Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Front op Java, deel 1
Inhoud
Inleiding
Luitenant Van Heek heeft zijn belevenissen in Nederlands-Indië gepubliceerd in zijn boek "Front op Java", dat al in 1952 is verschenen. Het navolgende is een samenvatting van dit boek, aangevuld met gegevens uit privé documenten van Van Heek en de overige hieronder vermeldde bronnen. De nadruk ligt in deze samenvatting op de belevenissen van Van Heek zelf. Voor achtergrondinformatie, die Van Heek ook op heldere wijze geeft, wordt verwezen naar de pagina Deelnemers Politionele Acties en de daar vermeldde bronnen.
In het voorwoord vertelt Van Heek dat hij er aanvankelijk weinig voor voelde zijn ervaringen op te schrijven. Hij vond ze niet belangrijk genoeg, maar bovenal was hem gebleken dat veel mensen, zo ze al belangstelling toonden, door gebrek aan voorstellingsvermogen vaak verkeerde conclusies trokken.
Uit vrees zich later niet meer alles juist te kunnen herinneren, besloot hij toch te gaan schrijven. Hij was zich ervan bewust dat dit, zo kort na terugkeer, een gewaagde onderneming was. Het betrof immers een gevoelige periode, waarin de meningen over het regeringsbeleid en de uitvoering daarvan tot scherpe meningsverschillen in de samenleving hadden geleid. Hij hoopte dat het boek zou bijdragen tot een beter begrip van het Nederlands-Indonesisch conflict en vooral van de inzet die de militairen van de Nederlandse en Nederlands-Indische strijdkrachten hadden getoond bij de uitvoering van een toch ondankbare taak.
Leuwirandji en Madjenang
Eind 1947 ging 4-9 RI naar het Westfront, de bestandslijn bij Bantam. Dat was het gebied in het uiterste westen van Java dat tijdens de Eerste Politionele Actie niet door Nederlandse troepen bezet was. Aan die bestandslijn begon het serieuze werk: 4-9 RI kreeg een sector van negentig kilometer lang te bewaken. Twee pelotons, waaronder dat van Van Heek, werden in het zuidelijk deel bij de kampong Leuwirandji gelegerd. Ze vonden er onderdak in een groot stenen huis.
Het "Westfront" was een verademing na de drukkende hitte van Batavia en omgeving. Het leven was er niet slecht, maar de meeste soldaten ondergingen er bij een van de vele patrouilles wel de vuurdoop. Gelukkig zijn er bij deze schermutselingen geen doden gevallen.
Al na een maand werd het bataljon naar Midden-Java overgeplaatst. Het vertrek was op 19 december 1947, maar de doorreis naar Midden-Java kon om organisatorische redenen niet meteen plaatsvinden, zodat het bataljon twee weken in Batavia moest wachten. Gedurende die tijd werd Van Heek met zijn peloton weer aangesteld als gevangenbewaarder in Tangerang.
Begin januari 1948 betrok 4-9 RI zijn posten bij Madjenang op de grens tussen West- en Midden-Java. Een trein bracht het bataljon van Batavia naar Bandoeng, waarna de beruchte konvooiweg via Garoet, Tasikmalaja, Tjiamis en Bandjar werd gevolgd. Daar waren al heel wat Nederlandse jongens gesneuveld. Ook Joseph Berendsen van 3-2 RI heeft het in zijn dagboek ook over de bloedlinke convooiweg Tasik-Garoet.
In Madjenang werd 4-9 RI ingedeeld bij de V-brigade, die bestond uit nog vier infanteriebataljons en verschillende ondersteunende eenheden. De voorgangers van 4 9 RI, een KNIL-bataljon, hadden door intensief patrouilleren een zekere rust weten te brengen en enig vertrouwen van de bevolking gewonnen. Door eveneens intensief te patrouilleren zou het 4-9 RI lukken deze toestand vast te houden.
Toen na de Renville-overeenkomst van 17 januari 1948 de troepen van Soekarno (de TNI) zich achter de bestandslijn terugtrokken, brak er een rustigere periode aan. Die rust was aanvankelijk weldadig, maar na verloop van tijd saai. Patrouillelopen bleef nodig voor ordehandhaving, maar hierbij was weinig gevaar meer te duchten. Aangezien er verder weinig te doen was, lag verveling steeds op de loer. Gelukkig kon die, mede door de enthousiaste inzet van Van Heek, de kop worden ingedrukt door het organiseren van veel sport en spel: voetbal- en volleybaltoernooien, en daarnaast ook schaken, dammen, bridgen, klaverjassen en hersengymnastiek (quizzen, zouden we nu zeggen).
