Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Straus, Joseph (1915): verschil tussen versies
k (→Bronnen: Twee bronnen toegevoegd) |
k (→Bronnen: cat) |
||
Regel 119: | Regel 119: | ||
*Diverse berichten over zijn militaire rang op [http://www.delpher.nl Delpher] | *Diverse berichten over zijn militaire rang op [http://www.delpher.nl Delpher] | ||
− | [[Categorie:Joodse gemeenschap in 's-Heerenberg]] [[Categorie:Straus]] [[Categorie:Militairen van mei 1940 's-Heerenberg]] [[Categorie:Krijgsgevangenen in WO II]] [[Categorie:DPA 's-Heerenberg]] [[Categorie:Emigranten | + | [[Categorie:Joodse gemeenschap in 's-Heerenberg]] [[Categorie:Straus]] [[Categorie:Militairen van mei 1940 's-Heerenberg]] [[Categorie:Krijgsgevangenen in WO II]] [[Categorie:DPA 's-Heerenberg]] [[Categorie:Emigranten Israël]] [[Categorie:Emigranten 's-Heerenberg]] |
Versie van 26 jan 2023 om 06:12
Inhoud
Voor de Tweede Wereldoorlog
Joseph Straus, roepnaam Jos, werd op 8 december 1915 geboren in 's-Heerenberg als zoon van Ben Straus en Hedwig Levita. Hij was een broer van Diny, Harry en Betty Straus.
Jos is bij het vervullen van zijn militaire dienstplicht opgeleid tot reserveofficier bij de luchtdoelartillerie. Met ingang van 1 januari 1937 werd hij benoemd tot reserve-2e-luitentant bij het Korps Luchtdoelartillerie. Per 1 juli 1938 werd hij teruggeroepen in actieve dienst bij het 1e Regiment Luchtdoelartillerie, waarna hij begin 1939 beroepsofficier werd. Hij diende bij de 14e Batterij Luchtdoelartillerie van dit regiment toen hij op 11 november 1939 in de Grote Synagoge in Groningen trouwde met Heika Cohen, geboren op 21 april 1917 in Groningen als dochter van Elias Cohen en Esther Aleida van Dam. Haar ouders en een jongere zus zouden op 12 oktober 1942 in Auschwitz vermoord worden.
Uit Jos' huwelijk met Heika werden na de Tweede Wereldoorlog een dochter en twee zoons geboren: Hadassa, Benjamin en Chaim.
In de Tweede Wereldoorlog
Aangenomen wordt dat Jos Straus in de meidagen van 1940 nog steeds bij de 14e Batterij Luchtdoelartillerie diende. Deze eenheid maakte deel uit van de Luchtverdedigingskring Rotterdam/'s-Gravenhage en stond op 10 mei 1940 in stelling aan de Buurtweg in Wassenaar. Van zijn drie luchtdoelkanonnen Vickers 7.5 tl Nr. 1 raakte er op 10 mei een onklaar, doordat er een projectiel in klem kwam te zitten. De volgende dag werd dit stuk vervangen door een stuk van de 13e Batterij Luchtdoelartillerie, terwijl op 13 mei nog een stuk van de 13e Batterij werd toegevoegd, inclusief bemanning.
De 14e Batterij heeft gedurende de meidagen meermaals op overvliegende Duitse vliegtuigen geschoten, en er ook een aantal neergehaald. Behalve door bovengenoemd technisch defect heeft de batterij geen verliezen geleden. In de dagen na de verloren strijd plaatsten de commandanten van diverse legeronderdelen korte mededelingen in de dagbladen over de toestand van hun eenheid. Ook de commandant van de 14e Batterij Luchtdoelartillerie heeft dit gedaan.
Op 15 mei 1942 moest Jos zich, net als alle officieren van de voormalige Nederlandse krijgsmacht, melden en werd als krijgsgevangene weggevoerd. Aanvankelijk werden de officieren geïnterneerd in een krijgsgevangenenkamp in Langwasser bij Neurenberg. Begin augustus 1942 werden ze overgebracht na Stammlager 371 (Stalag 371) bij Stanislau in het oosten van toenmalig bezet Polen. Tegenwoordig ligt de stad in het westen van de Oekraïne en heet Iwano-Frankivsk. In 1944 volgde overplaatsing naar Offizierslager 67 (Oflag 67) bij Neubrandenburg in Noord-Duitsland, waar de officieren op 28 april 1945 door het Rode Leger werden bevrijd. Eind mei 1945 werden ze in twee transporten naar Nederland teruggebracht.
Jos heeft door zijn krijgsgevangenschap de oorlog kunnen overleven.
