Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Visser, Wilhelmus

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 3 sep 2022 om 14:59 (De Franse tijd: De Man)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
De inschrijving van Vissers doop op 13 april 1786 in het r.-k. doopregister van Doetinchem en Wijnbergen

Willem Visser werd op 13 april 1786 gedoopt in Wijnbergen als zoon van Mathias Visser en Elisabeth Provee. Hij is soldaat geweest in de Grande Armée van Napoleon Bonaparte en werd daarna veldwachter in de gemeente Zeddam.

De Franse tijd

Een kopie van het document uit 1815 waarmee de teruggekeerde krijgsgevangene Visser naar Doetinchem kon gaan.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Visser nam op 2 maart 1804 voor zes jaar dienst bij een niet nader genoemd fuseliersregiment van de Bataafse Republiek, die in 1806 overging in het Koninkrijk Holland. Nadat Napoleon Bonaparte deze vazalstaat op 13 juli 1810 had geannexeerd, werd het Hollandse leger bij het Franse leger ingelijfd. Vissers eenheid werd daarbij opgenomen in het 124e Regiment Infanterie van Linie. Onder nummer 773 werd hij ingeschreven in het stamboek van dit regiment.

Zijn signalement was:

  • Lengte: 1 meter en 65 centimeter
  • Gezicht: rood
  • Voorhoofd: rond
  • Ogen: bruin
  • Neus: dik
  • Mond: gewoon
  • Kin: rond
  • Haar: bruin
  • Wenkbrauwen: bruin
  • Bijzondere kenmerken: geen

Bij het 124e Regiment Infanterie van Linie dienden ook:

Visser werd ingedeeld bij een voltigeurcompagnie. Elk bataljon van een infanterieregiment had zo'n compagnie, die bestond uit mannen die klein van stuk waren (hoewel dat bij Visser met zijn 1,65 m voor die tijd wel meeviel) en goed konden schieten. Bij veldslagen werden de voltigeurs vaak in kleine groepen of paren vooruit gestuurd om de vijandelijke bevelstructuur te ontregelen door gericht op officieren, tamboers en vaandeldragers te schieten. Van voltigeurs werd dus eigen initiatief verlangd. In het Nederlandse leger dat vanaf 1813 opnieuw werd gevormd, werden voltigeurs flankeurs genoemd. Engelbert van Halteren was zo'n flankeur.

Volgens het stamboek heeft Visser in 1805, 1806, 1807, 1808, 1809 en 1812 deelgenomen aan veldtochten. De eerste vijf hebben plaatsgevonden voor de inlijving bij Frankrijk, maar welke veldtochten dit geweest zijn, is zonder nadere informatie moeilijk vast te stellen. In 1812 heeft het 124e Regiment Infanterie van Linie deelgenomen aan de Veldtocht naar Rusland. Die begon op 12 juni toen de Grande Armée in het huidige Litouwen de Russische grens overstak.

Het 124e Regiment Infanterie van Linie behoorde tot het II Legerkorps onder maarschalk Oudinot, dat met de ondersteuning van het VI Legerkorps onder generaal Saint Cyr de opdracht kreeg van de hoofdmacht af te buigen en op te trekken naar Sint-Petersburg. Van dit plan kwam weinig terecht, want nog in het noorden van het huidige Wit-Rusland gingen de Russen in de aanval. Daarbij vond op 17 en 18 augustus de Eerste Slag bij Polotsk plaats. In de avond van 17 augustus raakten Oudinot en Saint Cyr allebei gewond, maar Saint Cyr kon op het slagveld blijven en leidde de Fransen de volgende dag naar de overwinning. Als beloning bevorderde Napoleon hem tot maarschalk. Echter, Napoleon zag van een opmars naar Sint-Petersburg af en gaf het II Legerkorps opdracht de noordflank van de Grande Armée te dekken.

Willem Visser werd op 18 augustus, de tweede dag van deze slag, krijgsgevangen gemaakt. Dit heeft hij overleefd. Op 5 januari 1815 bevond hij zich in Amersfoort, waar hij met meer vrijgelaten krijgsgevangenen in georganiseerd verband was aangekomen. Twee dagen later meldde de Nederlandsche Staatscourant dat vanuit Berlijn via Potsdam dertig man Hollandsche krijgsgevangenen onder escorte naar hun vaderland waren teruggekeerd. Dit hoeft niet te betekenen dat dit de groep van Visser was, maar de dagbladen van eind 1814, begin 1815 maakten melding van lange colonnes vooral Franse krijgsgevangenen die vanuit Rusland naar huis terugkeerden. De Fransen trokken deels ook door Nederland, onder meer via Arnhem en Nijmegen.

In Amersfoort kreeg Visser van de Directeur-Generaal der Algemene Werving voor de Staande Armee, kolonel Rom van Pouderoijen, een document uitgereikt dat hem het recht gaf ongehinderd naar zijn woonplaats Doetinchem terug te keren. De volgende dag ging hij op pad, waarbij hij de route via Ede en Arnhem moest volgen. Voor iemand die al naar Rusland op en neer was gelopen, moet dat een peuleschil zijn geweest.