De rust duurde tot midden augustus, toen 4-9 RI een compagnie moest leveren voor een zuiveringsactie bij Gombong aan de demarcatielijn. Van Heek en zijn peloton waren ook van de partij, en de manschappen vonden het een welkome afwisseling. Vier dagen lang doorzochten zij een voor hen onbekend terrein, maar ze troffen geen vijandelijke strijders of verstopt wapentuig aan.
Infiltraties en het spannendste uur
Vlak na de feestelijkheden bij het 50-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina op 31 augustus 1948 begonnen TNI-eenheden vanuit het Republikeinse gebied te infiltreren. Hun doelen lagen verder westelijk, zodat ze in het gebied van 4-9 RI slechts op doortocht waren en het gevecht zo veel mogelijk uit de weg gingen. Maar zij schonden de Renville-overeenkomst en veroorzaakten onrust in het gebied, dus er moest tegen opgetreden worden. Al op 3 september nam Van Heek met zijn peloton deel aan een actie om infiltranten te onderscheppen, maar zonder resultaat. De vijand had goede verkenners en informanten, zodat de infiltraties doorgingen. Toen koningin Juliana op 6 september de troon besteeg, had 4-9 RI een gewone patrouilledag. Het enige feestelijke die dag was 's avonds een krentenbol bij de thee.
Eind september 1948 beleefde Van Heek het spannendste uur van zijn Indiëtijd. Volgens inlichtingen hield zich in een bergkampong op twintig kilometer van Madjenang een TNI-eenheid schuil. Meteen werden er twee groepen van vijftien man elk op afgestuurd. Ze vertrokken 's nachts om twee uur en naderden de kampong van verschillende kanten. De doorzoeking bij het ochtendgloren leverde echter niets op, zodat de terugweg werd aanvaard.
Al na een paar kilometer werden de Nederlanders onverhoeds met zware wapens beschoten. Het vuur kwam vanaf de top van een begroeide heuvelrug. Voor Van Heek was het zaak het initiatief zo snel mogelijk in handen te krijgen, en hij besloot de vijand via een zijwaartse beweging over de helling in de flank aan te vallen. Die doorzag echter zijn plan, wijzigde zijn positie en nam de groep weer van bovenaf onder vuur. Het enige wat Van Heek kon doen was de terugtocht bevelen, terug de helling af. Dit gebeurde in een roekeloze vaart, maar als door een wonder bereikte iedereen heelhuids het dal. Niemand was door kogels geraakt of had een been gebroken. De vijand zette echter joelend en krijsend via de heuveltoppen de achtervolging in, en het gevaar van omsingeling werd reëel. Het was inmiddels volop dag en de zon brandde er genadeloos op los. Iedereen had verschrikkelijke dorst, maar met de vijand letterlijk op de hielen kon er niet gerust worden om te drinken. Gelukkig zag Van Heel na een aantal kilometers kans zich met zijn mannen op een heuvel te verschansen en de vijand in een vuurgevecht van zich af te slaan. Daarop kon in de hitte van de dag, via een omweg die minder riskant was, de hoofdweg worden bereikt. Daar werden ze door een vrachtwagen opgepikt en naar Madjenang gebracht. Men had zich daar al flink zorgen gemaakt, en de bataljonscommandant kwam Van Heek persoonlijk gelukwensen met zijn geslaagde ontsnapping.
Van Heek had die dag wel iets over de tactiek van de TNI geleerd, een les die hij later nog vaak in zijn voordeel zou gebruiken, maar nog nachtenlang hoorde hij in zijn slaap het gekrijs van zijn achtervolgers.
In deze periode viel de eerste dode door gevechtshandelingen. Zes man van 4-9 RI waren al omgekomen door ziekte of een ongeval, maar op 26 oktober 1948 sneuvelde soldaat Yme van Dijk bij de beschieting van een fouragetruck. Vertegenwoordigers van alle compagnieën, waaronder Van Heek, waren aanwezig bij de begrafenis in Banjoemas. Later is Van Dijk herbegraven op het Ereveld Pandu in Bandung, waar hij nu rust in Graf 244 van Vak VI.