Nederlands-Indië
Kapitein bij de Lichte Luchtdoelartillerie
Jos bleef in militaire dienst en vertrok in 1946 na een opleiding in Engeland als kapitein naar Nederlands-Indië met het 1e Regiment lichte Luchtdoelartillerie (1 R. lt. Lua) van de Koninklijke Landmacht. De drie afdelingen van dit regiment zijn in de herfst van 1946 afzonderlijk in Indië aangekomen. Jos behoorde tot de 1e Afdeling, die op 27 november 1946 met de Nieuw Holland in Tandjong Priok afmeerde.
In maart 1947 werd de Luchtdoelartillerie gereoganiseerd. Een deel van het regiment werd omgevormd tot de Luchtdoelartilleriegroep Militaire Luchtvaart (Lua Gp. ML), die werd toegevoegd aan de Militaire Luchtvaart van het KNIL (ML-KNIL). De rest werd verdeeld over andere eenheden. Jos behoorde tot degenen die werden ingedeeld bij de nieuwe Luchtdoelartilleriegroep. Die bestond uit zes batterijen van elk 43 man, die de zes belangrijkste vliegvelden op Java en Sumatra moesten beveiligen tegen luchtaanvallen van Indonesische opstandelingen. Hoewel die over een beperkt aantal vliegtuigen beschikten, hebben zij nooit een luchtaanval ondernomen.
Ter bescherming van de vliegbases tegen grondaanvallen waren er de Luchtvaarttroepen (LVT). Dit waren infanteristen die een speciale opleiding hadden gehad in het beveiligen van vliegvelden. Zij voerden bewakings- en patrouillediensten uit in en om de bases. Er waren vier compagnieën LVT van de Koninklijke Landmacht (die oorspronkelijk niet bedoeld waren voor Nederlands-Indië) en vijf compagnieën LVT van het KNIL.
Jos kreeg het commando over de 1e batterij van de Lua Gp. ML, die op het vliegveld Kemajoran bij Batavia gelegerd was. Als snel nam een andere officier het commando over en werd Jos overgeplaatst naar het Hoofdkwartier van de Militaire Luchtvaart (HKML) in Batavia. Daar maakte hij promotie en werd commandant van de gehele Lua Gp. ML. Daarnaast werd hij tot Chef Veiligheidsdienst ML (CVD) benoemd, omdat hij zich in de beginperiode op Kemajoran, dat toen nog door vijandelijk gebied werd omgeven, met alle aspecten van de verdediging en beveiliging van het vliegveld had beziggehouden. Medio 1948 werd hij bovendien Chef Bewaking Vliegbases (CBV). Uit hoofde van zijn drie functies had hij met elk van bovengenoemde onderdelen te maken: ML, Lua en LVT.
Op initiatief van Jos werd per 1 november 1948 de dienst Luchtmachtpolitie (Air Force Police) gevormd, waarvan hij zelf de chef werd. Dit was een samenvoeging van twee diensten wier werk vaak overlapte, namelijk de Vliegbasispolitie, belast met recherchewerk op de vliegbases, en de Inlichtingendienst ML, belast met het vergaren van de nodige gegevens uit de omgeving van de vliegbases. De Luchtvaartpolitie, een soort geheime dienst, heeft er belangrijk toe bijgedragen dat de veiligheid van de vliegvelden tot het vertrek der Nederlanders in 1950, gewaarborgd kon worden.
Ook de Lua en de LVT hebben uiteraard het hunne aan de veiligheid bijdragen. Helaas keken de vliegers en het technisch personeel van de ML nogal neer op met name de soldaten van de LVT. Hiertegen heeft Jos met een artikel in het luchtmachtblad "De Stuurknuppel" krachtig stelling genomen. Hij wees erop dat de Luchtmacht slechts een ondersteunende taak heeft, waarbij zelfs de mooiste vliegtuigen niet helpen als de infanterie het terrein aan de vijand overlaat.
Uit hoofde van zijn functie heeft Jos diverse vliegvelden bezocht. Het was waarschijnlijk in verband hiermee dat hij in juli 1949 in Madioen op Oost-Java zijn plaatsgenoot Wim Velthausz heeft ontmoet. Vlakbij lag het vliegveld Maospati, dat, net als Madioen, tijdens de Tweede Politionele Actie was bezet.
Als Chef Veiligheidsdienst ML werd Jos op 20 november 1949 verhoord door de juristen Van Rij en Stam. De regering had deze twee rechtsgeleerden naar de kolonie gestuurd om onderzoek te doen naar diverse gevallen van extreem geweld dat door Nederlandse militairen zou zijn gepleegd. Een van de gevallen betrof een sergeant-majoor van de vliegbasispolitie van Tjililitan, een vliegbasis bij Batavia. In zijn verhoor verdedigde Jos het optreden van de sergeant-majoor, hoewel deze in 1947 en 1948 eigenmachtig een groot aantal Indonesiërs had gedood of laten doden. Overigens dienden Van Rij en Stam hun rapport pas in 1954 in bij de regering, waarna het in een la verdween. Het heeft tot december 2016 moeten duren voor het kabinet-Rutte II besloot tot een onderzoek naar gewelddaden gepleegd door Nederlandse militairen tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië.
