Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Hessling, Joseph Johann
Inhoud
Het bombardement van Emmerik
Joep Hessling, geboren in 1928 in het Emmerikse stadsdeel Speelberg, maakte het grote bombardement op Emmerik van 7 oktober 1944 mee. Hij was daar leerling-loodgieter bij een bedrijf niet ver van de Alter Markt. Een paar dagen eerder waren er al enkele bommen gevallen, waarbij alle etalageruiten waren gebroken.
Joep was op z'n werk toen 's middag het bombardement begon. Hij kon schuilen in de kelder van z'n baas, waar de kelderdeur steeds opensprong door de schokgolven van de explosies. Nadat de bommenwerpers verdwenen waren, was het gevaar nog niet geweken, omdat er brandbommen gevallen waren die ook een springlading hadden. Nadat ze uitgebrand waren, gaven ze nog een enorme knal.
Toen de kust veilig leek, hebben Joep en z'n lotgenoten het huis langs de achterkant verlaten en zijn naar de Rijnoever gegaan. In de stad, tussen de brandende huizen, was het moeilijk ademhalen. Langs de Rijn was meer lucht, en daar zag het dan ook zwart van de mensen. Joep kwam er de broer van z'n baas tegen, en even later zagen ze diens vrouw met hun kind op de arm. De broer van de baas zei tegen z'n vrouw dat ze het kind maar aan hem moest geven, want ze had er al zo lang mee gelopen. Toen bleek dat het kind dood was. Ze hebben het ter plekke zolang onder een heg gelegd.
Het was een chaos daar langs de Rijn. Er waren Duitse soldaten die de mensen naar de overkant wilden brengen. Ook kwamen er vanuit de richting van Kleef een paar keer geallieerde jachtvliegtuigen overvliegen. Ze schoten niet, maar veroorzaakten wel onrust.
Vanaf de Rijn is Joep via Hüthum naar huis gelopen. Nog voor hij daar was, kwam hij z'n moeder tegen, die helemaal zwart was. Ze had thuis in de kelder zitten schuilen, waar een luik in de schoorsteen door de luchtdruk was opengeklapt. Daardoor werd de hele kelder vol roet geblazen. Z'n moeder wist niet waar z'n vader was, dus Joep ging hem zoeken. Hij zag dat het huis van de buren aan zowel de linker- als rechterkant in brand stond, en dat het dak van hun eigen huis al begon te branden.
Joep zag z'n vaders fiets staan, maar de man zelf zag hij niet. Toen ging hij even verderop bij de schuilkelder kijken, die z'n vader nog aan het graven was. Het bleek dat het gat voor een deel was dichtgeblazen met zand. Joep sprong erin en hoorde meteen een gekreun. Z'n vader was onder het zand bedolven en Joep was boven op hem gesprongen. Snel hielp hij z'n vader uit het zand. De man was helemaal beduusd en kon nauwelijks op z'n benen staan, maar hij heeft het wel overleefd.
Intussen stond ook hun eigen huis in brand. Het was reddeloos verloren en het gezin Hessling raakte alles kwijt. Een geluk bij een ongeluk was dat Joeps oudere zus met haar kleine kinderen was geëvacueerd naar Maagdenburg. Haar huis was onbeschadigd, zodat ze daar tijdelijk onderdak vonden. Door bemiddeling van Jan Vermeulen kreeg het gezin Hessling (vader, moeder, oma en Joep) twee kamers in 's-Heerenberg. Ook al hadden ze altijd in Duitsland gewoond, op papier waren ze Nederlanders. Zo is Joep als 16-jarige in Nederland terechtgekomen.
Kort na de oorlog
Na de bevrijding heeft Joep enige tijd in de omgeving van Elst gewerkt, waar de boomgaarden door het oorlogsgeweld waren vernield. Hij moest de stompen uitgraven, zodat er nieuwe fruitbomen geplant konden worden. Daarna vond hij werk in Arnhem, waar hij bij een tante in de kost was. In Arnhem viel het uiteraard meer op dan in 's-Heerenberg dat z'n Nederlands niet al te best was, zodat hij van z'n tante de raad kreeg te zeggen dat hij uit Limburg kwam. Dat hielp maar ten dele, want als de mensen vroegen uit welke plaats hij dan kwam, wist hij geen antwoord.
Uiteindelijk kreeg hij werk bij Hakfoort in 's-Heerenberg, zodat hij weer thuis kon wonen. In die tijd, januari 1949, moest hij in militaire dienst.
Nederlands-Indië
Soldaat bij 425 BI
Joep moest opkomen in Blerick, waar hij als dienstplichtig soldaat werd ingedeeld bij de 1e compagnie van 6-6 RI (tactisch nummer 425 BI), een onderdeel van de G-brigade. Dit infanteriebataljon vertrok op 25 maart 1949 (dus na de Politionele Acties) met de Volendam naar Indië en werd een maand later, op 24 april, ontscheept in Semarang op Midden-Java. Het bataljon werd ingezet op diverse plaatsen op Midden-Java.
Joep, die in Duitsland naar school was geweest, had geen idee dat er zó veel water op de wereld was. Ook van Indië wist hij zo goed als niets. Op een Nederlandse school zou hij in elk geval de namen van de grootste eilanden hebben geleerd, maar nu wist hij alleen maar dat het er warm was. Maar ook voor de Nederlandse jongens waren er verrassingen, zoals de eerste kennismaking met sambal. Ook aan de geluiden van de tropennacht moest iedereen wennen: was dat 'n beest, of was het de vijand? Het lichtpuntje in de verte was niet iemand met een brandende sigaret (en een geweer), maar een vuurvliegje. Als je uiteindelijk aan dat alles gewend was, schrok je jezelf nog halfdood als kwajongens 's nachts stenen op een golfplaten dak gooiden. Niet alleen Joep kroop dan zo diep mogelijk weg in z'n schuttersputje.