Eind 1948 werd de situatie zowel politiek als militair steeds dreigender. De onderhandelingen bleven vruchteloos, en er waren al weer net zo veel TNI-strijders in het Nederlandse gebied geïnfiltreerd als er in februari uit geëvacueerd waren. De Tweede Politionele Actie werd onontkoombaar. In de aanloop hiertoe werd de hele V brigade naar een verzamelgebied ten zuiden van Semarang gedirigeerd, een gigantische operatie, waarbij in een paar dagen tijd een afstand van 300 kilometer moest worden afgelegd. Als commandant van een buitenpost had Van Heek vrij veel zelfstandigheid gehad, maar met de hele brigade op weg in een colonne van duizend legervoertuigen, voelde hij zich onderdeel van een machtig geheel. De afmars uit Madjenang was in de late avond van 15 december, en via de noordkust bereikte de brigade op 19 december zijn uitgangspositie ten zuiden van Semarang.
De Tweede Politionele Actie
Op 19 december 1948 begon de Tweede Politionele Actie. De T-brigade was vanuit Semarang al onderweg naar Djogjakarta, de Republikeinse hoofdstad. De V-brigade zou achter de T-brigade oprukken om de tweede stad Solo te bezetten. De taak van 4-9 RI hierbij was strategische punten in het noordelijke deel van de stad te bezetten. Het bataljon werd daartoe in vijf gevechtscolonnes opgedeeld, en Van Heek kreeg het commando over de gevechtscolonne die het residentiekantoor en een naastgelegen woning moest bezetten. Zijn peloton werd flink versterkt met vier vrachtwagens voor het vervoer van manschappen, uitrusting en munitie, en met vijf brencarriers (pantserwagens), waarvan twee met 3-inch mortieren. De sterkte van de gevechtsgroep was 64 man in negen voertuigen. Indien nodig kon er per radio vuursteun van artillerie of vliegtuigen aangevraagd worden.
Laat in de avond van 20 december begon de V-brigade aan de opmars naar Solo. Even voorbij Salatiga werd de bestandslijn overschreden. Van Heek merkte al gauw aan de vernielingen die aan de weg en aan bruggen waren toegebracht, dat hij zich in Republikeins gebied bevond. Toen Solo in zicht kwam, duidden rookpluimen er op dat de TNI de tactiek van de verschroeide aarde had toegepast. De stad was verlaten, zodat de bezetting snel en zonder verliezen kon plaatsvinden, maar het residentiekantoor en de andere doelen waren slechts rokende puinhopen. De branden die al van verre te zien waren geweest, hadden vooral overheidsgebouwen in de as gelegd.
Voor het bezet houden van Solo waren weinig troepen nodig, zodat 4-9 RI al op Tweede Kerstdag werd doorgestuurd naar Klaten, aan de weg tussen Solo en Djogjakarta. Alleen de 2e compagnie, waar Van Heeks peloton toe behoorde, werd teruggestuurd naar Bojolali om daar een sector van de konvooiweg Salatiga-Solo te beveiligen. Dit was het begin van een warrige week, waarin de compagnie van hot naar haar werd gestuurd voor steeds weer een andere opdracht. Nog dezelfde avond werd de compagnie per radio onmiddellijk, "herhaal onmiddellijk", van Bojolali naar Solo teruggeroepen. De volgende dag moest langs de spoorlijn naar Semarang gepatrouilleerd worden, en de dag daarop moest de compagnie naar een tabaksonderneming die zich weer een eind in de richting van Bojolali bevond. De onderneming was vanuit de omliggende kampongs aangevallen, zodat die doorzocht moesten worden. Hierbij werd uiteraard niets gevonden, want de guerrillastrijders hadden allang de benen genomen. Zo bleef de week doorgaan, tot de opdracht kwam om weer naar Bojolali te gaan voor de oorspronkelijke opdracht, namelijk de beveiliging van de konvooiweg.
Na de Tweede Politionele Actie bleef Van Heek een maand met zijn peloton in Bojolali, maar hij heeft geen goede herinneringen aan die periode (hoewel hij op 1 januari 1949 te eerste luitenant werd bevorderd). Er vielen enkele gewonden, en het lukte niet de beveiliging naar behoren uit te voeren. Te vaak lukte het de vijand de weg te saboteren. Op een dag bleek de weg over een afstand van maar liefst acht kilometer versperd door bomen, tramrails, karren en telefoondraden.
