Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Theunissen, Gerard

Uit Berghapedia
Versie door Verre neef (overleg | bijdragen) op 24 apr 2010 om 11:11 (Naar huis: interne link vrachtauto)
Ga naar: navigatie, zoeken

Inleiding

Een van de dwangarbeiders in Kamp Rees was Gerard Theunissen uit Den Haag. Hij werd geboren in Rotterdam op 22 januari 1906, maar woonde met zijn gezin in Den Haag, waar hij een baan had bij de ANWB. Hij overleed er op 21 februari 1994.

In de vroege ochtend van 21 november 1944 werd Theunissen samen met ongeveer 1250 andere Hagenaars tijdens een razzia opgepakt. Via een lange omzwerving door Nederland en Duitsland, per spoor en over het water (onder andere van Amsterdam naar Kampen over het IJsselmeer), kwam hij op 1 december in Kamp Rees aan.

Hij heeft alle ontberingen overleefd en kon nog voor de bevrijding naar Den Haag terugkeren. In mei 1945 was hij klaar met het schrijven van een uitgebreid verslag van zijn belevenissen. Dankzij zijn kleindochter is dit verslag nu te lezen op de website van de Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn '40 – '45. Klik op <verhalen> en kies <G.C. Theunissen – Mijn opa’s verhaal>.

Hieronder volgt een korte samenvatting van dit verslag. Zonder afbreuk te doen aan alle ontberingen die Theunissen en zijn lotgenoten hebben moeten doorstaan, wordt in deze samenvatting vooral stilgestaan bij Theunissens verblijf in Bergh van eind januari tot begin maart 1945.

De hel van Rees

Het leven in Kamp Rees was buitengewoon zwaar. Zelfs onder de gegeven omstandigheden is het moeilijk te bevatten, waarom de kampleiding de dwangarbeiders zó heeft laten lijden. Kamp Rees was immers geen concentratiekamp of strafkamp, maar een oord waar willekeurig opgepakte mannen ondergebracht waren die moesten werken voor de Organisation Todt. Een verklaring die Theunissen zelf geeft, is dat Kamp Rees onder het gezag stond van de SA (Sturmabteilung), terwijl naburige kampen in Elten, Bienen, Wesel, Emmerik en Millingen geleid werden door de Wehrmacht. Tijdens het werk in het veld bleek tijdens gesprekken met gevangenen uit die kampen, dat zij meer en beter eten kregen dan in Kamp Rees verstrekt werd. Ook waren daar nauwelijks sterfgevallen.

Boven Theunissens verslag staat de titel "De hel van Rees", en zijn verhaal laat ook nauwelijks een andere titel toe. Het enige dat niet klopt, is dat er in Rees geen hellevuur brandde, maar dat het er vroor dat het kraakte. Dat strenge winterweer maakte de ontberingen door het zware werk, het slechte eten en de slechte verzorging nog erger. Uitputting en ziekte konden niet uitblijven. Op 27 januari 1945 was het zover dat Theunissen moest worden opgenomen in de Krankenstube van Kamp Rees in het naburige Empel. Dit was een afstand van twee, hooguit drie kilometer, die hij met vijf andere zieken en een verpleger lopend heeft moeten afleggen. Strompelend door de hoge sneeuw heeft de groep er meer dan een uur over gedaan om er te komen.

In Empel waren de leefomstandigheden iets beter dan in Kamp Rees. Maar doordat het er wat warmer was en men er dichter op elkaar lag, tierde het ongedierte er ook weliger. Iedereen zat er dik onder de luizen.

Theunissen bleef tot de avond van 3 februari 1945 in Empel. Toen werd hij met 49 andere zieken per vrachtwagen naar het Patersklooster in 's-Heerenberg overgebracht. Sinds 25 januari stonden de Duitsers toe dat de zwaarste ziektegevallen naar noodhospitalen in Nederland werden overgebracht. Naast het Patersklooster betrof dit onder andere het jongensinternaat in Harreveld. Bij de selectie werd niet altijd even rechtvaardig opgetreden. Een jongen die had verwacht mee te kunnen naar het Patersklooster, werd teruggestuurd naar Kamp Rees. Hij had een bevroren voet, maar de Duitse legerarts zei: “Das haben wir in Russland auch gehabt und trotzdem haben wir kämpfen müssen”.

In het Patersklooster

In het Patersklooster werden de zieken in een van de eetzalen gelegd. Op de muren prijkten tot hun verwondering enorme schilderingen van zeegezichten en schepen en dergelijke. Dat waren overblijfselen uit de tijd dat een onderdeel van de Kriegsmarine in het klooster ondergebracht was.

De zieken werden verzorgd door de Witte Paters en verpleegsters en ander medisch personeel van buiten. Het eten kwam aanvankelijk dagelijks per tram uit de centrale keuken in Doetinchem.

