari 1842 De Pelichy antwoordt. Hij zet uiteen waarom naar zijn mening de processies in Azewijn niet verboden moeten worden en spreekt de verwachting uit dat Zijne Majesteit de Koning niet minder welwillend zal zijn jegens de katholieken van Azewijn als zijn doorluchtige vader is geweest (koning Willem I was in 1840 afgetreden).
31 maart 1842:
Bijna twee maanden na het antwoord van monseigneur Ferrieri, en bijna een half jaar nadat de koning hem er om had gevraagd, stuurt De Plechy zijn "consideratiën en advies" naar de koning. In een lange brief adviseert hij de koning de status quo te handhaven, waarbij hij als extra argument naar artikel 191 van de grondwet van 1840 verwijst. Die luidt dat openbare godsdienstoefeningen alleen belemmerd kunnen worden wanneer ze de openbare orde of veiligheid zouden kunnen verstoren. In Azewijn was in meer dan twintig jaar nog nooit sprake geweest van enige ongeregeldheden. Máár, zo besluit De Pelichy zijn brief, het is beter hierover geen officieel besluit uit te vaardigen, want daaruit zouden weleens verkeerde conclusies getrokken kunnen worden.
6 april 1842:
Koning Willem II laat directeur-generaal De Pelichy weten dat hij zijn advies overneemt en vraagt hem de gouverneur van Gelderland hiervan op de hoogte te stellen. Over een bericht aan de minister van Justitie zwijgt de koning, mogelijk omdat deze als overtuigd tegenstander van de processies te sterk met de koning van mening verschilde.
12 april 1842:
De Pelichy laat de gouverneur van Gelderland weten dat de processies in Azewijn toegelaten worden, maar dat hierover geen beschikking uitgevaardigd zal worden ter voorkoming van verkeerde gevolgtrekkingen in Azewijn of elders. Echter, mochten de processies tot ongeregeldheden leiden, dan zullen ze worden verboden.
Het ligt voor de hand dat De Pelichy ook pastoor Terwindt op de hoogte heeft gesteld van het besluit van de koning, maar dit zal mondeling of per particuliere brief zijn gebeurd; niet langs officiële weg.

Hiermee was het voor eens en altijd duidelijk dat de processies in Azewijn niet in strijd zijn met de wet. De inwoners van Azewijn waren er blij mee. Maar de correspondentie tussen hoge ambtenaren ging nog even door. Immers, de minister van Justitie en de procureur-generaal in Arnhem waren niet ingelicht.

1 augustus 1842:
Met de septemberprocessie in aantocht wil de procureur-generaal in Arnhem voorkomen dat hij daarover, zoals in voorgaande jaren, achteraf wordt ingelicht en vraagt de nieuwe minister van Justitie vooraf om advies wat te doen. Hij wist niet dat de vorige minister van Justitie niet wist dat de koning de processies had toegestaan, dus de nieuwe minister, aangetreden op 1 april 1842, wist helemaal nergens van.
30 augustus 1842:
Naar aanleiding van de vraag van de procureur-generaal in Arnhem schrijft de nieuwe minister van Justitie deze dag twee brieven. De eerste is aan De Pelichy met het verzoek maatregelen te nemen om te voorkomen dat de processie in Azewijn gehouden wordt. Mocht hij daar bezwaar tegen hebben, dan zal hij, de minister, de procureur-generaal in Arnhem opdragen de openbare orde te handhaven.
In zijn tweede brief licht de minister van Justitie de procureur-generaal in Arnhem over zijn brief aan De Plelichy.
31 augustus 1842:
Misschien was De Pelichy verbaasd dat de minister van Justitie niet wist dat de processies in Azewijn toegelaten waren. Maar het was niet zijn schuld dat de koning dat blijkbaar niet nodig had gevonden. De Pelichy maakt van de gelegenheid gebruik de minister van Justitie alsnog in te lichten en laat hem weten deze zaak als afgedaan te beschouwen.
1 september 1842:
De minister van Justitie is verbaasd over De Pelichy's antwoord en vraagt de procureur-generaal in Arnhem te onderzoeken of het klopt dat de processies in Arnhem toegelaten zijn. Hij wil vervolgens nagaan of het niet mogelijk is de processies alsnog te verbieden of op z'n minst een nadere koninklijke beschikking hierover te provoceren.
24 september 1842:
De procureur-generaal in Arnhem antwoord dat "welke geëerbiedigde beschikking in deze zaak moge genomen zijn"(namelijk een koninklijke beschikking), hij de plicht heeft de processie, zodra die gehouden wordt, als "eene kennelijke overtreding van het koninklijk besluit van 23 april 1822 aan te merken". Even ziet het ernaar uit dat opnieuw geprobeerd gaat worden de Azewijnse processies te verbieden. Maar uit potloodaantekeningen op de brief blijkt dat de minister van Justitie, hoezeer hij ook tegen de processies is, verdere actie niet nodig vindt. Er ligt namelijk een wetsontwerp klaar dat dergelijke godsdienstige plechtigheden voldoende zal straffen.

In de Tweede Kamer werd in oktober 1842 een ontwerp voor een nieuw Wetboek van Strafrecht ingediend, waarin artikel 4 bepaalde dat niemand enige openbare godsdienstoefening of godsdienstige plechtigheid buiten de daartoe gebouwen of besloten plaatsen zal mogen houden.

Of dit Wetboek – in deze vorm – is aangenomen of niet, doet niet ter zake. Voor de minister van Justitie was het reden genoeg van zijn aanval op de processie af te zien. In de Grondwet van 1848 werden processies opnieuw verboden, maar dit verbod gold alleen voor processies die tot 1848 niet gebruikelijk waren. En zo hebben de processies in Azewijn na 1842 ongehinderd kunnen plaatsvinden, de schermen in de Tweede Wereldoorlog even buiten beschouwing gelaten. Het verbod van 1848 werd in 1983 afgeschaft, zodat processies sindsdien overal in het land vrijelijk gehouden kunnen worden.

Bronnen