Vredig Goeboeg
Begin februari 1949 werd 4-9 RI vrij plotseling teruggetrokken uit Bojolali (waar de 2e compagnie lag) en Klaten (waar de rest lag). Verse troepen namen daar de taken over. De verschillende compagnieën van 4-9 RI werden tijdelijk aan andere onderdelen uitgeleend, en de 2e compagnie ging naar Semarang. Daarvandaan werd Van Heeks peloton doorgestuurd naar Goeboeg, 25 kilometer ten oosten van Semarang. De taak was een boemeltreintje te bewaken dat dagelijks tussen Goeboeg en Poerwodadi heen en weer reed.
In Goeboeg en omgeving waren geen guerrillastrijders, wat na het verblijf in Bojolali een ware verademing was. De jongens konden ongewapend het bivak (een Chinese villa) verlaten en zich zonder gevaar onder de plaatselijke bevolking begeven. Aangezien er maar een paar man nodig waren om de boemel te bewaken, kon Van Heek in overleg met de compagniescommandant een verlofregeling afspreken, waarbij om de beurt twee man voor twee dagen naar Semarang op verlof konden. Dit plan kon maar ten dele uitgevoerd worden, want de helft van het peloton werd naar de meer noordelijk gelegen stad Demak doorgestuurd. Dit was echter ook een geheel veilige stad, en nu hij tussen zijn twee detachementen heen en weer moest reizen, maakte Van Heek van de gelegenheid gebruik een toeristisch bezoek aan Koedoes en Djapara te brengen. Bovendien kon hij op verlof naar Semarang. Kortom, de tijd in Goeboeg was een zorgeloze tijd.
Die zorgeloosheid ging na een poosje knagen, want in Solo, in Djogjakata en elders stonden anderen bloot aan de gevaren van de guerrillastrijd. Aan de tijd in Goeboeg kwam echter gauw genoeg een eind, zoals Van Heek op een bijzondere wijze te horen kreeg. Hij zat in de bioscoop een oorlogsfilm te bekijken over een Amerikaanse marine-eenheid die zich gereedmaakte voor de strijd tegen Japan. Aan het eind van de film werd in de bioscoopzaal omgeroepen dat luitenant Van Heek zich onmiddellijk met zijn commandant in verbinding moest stellen. Ook hij moest zich dus gereedmaken voor de strijd. Nog diezelfde nacht werd het bivak in Goeboeg opgebroken.
Intermezzo in Djogjakarta
In de vroege ochtend van 4 maart 1949 vertrok de 2e compagnie van 4-9 RI via Magelang naar Djogjakarta. De plotselinge verplaatsing hield verband met het feit dat de TNI die stad op 1 maart voor enkele uren had kunnen heroveren. In afwachting van de eigenlijke versterkingen, moest 2-4-9 RI even bijspringen. Van Heek moest met zijn peloton twee bruggen aan de noordwestkant van de stad bewaken. Dat was een zware opgave, want die bruggen lagen bijna een kilometer uit elkaar, en bovendien moest er in een ruime sector daaromheen gepatrouilleerd worden. Zijn dertig man waren dus vrijwel continu in drie groepen verdeeld, wat het werk zenuwslopend maakte. Gelukkig deden zich geen moeilijkheden voor. Daar heeft Van Heek veel geluk mee gehad, want in die dagen vielen er in en om Djogjakarta aan Nederlandse kant vrijwel dagelijks doden.
Na tien dagen eindigde het verblijf in Djogjakarta even plotseling als het begonnen was. De hele compagnie ging op 14 maart weer terug naar Semarang. Bij aankomst daar bleek dat soldaat Raaijmakers, die in Djogjakarta gewond was geraakt en per vliegtuig naar het ziekenhuis in Semarang was overgebracht, die dag was overleden. Hij was de eerste gesneuvelde van de 2e compagnie. De hele compagnie ging mee naar zijn begrafenis op het Ereveld Candi, waar hij nu rust in Graf 125 van Vak C.
In afwachting van een nadere bestemming werd Van Heek tot zijn verbazing weer met zijn peloton in Goeboeg gelegerd. Ook nu moest er weer een detachement naar Demak, maar bovendien moest hij mannen afstaan om in Goendih, een heel eind richting Solo, een boemeltrein te bewaken.
Terug naar Solo
Na twee weken kwam het bericht dat 2-4-9 RI weer terugging naar het gebied van de V brigade, terug naar Solo. In Semarang nam Van Heek dit keer bewuster afscheid van vrienden en bekenden dan toen hij een maand eerder naar Djogjakarta trok. Hij wist wat hem en zijn mannen te wachten stond.