Over zijn ervaringen bij de ML heeft Jos een drietal artikelen gepubliceerd in het maandblad Militaire Spectator, een vakblad voor legerofficieren:
- Vliegveld-bewaking in Nederlandsch-Indië: 1948; 117; 428-430
- De toekomst der vliegveldverdediging in Ned.-Indië: 1949; 118; 148-150
- De Luchtmachtpolitie der Militaire Luchtvaart van het Leger in Indonesië: 1949; 118; 657-659
Naast zijn militaire functies was Jos ook voorzitter van de sportclub van de Militaire Luchtvaart in Batavia. Onder zijn leiding kon de ML een uiterst sterk elftal vormen, bestaande uit leden van de ML, Lua én LVT, dat in de hoogste klasse van de burgercompetitie speelde.
Jos kwam in 1950 met de rang van majoor terug in Nederland, en werd toen op eigen verzoek uit de dienst ontslagen.
Joodse geestelijke verzorger
Joseph Straus was van het voorjaar van 1948 tot 15 februari 1950 geestelijk verzorger van de joodse militairen in Nederlands-Indië. Dit was geen voor de hand liggende taak. Katholieke en protestantse militairen hadden al sinds de Eerste Wereldoorlog een goed georganiseerde geestelijke verzorging door aalmoezeniers en veldpredikers. Voor ontspanning konden zij terecht in katholieke en protestante militaire tehuizen (KMT's en (PMT's).
De eerste legerrabbijn werd echter pas in de Tweede Wereldoorlog aangesteld bij de Prinses Irene Brigade, die zich toen in ballingschap in Engeland bevond. Bij deze brigade dienden naar verhouding veel joden, zodat in 1943 op verzoek van koningin Wilhelmina een legerrabbijn werd aangesteld. Toen na de bevrijding Nederlandse militairen naar Nederlands-Indië werden verscheept, wilde de legerrabbijn ook daar de geestelijke verzorging voor joodse militairen op zich nemen, maar de legerleiding wees zijn verzoek hiertoe af.
De joodse geestelijke verzorging in Indië kwam zodoende in handen van de kleine joodse gemeenschap die vooral in de grote steden op Java woonde. De geringe aantallen joodse burgers en militairen konden elkaar wederzijds steunen, maar de moeilijkheid was dat de militairen verspreid over Java en ook daarbuiten gelegerd waren. In 1947 waren er zo'n 350 joodse militairen in Indië, maar alleen in Batavia en Bandoeng bevond zich een grotere groep, zodat activiteiten vooral in die twee steden georganiseerd werden. In Bandoeng kon met subsidie van de Nederlandse overheid zelfs een Joods Militair Tehuis geopend worden.
Inhoudelijk verschilde de joodse geestelijke verzorging niet alleen qua religieuze gebruiken van die van andere gezindten, maar ook doordat de joodse militairen de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd. Zij waren allemaal aan de Holocaust ontsnapt. Velen hadden meerdere of zelfs alle familieleden verloren en hadden vaak traumatische gebeurtenissen doorgemaakt. Dit vergde een benadering die voor de katholieke en protestante militairen niet nodig was.
Op 1 december 1946 kreeg de joodse geestelijke verzorging vaste vorm met de aanstelling van vaandrig Emile Jozef Seeligman. Hij kwam aan het hoofd te staan van wat het Bureau Belangen Joodse Militairen ging heten. Het bleek echter dat de legerleiding Seeligman wel had benoemd, maar hem geen geld voor zijn werk gaf. Hij kon echter een beroep doen op het Joodse Thuisfront in Nederland, een tegenhanger van het Katholiek Thuisfront. Het Joodse Thuisfront financierde niet alleen het Bureau, maar stuurde met joodse feestdagen ook pakketten naar de joodse militairen, zoals de christelijke militairen sinterklaas- en kerstpakketten kregen. Verder kregen alle joodse militairen het Contactblad voor de Joodse Militairen in de Indische Archipel toegestuurd. Dit blad besteedde weinig aandacht aan de belevenissen van de militairen in Indië, maar des te meer aan het jodendom en met name aan Palestina, waar in mei 1948 de staat Israël werd opgericht. De berichtgeving was duidelijk zionistisch van aard.