Veldwachter in Zeddam

In de toenmalige gemeente Zeddam was geen veldwachter meer sinds op 1 september 1814 veldwachter Jan Willem Schoonbroodt was opgeroepen voor dienst in het Korps Grensjagers. Het was burgemeester De Bellefroid daarna niet gelukt een geschikte opvolger te vinden – tot Willem Visser zich meldde. Op 1 juni 1816 koos De Bellefroid Visser als nieuwe veldwachter, maar om hem te kunnen aanstellen had hij goedkeuring van de gouverneur van Gelderland nodig.

Het verzoek om die goedkeuring ging met de nodige papiermolen gepaard. Op 13 juni stuurde de burgmeester zijn verzoek naar Arnhem, vergezeld van een getuigschrift van de burgemeester van Doetinchem, die verklaarde dat Visser van goed gedrag was, uit een brave familie stamde en ongehuwd was. Verder was er een geschiktheidsverklaring ondertekend door de heren J.C. Roos, R. Herfkens en J. Koenders, die na een beschrijving van Vissers militaire staat van dienst verklaarden dat deze "approbatie meriteert" – goedkeuring verdient.

Alvorens de gouverneur Vissers aanstelling goedkeurde, wilde hij eerst weten waarom de post in Zeddam vacant was. De reden, die hierboven al vermeld is, was snel te geven, waarna Vissers aanstelling op 7 juli 1816 werd goedgekeurd. De enige voorwaarde was dat hij voor zijn indiensttreding de vereiste eed aflegde voor de vrederechter. Uit het antwoord op een vraag die de officier van justitie in Zutphen de volgende dag naar Zeddam stuurde, blijkt dat Visser jaarlijks een bezoldiging van 75 gulden ontving en 25 gulden kleedgeld.

Dat kleedgeld moest hij besteden aan zijn uniform. Uit een beschrijving van het Gelderse veldwachtersuniform uit 1834, toen Visser nog steeds veldwachter was, blijkt dat het bestond uit een donkergroen lakens pak met rode biezen, een rode opstaande kraag en twee rijen witte knopen. Voor eigen rekening mocht hij 's zomers een witte broek dragen. Voor dagelijks gebruik had hij een donkergroene pet van dezelfde stof, ook met rode biezen en met een oranje kokarde. Daarnaast had hij een leren hoed met een oranje kokarde – waarschijnlijk voor meer officiële gelegenheden. Een paar hoge schoenen en accessoires als riemen, dassen en slobkousen maakten het geheel af. Elk jaar mocht het uniform vernieuwen, behalve de hoed; die moest drie jaar mee. Voor koud en guur weer had hij nog een korte overjas van donkerblauw laken, ook met een rode opstaande kraag en twee rijen witte knopen. Deze jas mocht om de twee jaar worden vervangen.

Als bewapening had de veldwachter een korte sabel (een zogenaamde hartsvanger) die hing aan een schouderriem. Daaraan zat ook een koperen borstplaat met de ingegraveerde tekst "Veldwachter der gemeente Zeddam". Verder had hij twee pistolen met een percussieslot, het ontstekingsmechanisme voor vuurwapens dat in de 19e eeuw gebruikelijk was.

Toen op 1 januari 1821 de gemeente Bergh ontstond door samenvoeging van de gemeente Zeddam met de gemeente 's-Heerenberg en een deel van de gemeente Netterden, bleef Visser in dienst van de nieuwe gemeente. Zijn standplaats bleef Zeddam. Hij heeft zich goed van zijn taak gekweten, want er zijn meerdere door hem met de hand geschreven processen verbaal bewaard gebleven. Op 19 mei 1838 deed hij verslag van een onderzoek in Netterden, waar hij naartoe was gestuurd om na te gaan of Derk Avering en zijn gezin inwoonden bij de schoenmaker Engelbert Steintjes, zonder dat zij dit hadden gemeld bij de gemeente voor inschrijving in het bevolkingsregister. Dit bleek het geval te zijn, zodat zij het reglement op instandhouding van het bevolkingsregister hadden overtreden.

Zijn gezin

Visser trouwde op 6 februari 1818 in Zeddam met Johanna van Irssen, gedoopt op 30 juli 1799 in Wijnbergen als dochter van Derk Jan van Irssen en Gertje Swibelinck. Zij kregen acht kinderen.

  • Elisabeth, geboren op 13 september 1819
  • Jan, geboren op13 februari 1823
  • Theodorus, geboren op 11 september 1825
  • Maria, geboren op 3 mei 1828
  • Jan, geboren op 7 februari 1832
  • Mathias, geboren op 18 september 1834
  • Grada, geboren op 25 april 1837
  • Catharina, geboren op 6 december 1842

Het gezin woonde door de jaren heen op verschillende adressen in Zeddam en omgeving (Vinkwijk en Dijkhuizen). Visser overleed op 28 december 1873, 87 jaar oud, in zijn woning die toen het adres Vinkwijk 65a had. Tegenwoordig is dat, komende van Zeddam, het eerste huis rechts op de Hooglandseweg. Zijn vrouw overleed daar op 29 augustus 1881, 82 jaar oud.

Bronnen