De brigadecommandant stuurde de 2e compagnie door naar Klaten om een deel van de konvooiweg tussen Djogjakarta en Solo te beveiligen. Van Heek kreeg een stuk van negen kilometer aan de westkant van de stad, maar omdat er halverwege een vernielde brug lag (waardoor er geen verbinding met Djogjakarta was), werd deze afstand een stuk korter. Het bivak werd bij de brug ingericht in de suikerfabriek Gondangwinanggoen. Dit was een groot terrein van 700 x 250 meter zonder omheining. Het was dus zaak eerst de verdediging van de fabriek goed in te richten. Pas daarna kon met het patrouilleren langs de weg begonnen worden.
In de streek tussen Solo en Djogjakarta wemelde het werkelijk van de TNI-strijders, dus patrouilleren was gevaarlijk werk. Van Heek rukte daarom steeds met het maximale aantal manschappen uit, maar niet iedereen kon mee, want de fabriek moest ook bewaakt blijven. De toestand was echter continu dreigend, zodat hij nooit verder dan vijf kilometer van de fabriek vandaan ging.
Na tweeënhalve week in Gondangwinanggoen kreeg Van Heek geheel onverwacht het bericht dat hij werd overgeplaatst naar de 3e compagnie. Dat overviel niet alleen hemzelf, maar ook zijn manschappen. Sinds hun opkomst in november 1946, tweeënhalf jaar eerder, waren ze samen geweest. Ze waren sindsdien tot een hechte eenheid uitgegroeid.
Karangpandan
Op 25 april 1949 vertrok Van Heek via Klaten naar Solo, waar het hoofdkwartier van 4-9 RI gevestigd was. Daar moest hij enkele dagen wachten op een konvooi dat in de richting van zijn nieuwe standplaats zou gaan, zodat hij onverwacht een paar dagen vakantie had. Juist toen was het rustig in Solo, en omdat hij even pelotonscommandant af was, kon hij zich goed ontspannen.
De reis naar de nieuwe standplaats Karangpandan, zo'n 35 kilometer ten oosten van Solo, verliep niet zonder hindernissen. Tot twee keer toe stuitte het konvooi op wegversperringen. De tweede was een beek die de opstandelingen over de weg hadden geleid, en daar zo'n diepe kloof had uitgesleten dat verder rijden onmogelijk was. Gelukkig waren er vanuit Karangpandan vrachtwagens onderweg om de bevoorrading plus de nieuwe commandant over te nemen. De vijand leek minder agressief dan bij Klaten, want bij geen van beide versperringen werd het vuur geopend, terwijl een stilstaand konvooi toch een mooie schietschijf was.
Het was Van Heek al gauw duidelijk dat de detachementen in Karangpandan en Tawangmanggoe (twaalf kilometer verderop, waar de commandopost van 3-4-9 RI was) weinig konden uitrichten. Ze werden drie keer per week bevoorraad, maar waren door beschietingen en sabotage aan bruggen en wegen zo veel tijd en mankracht kwijt aan het openhouden van de verbindingswegen (en daarmee aan het veiligstellen van de bevoorrading), dat er van patrouilleren weinig terechtkwam. De vijand gebruikte dit onherroepelijk in zijn voordeel. Pas na enkele weken, toen besloten werd de bevoorrading door de lucht in plaats van over de weg te laten plaatsvinden, kwam hierin verandering. Een Dakota en twee jachtvliegtuigen dropten voedsel en munitie voor drie weken tegelijk, zodat alle energie gedurende die tijd in patrouilles en hinderlagen gestopt kon worden.
Helaas kon de vijand maar beperkt schade worden toegebracht. Zoals altijd was het moeilijk hem bij verrassing aan te vallen. Meestal konden guerrilla's op tijd de benen nemen. Ze gingen het frontale gevecht met de Nederlandse troepen bewust uit de weg. Kortom, het was een guerrillaoorlog waarin de Nederlanders geconfronteerd werden met bermbommen, hinderlagen en beschietingen vanuit posities waaruit de vijand zich weer snel uit de voeten kon maken.