De onderlinge verhouding tussen de zieken was niet optimaal. Om hierin verbetering te brengen werden er op voorstel van Theunissen spreekbeurten, ofwel causerieën, gehouden. Elke avond van vijf tot half zeven zaten de zieken rond de kachel en luisterden naar een spreker die vertelde over het werk dat hij in zijn normale bestaan deed. Door deze afleiding verbeterde de onderlinge sfeer inderdaad aanzienlijk. Theunissen zelf vertelde over zijn werk bij de ANWB, een scheepsbouwkundige vertelde over pleziervaartuigen bij een werf in Haarlem, iemand anders sprak over bloembollencultuur en tuinbouw, enzovoorts. Ook enkele Witte Paters hielden een voordracht, waaronder Pater Serrarens, die vertelde over zijn verblijf in de missie aan het Victoriameer in Afrika.

Ook de corvéedienst die ingesteld werd, had een gunstig effect op de sfeer. Om beurten maakte men de zalen schoon, zorgde voor tijdschriften en boeken, stookte de kachels en haalde hout. Later, toen het eten niet meer uit Doetinchem kwam, behoorden aardappels schillen en groenten schoonmaken ook tot de werkindeling.

Voor vastenavond, 13 februari, had Theunissen een feestprogramma opgesteld. Verspreid over de zeven ziekenzalen die er toen waren, wisselden de programmaonderdelen elkaar af. Er werd gezongen en er werden gedichten voorgedragen spreekbeurten gehouden. Bovendien werden er grammofoonplaten gedraaid.

Toen kwam er op 27 februari een Duitse arts kijken, want het was natuurlijk de bedoeling dat zij die genezen waren, teruggingen naar Kamp Rees. Maar de Duitse arts keurde iedereen af. Hij was erg onder de indruk van de toestand waarin de zieken verkeerden.

Wie afgekeurd was, mocht naar huis, maar vrijwel iedere afgekeurde voelde zich te zwak om die reis te maken. Om aan te sterken werd daarom de mogelijkheid geboden enige tijd bij een boeren in de omgeving door te brengen. Dit bleek door de militaire ontwikkelingen echter moeilijk. De Duitsers zagen aankomen dat de Geallieerden de Rijn zouden oversteken, en voerden versterkingen aan. Die werden her en der ingekwartierd, zodat er op de boerderijen geen plaats overbleef voor afgekeurde dwangarbeiders.

Theunissen had, op een of andere manier en met vooruitziende blik, al contact opgenomen met Van Raaij van het hotel-pension in de Benedendorpsstraat in Zeddam. Die zou hem helpen een boer te vinden, maar juist op de dag dat de Duitse arts er was, kwam Van Raaij vertellen dat hij geen adres had kunnen vinden.

Naar huis

Op donderdag 1 maart kwamen de afkeuringspapieren en konden de afgekeurden naar huis vertrekken. De eigen kleding was op de boterfabriek in Zeddam ontsmet en inmiddels weer terug. Iedereen kreeg voor vijf dagen proviand mee, waaronder drie broden, een worst, een half pond kaas, een half pond boter en twee eieren. Bovendien kreeg Theunissen van Van Raaij nog een roggebrood van zes pond.

Op die eerste maart om kwart over drie 's middags vertrokken 35 man via Zeddam naar Doetinchem. Ze moesten lopen, want de tram reed niet meer. Theunissen bleek de zwakste van de groep en moest in Zeddam afhaken. Hij ging naar Van Raaij, waar hij te eten kreeg, maar ze hem niet aan vervoer naar Doetinchem konden helpen. In een poging zelf iets te vinden, kwam hij op de boterfabriek terecht. Hij hoefde er weinig uit te leggen, want zijn kleren waren er gedesinfecteerd, en men kende zijn verhaal al. Hij mocht 's nachts in het kantoor slapen en de volgende morgen met de melkwagen meerijden naar Wijnbergen. Intussen kreeg hij brood en worst, en om een uur of acht 's avonds werd hij uitgenodigd om bij directeur Miedema naar de Engelse radio te komen luisteren.

De volgende morgen werd hij om zeven uur gewekt door de komst van het personeel. Na een ontbijt van twee borden pap en voorzien van brood, boter en worst voor onderweg, vertrok hij om negen uur met de melkwagen. Het was koud en de lucht zat vol geallieerde vliegtuigen, maar ze werden niet beschoten. In Wijnbergen laadde een kennis van de chauffeur van de melkwagen Theunissens bagage over op zijn fiets en wandelde met hem verder naar Doetinchem.

In Doetinchem bleek, dat de laatste tram naar Zutphen twee dagen geleden had gereden. Er waren geen kolen meer en de dienst was gestaakt. Na enig zoeken kwam hij erachter, waar de rest van zijn groep overnacht had, en hij hoorde daar, dat ze al te voet op weg waren naar Zutphen. Zelf kon hij die middag met een auto van de Wehrmacht meerijden naar Zutphen. Daar trof hij de rest van zijn groep aan, en samen konden ze met de trein naar Deventer.

Via Zwolle bereikte de groep in de ochtend van zaterdag 3 maart per trein Amersfoort. Door omstandigheden viel de groep daar uit elkaar. Theunissen kon met een auto meerijden en was 's avonds laat in Leiden, waar zijn gezin toen verbleef. Hij was weer thuis en had de Hel van Rees overleefd.

Bron

Sjabloon:Onderwerp