In juni 1949, na een periode van acclimatiseren en verdere opleiding, werd de 1e compagnie in het stadje Wonosobo gelegerd. Vandaaruit werden patrouilles gelopen. Joep, die mitrailleurschutter was, moest dan vaak voorop lopen, of juist achteraan. Daarbij had hij het bevel meteen te schieten als hij iets verdachts zag of hoorde. Je kon maar beter de eerste zijn die schoot.
Op 21 juli werd de 1e compagnie verplaatst naar de buitenpost Sapuran, achttien kilometer verderop. Ze losten er de 4e compagnie af. Halverwege was een kapotte brug, zodat deze buitenpost alleen te voet bereikt kon worden. Dat was erg gevaarlijk, en bij de 4e compagnie waren daardoor al vijf man gesneuveld. Een van hen, een luitenant, was in z'n hoofd geschoten toen hij al gewond op een brancard lag.
De eerste maanden in Indië, tot het staakt-het-vuren van 10 augustus 1949, waren voor 425 BI bijzonder zwaar. Zo onervaren als ze uit Nederland waren gekomen, waren ze midden in een guerrilla-oorlog terechtgekomen. In nog geen twee maanden tijd, van 9 mei, toen de eerste dode viel, tot 3 juli sneuvelden negen man en een nog groter aantal raakte gewond. Daarnaast verongelukten er nog twee man en overleden er twee door ziekte. Op de dodenlijst van 425 BI staan aldus veertien namen.
Joeps compagnie bleef meer dan twee maanden, tot 30 september op de buitenpost Sapuran. Vanwege de geïsoleerde ligging was het eten er erg basaal, om niet te zeggen slecht. Brood was er altijd te weinig, en wat doorkwam, zat vol maden. De compagniescommandant, kapitein Meyer, beloofde zijn jongens een keer goed te gaan eten zodra ze weer in de bewoonde waren. Hij hield woord en organiseerde op 12 oktober een uitgebreid diner in een hotel in Wonosobo.
Met de soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949 in het vooruitzicht trok het Nederlandse leger zich stapsgewijs terug naar de grote steden. Op 18 oktober werd Wonosobo ontruimd, waarna 425 BI via een aantal tijdelijke standplaatsen op 24 april 1950 terug was in Semarang. Daar moest het lang wachten op scheepsruimte. Pas in september ging het bataljon per trein naar Jakarta, waar het op 17 september met de General S.D. Sturgis aan de thuisreis kon beginnen. Sinds het staakt-het-vuren was ingegaan, was dus meer dan een jaar verstreken.
Aan boord de General S.D. Sturgis was ook de artillerie van 42 RVA met Joep Gerritsen en Theo Taken. De aankomst in IJmuiden was op 10 oktober 1950.
Andere militairen van 425 BI
- Lodewijk Gerardus van Alen uit 's-Heerenberg
- Theet Berendsen uit Kilder
- Frans Jansen uit Braamt
- Wim Tomesen uit Wijnbergen
Zie ook
- Neptunus-diploma (heenreis)
- Ereteken voor Orde en Vrede
- Scheepskisten (terugreis)
- Demobilisatie-insigne (afzwaaien)
- Oorkonde Prins Bernhard
Zijn verdere leven
Terug in 's-Heerenberg werkte Joep eerst weer bij Hakfoort, later in Doetinchem. Op dansles in het Sint Jozef ontmoette hij Aly van Kempen, met wie hij al gauw trouwde. Zij kregen zes kinderen. De eerste woning bestond uit twee kamers aan de Zeddamseweg. Alle spullen pasten nog op een handkar toen het gezin (er waren al twee kinderen) een paar jaar later kon verhuizen naar een woning aan de Plantsoensingel Zuid. Later verhuisde hij naar de Benedensteenakkers. Aly overleed in 2009.
Joep is altijd verbonden gebleven met zijn dienstkameraden. Twee keer is hij met terug geweest naar Indonesië. De eerste keer, in 1991, heeft er, met nog een aantal jongens van toen, een "dodenweg" gelopen, waarlangs ze destijds vaak gepatrouilleerd hadden. In de gang bij hem thuis hangen nu twee foto's van die weg met dezelfde mensen erop; een van 1949 en een van 1991. Ook heeft hij een aantal erevelden bezocht waar de Nederlandse gesneuvelden nog steeds begraven liggen. Later heeft hij kunnen deelnemen aan een reis op uitnodiging van het Indonesische leger. Zij hadden het boek De heren worden bedankt uit 1990 van Ant. P. de Graaf gelezen (De Graaff was de sergeant-gewondenverzorger van 425 BI) en wilden hun kant van het verhaal tonen en vertellen. De Graaf mocht komen met drie of vier anderen en daarvan was Joep er een. Over deze super emotionele reis is op tv en in de kranten verslag gedaan.
Dichter bij huis bezocht Joep veteranenbijeenkomsten. Op 28 oktober 2009 was hij aanwezig bij de lezing van Marcel Messing in het Barghse Huus over Oud-Indiëgangers. Met Veteranendag 2010 nam hij deel aan het uitstapje van de gemeente Montferland. Ook in 2010 gaf hij het interview aan de Foto- en Filmgroep waarop deze pagina mede gebaseerd is.
Bronnen
- Interview van de Foto- en Filmgroep in 2010 met Joep Hessling
- De heren worden bedankt door Ant. P. de Graaff, Franeker, 1990 (de schrijver was de sergeant-gewondenverzorger van 425 BI)