Actie "Steenwijk"
Begin augustus 1949 voerde 4-9 RI zijn laatste grote actie uit. Ten noordoosten van Karangpandan, in Balong op de helling van de vulkaan Lawoe bevond zich een vijandelijke radiozender die contact onderhield met het buitenland. Ook na de Tweede Politionele Actie waren er nog geen Nederlandse troepen in dat gebied doorgedrongen
De nieuwe bataljonscommandant (aangetreden in mei 1949) wilde de radiozender uitschakelen. De actie vergde veel voorbereiding, en het duurde even voor de benodigde drie compagnieën plus ondersteunende eenheden beschikbaar waren, maar begin augustus was het zo ver: de actie "Steenwijk" kon beginnen. De drie compagnieën zouden Balong langs verschillende routes naderen, en moesten daardoor op verschillende tijdstippen vertrekken. Van Heek vertrok op 2 augustus om 9 uur 's avonds met een compagnie vanuit zijn buitenpost Karangpandan.
Na tweeënhalf uur lopen bereikte de compagnie op 1150 meter hoogte de kam van een heuvelrug. Daarachter lag Balong, in volslagen onbekend terrein waarin her en der groepjes TNI-strijders bleken rond te lopen. Een wachtpost werd gevangengenomen, maar hij ontsnapte. Zou hij alarm slaan? Om de vijand niet te alarmeren mochten de Nederlanders tijdens de opmars geen vuurwapens te gebruiken, dus ze konden niet schieten. In de verte begonnen tong-tongs te dreunen, de trommen waarmee de Indonesiërs berichten overseinen. Ook zagen Van Heeks mannen op meerdere plaatsen in de verte fakkels bewegen. Ze hadden geen idee wat die te betekenen hadden.
Ondanks de onduidelijke situatie werd de opmars voortgezet. Het was nog maar een kilometer of vijf naar de radiozender. Plotseling stuitte de voorhoede op een vijandelijke patrouille van drie man. Van Heek, die ook vooraan liep, slaagde erin een van de drie in z'n kraag te grijpen. De andere twee ontsnapten. De gevangene bleek tot de Verbindingsdienst van de TNI te behoren, en was dus mogelijk op de radiozender gestationeerd.
Even later dook een vijandelijke patrouille van zes man op. Nog steeds mochten er geen vuurwapens gebruikt worden, maar weer kreeg Van Heek een man te pakken. Er ontstond een worsteling, waarbij Van Heek hem zijn samoeraizwaard afhandig kon maken, maar op datzelfde moment nam hij een sprong en ging ervandoor.
Bij het aanbreken van de dag lag Van Heeks compagnie voor Balong. Toen ook de andere twee compagnieën hun positie hadden bereikt, kwam het bevel tot de aanval. Er viel geen schot. Het bleek dat de vijand zich ook nu weer had teruggetrokken. De radiozender was echter nog in tact en werd door de Nederlanders vakkundig vernield. Het doel van de actie was daarmee toch bereikt.
De terugtocht begon bij daglicht. In het heuvelachtige, vrij kale terrein was geen beschutting tegen de brandende zon. Af en toe brak er een kort vuurgevecht uit, zodat het een vermoeiende mars werd. Na een rustpauze in de loop van de middag dook er een man op die beweerde dat zich in een woning op een nabijgelegen rubberplantage een vijandelijke munitieopslagplaats bevond. Hoewel dit een hinderlaag kon betekenen, besloot Van Heek er toch op af te gaan. Inderdaad lagen er behalve grondstoffen voor explosieven wel tweeduizend zelfgemaakt handgranaten en een vliegtuigbom van 250 kilo. De commandant van de mortiergroep wist er wel raad mee en blies het hele zaakje op. Dat was bij het vallen van de avond. Achterom kijkend zagen de mannen her en der cirkelvormige brandjes in het rubberbos.
Na 29 uur in touw te zijn geweest, kwam de compagnie 's nachts om twee uur op 4 augustus weer terug in Karangpandan. Daar kregen ze te horen dat er in de nacht van 10 op 11 augustus een staakt-het-vuren zou ingaan. Als onderdeel van de voorbereiding hiertoe moest Van Heek op 5 augustus een wapenstilstandscommissie uit Djogjakarta ontvangen (de zetel van Soekarno, die al in juni door de Nederlanders was ontruimd). Geëscorteerd door twee Nederlandse pantserwagens verscheen er een jeep met twee TNI-officieren en een Republikeinse ambtenaar begeleid door een Australische militaire waarnemer en een Nederlandse verbindingsofficier. Die verbindingsofficier bleef in Karangpandan terwijl de overige vier het achterland inreden om daar aan de guerrillacommandanten de voorwaarden van de wapenstilstand mee te delen.