Seeligman verliet de dienst in september 1947 en vertrok naar Palestina. Als opvolger kon, na enig zoeken, de KNIL-kapitein Joost Glaser worden benoemd. Hij kreeg korporaal Siegmund ten Brink als assistent. In het voorjaar van 1948 volgde Joseph Straus kapitein Glaser op als laatste joodse geestelijk verzorger in Indië/Indonesië. Als assistent behield hij Siegmund ten Brink.
Het Bureau Belangen Joodse Militairen werd op 15 februari 1950 opgeheven. De belangenbehartiging voor de nog aanwezige joodse militairen werd toen overgenomen door de protestantse geestelijke verzorging. In februari 1950 verscheen ook het laatste Contactblad. Joseph Straus schreef hierin als afscheid van zijn manschappen:
- Met de wens dat U militairen uit Nederland, spoedig een gelukkige thuisvaart ten deel moge vallen,
- dat U militairen van het KNIL een goede en gelukkige toekomst onder nieuwe omstandigheden tegemoet
- zult gaan, neem ik afscheid van U. Het ga U allen goed.
- Met de wens dat U militairen uit Nederland, spoedig een gelukkige thuisvaart ten deel moge vallen,
Andere militairen van de Lichte Luchtdoelartillerie
- Karel Abbenhuis uit Braamt
- Wim Berntsen uit Azewijn
- Joep Harmsen uit Azewijn
Andere Berghse officieren
Zie ook
- Neptunus-diploma (heenreis)
- Ereteken voor Orde en Vrede
- Scheepskisten (terugreis)
- Demobilisatie-insigne (afzwaaien)
- Oorkonde Prins Bernhard
Israël
Jos kreeg op 1 juli 1951 op eigen verzoek eervol ontslag verleend uit de dienst, waarna hij met zijn gezin naar Israël is geëmigreerd. Daar veranderde hij zijn achternaam in Tirosh. Hij nam dienst in het Israëlische leger en bereikte er de rang van luitenant-kolonel.
In Israël werden elf kleinkinderen geboren. Zijn kinderen hebben de achternaam Straus behouden, maar de negen kinderen van zijn zoons dragen de achternaam Tirosh.
In 1958 heeft hij voor zijn vader en zijn moeder de hieronder afgebeelde getuigenisbladen ingevuld als bijdrage aan het levend houden door Yad Vashem van de namen van de slachtoffers van de Holocaust. In 2005 heeft zijn dochter Hadassa hetzelfde gedaan.
Jos' vrouw overleed op 28 september 2001 in Rechovot, 84 jaar oud. Jos overleed op 3 maart 2010 in Tel Hashomer, 94 jaar oud. Hij werd dezelfde dag begraven in Rechovot.
Getuigenisbladen in het Hebreeuws van Yad Vashem met de gegevens van Benjamin Joseph Straus en Hedwig Straus-Levita in 1958 ingevuld door hun zoon Jos. Klik voor een vergroting |
Bronnen
- Harry Straus
- Dagboek van Harry Straus in Azem van 't Hof tot heden, blz. 377-378
- Het oude volk; kroniek van joods leven in de Achterhoek, Liemers en het grensgebied, Hans Kooger, Doetinchem, 2001, blz. 346
- Documentatiecollectie NIMH op Archieven.nl, archieftoegang 409: Gevechtsverslagen en -rapporten mei 1940, inventarisnummer 446044: Verslag door 1e luitenant J. vd Velden, commandant van de 14e batterij luchtdoelartillerie, 23 mei 1940
- Demobilisatie mei 1940
- Cultureel Erfgoed van de KVBK
- "Dagboek van een hospik" van Wim Velthausz, 's-Heerenberg 2002, blz. 49
- De militaire luchtvaart van het KNIL in de na-oorlogse jaren 1945-1950, O.G. Ward, Houten 1988, blz. 215, 216, 218, 219
- Commando Luchtvaarttroepen: Nederlands-Indië 1947-1950, W.J.A.M. de Kock, 1990, blz. 37, 42, 85, 94, 97
- De brandende kampongs van Generaal Spoor, Rémy Limpach, uitgeverij Boom, Amsterdam (2016), blz. 340 en 802
- De vaste wil om het Jodendom niet te vergeten. Joodse militairen en hun geestelijke verzorging in Indonesië 1945-1950 door Bart Wallet, in: Marleen van den Berg & George Harinck (red.), Voor de geest en het moreel van de troepen. De kerken en de oorlog in Indonesië, 1945-1950, Uitgeverij Verloren, Hilversum (2018), blz. 205–225
- Defensiekrant, jaargang 2020, nr. 32, blz. 5–6
- Stambomen van Nederlands Joodse families
- Dutch Jewry
- Diverse berichten over zijn militaire rang op Delpher