Toen ze terugkwamen, vroeg de Australiër aan Van Heek waarom hij een ziekenhuis had vernield? Van Heek wist natuurlijk van niets, maar toen de Australiër op de kaart wees, begreep hij dat de munitieopslagplaats op de rubberplantage bedoeld werd. Dat was vroeger blijkbaar een polikliniek geweest. Van Heek en z'n mannen hadden natuurlijk zo hun gedachten over deze beschuldiging.
Dramatische slotakte
Op 6 augustus kwam het trieste nieuws dat daags tevoren de bewakingspost van de brug bij Srojo door de TNI was overrompeld. De bezetting van vijftien Javaanse politiemannen en vier soldaten van 4-9 RI was meegenomen naar de kampong Kaliboto, zo bleek uit betrouwbare inlichtingen. Onmiddellijk werd daar een patrouille van veertig man onder commando van Van Heek heen gestuurd.
De patrouille bereikte Kaliboto in de vroege uren van 7 augustus. Bij het doorzoeken werd niets gevonden totdat Van Heek in een achtertuin een stapel Nederlandse uitrustingsstukken zag liggen. Onmiddellijk begreep hij dat de vijand dichtbij kon zijn, en hij riep om versterking. Op hetzelfde moment werd hij door twee kogels geraakt. Hij kon nog een stuk terugrennen en een van zijn groepscommandanten het commando geven een stormloop op de tegenstanders uit te voeren. Dat was niet tegen dovemansoren gericht, want de jongens waren gespannen sinds de aanval op Srojo. Schietend stoven ze naar voren en doodden twee vijanden. Van de vier Nederlandse soldaten werd echter geen spoor aangetroffen, en ze zijn ook later nooit teruggevonden.
De vermisten waren de soldaten Buijsen, Ottens, Scholten en Stam. Zij hebben geen aanwijsbare laatste rustplaats en staan nu vermeld in de Gedenkboeken 40 (Buijsen), 41 (Stam) en 43 (Ottens en Scholten) van de Oorlogsgravenstichting.
Ondertussen kreeg Van Heek eerste hulp van een gewondenverzorger. Hij was in zijn borst en zijn linkerhand getroffen. Daarna aanvaardde de patrouille de terugtocht. Van Heek lag daarbij op een kampongbed dat werd gedragen door vier Javanen. Na twee uur lopen bereikten ze het hoofdkwartier van 4-9 RI, vanwaar de bataljonsarts de gewonde per ambulance doorstuurde naar het militair hospitaal in Solo. Het konvooi bereikte de stad zonder incidenten, maar in de bebouwde kom werd gevochten. Er waren versperringen opgeworpen en her en der lagen doden. Het bleek dat de TNI vier dagen voor het ingaan van het staakt-het-vuren een algehele aanval op Solo had geopend.
Om één uur 's middags, vijf uur nadat hij gewond raakte, lag Van Heek op de operatietafel. Zijn wonden werden opnieuw ontsmet en verbonden, waarna hij uitgeput en terneergeslagen naar de gewondenzaal werd gebracht. Daar, tussen allemaal grijnzende lotgenoten, van wie de een nog gekker toegetakeld was dan de ander, vond hij echter al gauw zijn goede humeur terug.
Hij lag nog maar kort op de gewondenzaal, toen er rondom het ziekenhuis geschoten werd. De guerrilla's waren tot in het centrum van Solo doorgedrongen. Het was duidelijk dat de Nederlandse troepen in het defensief waren gedrongen. Dit maakte het werk van de hospitaalsoldaten zowel lichamelijk als geestelijk extra zwaar. Ze moesten het gebouw bewaken en zich over een groeiend aantal gewonden ontfermen.
Nog diezelfde avond, zo'n twaalf uur na zijn verwonding, schreef Van Heek een brief naar zijn ouders en verdere familie in Nederland. Die brief zou er, ook als luchtpostblad, enkele dagen over doen om zijn bestemming te bereiken, dus Van Heek was blij dat hij zijn ouders de volgende dag ook per telegram kon inlichten. Door het tijdsverschil kwam dit in de middag in 's-Heerenberg aan, zodat zijn vader nog voor zonsondergang een tekening heeft kunnen maken, waarop hij vermeldde dat hij die gemaakt had na ontvangst van het telegram. Overigens hebben zijn ouders ook een officieel legertelegram over het gewondraken ontvangen.
In zijn brief van 7 augustus deed Van Heek kort verslag van het gebeuren zoals dat ook hierboven geschetst is. Hij schreef dat hij wel ontzettend geluk had gehad, omdat het schot door zijn hand meer een schampschot was, en het schot door zijn borst noch de long zelf, noch enig bot had geraakt. Er was voor zijn familie dus geen reden zich ongerust te maken.
Op 8 augustus werden er boven Solo Nederlandse jachtvliegtuigen ingezet, en de volgende dag landden er twee Dakota's met commadotroepen. Dit was de eerste keer dat het vliegveld van Solo weer gebruikt werd, nadat het tijdens de Tweede Politionele Actie door terugtrekkende TNI-strijders vernield was. De commandant van de geneeskundige troepen in Solo besloot de twee Dakota's niet leeg te laten vertrekken, maar ze vol te stoppen met gewonden. In het hospitaal moest plaats gemaakt worden, want er werden nog steeds nieuwe gewonden binnengebracht.
Aldus werd Van Heek op 9 augustus uit het belegerde Solo geëvacueerd. De strijd daar zou doorgaan tot het ingaan van het staakt-het-vuren in de nacht van 10 op 11 augustus. Het gewondenkonvooi bereikte het vliegveld zonder incidenten, maar de vliegtuigbemanningen hadden niet op gewonden gerekend. Die werden dus nogal onhandig in de Dakota's gelegd, waarna de toestellen een hobbelige start maakten op het nog niet goed geëgaliseerde terrein. Twee uur later landden ze op Kemajoran, het vliegveld van Batavia.
In Batavia werd Van Heek verpleegd in het Militair Hospitaal. Daarvandaan stuurde hij op 18 en 19 augustus telegrammen naar 's-Heerenberg met de mededeling dat hij goed vooruitging en dat er geen invaliditeit te verwachten was. Later die maand, op 29 augustus, vermeldde de troepencommandant van Midden-Java, generaal-majoor Meyer, hem en drie andere luitenants in Commandementsorder Nr. 155. De tekst is in nevenstaande afbeelding te lezen.
Op 20 oktober 1949 verhuisde hij naar het herstellingsoord Polonia in Meester Cornelis, even ten zuiden van Batavia. Daar raakte hij weer aan een lopend leven gewend. Volledig herstel was in Indonesië echter niet mogelijk, zodat hij afgekeurd werd en op de lijst van te repatriëren militairen werd geplaatst. Hij kreeg een plaats op de Waterman, die op 24 december 1949 naar Nederland vertrok, drie dagen voor de soevereiniteitsoverdracht. Aan boord van dit troepentransportschip waren ook Joseph Berendsen en Joh Smeenk van 3-2 RI, en Reint Welling van 4-1 AAT. Wim Kupers was ook aan boord, maar het is nog onbekend met welk onderdeel. De aankomst in Rotterdam was op 15 januari 1950.
's Avonds was Van Heek na tweeënhalf jaar tropendienst terug bij zijn ouders op Huis Bergh. Voor hem en de andere teruggekeerde 's-Heerenbergse militairen was er een aubade door Harmonie Crescendo, Harmonie Bergh en Schutterij Sint Pancratius. Na afloop richtte hij een dankwoord tot het samengestroomde publiek.
Resumé van een reserveofficier
Enkele weken daarna werd Van Heek na bijna vijf jaar militaire dienst weer burger. Het militaire bedrijf zou hem voorlopig echter nog niet met rust laten. Voor zijn optreden in Indië werd hij bij Koninklijk Besluit no. 6 van 24 augustus 1950 onderscheiden met de Bronzen Leeuw. Op 23 april 1992 is hem het Draaginsigne Gewonden toegekend. Het werd hem uitgereikt op 11 november daarop volgend.
Als reserveofficier is hij nog elf keer voor enkele dagen of weken "op herhaling" geweest. Op 15 april 1953 werd hij benoemd tot reservekapitein. Op 6 december 1961 werd hem het Officierskruis toegekend. Op 1 oktober 1965 werd hij eervol ontslagen uit de militaire dienst.
Zie ook
Bronnen
- Front op Java, door G. van Heek, Smit N.V., Hengelo 1952
- Privé documenten G. van Heek
- Dagboek van Joseph Berendsen (delen 2 en 4)
- Oorlogsgravenstichting