Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Palant, Derck

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
Prent van de gevelsteen met een wildschut van het pand Nieuwe Nieuwstraat 1 in Amsterdam

Wildschut van de graven van Bergh

Derck Palant werd op 14 januari 1646 door graaf Albert benoemd tot wildschut. In deze functie was hij zowel jachtopziener als jager. Hij handhaafde het jachtrecht van de graaf, en het wild dat hij in zijn opdracht ving of schoot was uitsluitend bestemd voor de grafelijke keuken. Een halfjaar later werd hij tevens benoemd tot vorster (houtvester) van het Korterbos.

Afkomst en gezin

Wie de ouders van Derck Palant waren is niet bekend, maar wel bekend is dat hij een buitenechtelijk kind was. De voornaam Derck werd in de adellijke familie Van Pallandt vaker gegeven aan bastaardzonen, en Floris II van Pallandt, de man van Catharina van den Bergh, wordt wel genoemd als Dercks vader. Bewijs hiervoor is er niet en waarschijnlijker kandidaten voor het vaderschap zijn Elbert Herr zu Zelm (of von Selm) en Elbert Herr zu Breidenbent. Een kwitantie die Derck ondertekende met "Diederich Pallandt van Spaldropp" duidt op eerstgenoemde Elbert, wiens schoonmoeder ene Frau von Spaldrop was.

Derck trouwde op 6 juni 1643 in Neder-Elten met Catharina van Ulft. Zij overleed na de geboorte van hun vijfde dochter, waarna hij omstreeks 1675 hertrouwde met Gerbrig van Solingen, een nazaat (kleindochter) van de dominee Van Solingen van 's-Heerenberg. Met haar kreeg hij nog twee dochters, van wie de tweede ná zijn overlijden in 1683 werd geboren. Hij was bij zijn dood ongeveer 67 jaar oud.

Derck woonde aanvankelijk met zijn gezin in het huis van de proost van Emmerik in Neder-Elten, ook nadat hij in 1646 bij graaf Albert in dienst kwam. Dit is opmerkelijk omdat Neder-Elten niet Berghs was, maar hoorde bij het Stift Elten. Dat Derck niet naar Bergh verhuisde, had mogelijk te maken met de proost in die dagen: Elbert van Pallandt. Was Dercks vader dan toch een Van Pallandt? In 1650 verhuisde Derck wel naar Bergh, waar hij met zijn gezin in Stokkum ging wonen. In een niet nader genoemd jaar verhuisde hij naar 's-Heerenberg en vanaf 1662 stond hij te boek als pachter van een huis bij de havezate De Lindhorst bij Stokkum.

Zijn kinderen

Derck Pallants weduwe na haer mans
doot een dochter laten dopen. N. Dersken.
T. Kerst van Zalingen.

De doopinschrijving van Derks jongste dochter Dersken op 10 augustus 1684 in het doopboek van de protestantse kerk in 's-Heerenberg.

Dochters uit zijn eerste huwelijk:

  • Petronella Elberta, gedoopt in Neder-Elten op 28 februari 1644
  • Aleida, gedoopt in Neder-Elten op 27 januari 1647
  • Anna, gedoopt in Neder-Elten op 27 februari 1650. Zij trouwde omstreeks 1675 met wildschut Jan Vinck.
  • Joanna, getrouwd in 's-Heerenberg op 9 maart 1685
  • Catharina, getrouwd in 's-Heerenberg op 6 april 1690

Uit zijn tweede huwelijk werden twee dochters geboren, maar alleen de tweede, Dersken, is in de archieven teruggevonden.

Dercks werk als wildschut

Uit documenten die het archief van Huis Bergh bewaart, kunnen enkele gebeurtenissen uit Dercks loopbaan als wildschut gereconstrueerd worden.

Tumult in Elten

Op 22 juni 1648 was Derck met jagermeester Herman Cours en nog vijf wildschutten op jacht in het Rietbroek. Dit dal aan ten noordoosten van de Eltenberg was niet Berghs, maar hoorde bij het Stift Elten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een Eltense wildschut begeleid door enkele bewapende Eltense burgers de Berghse jagers wilde arresteren. Jagermeester Cours kreeg met zijn overwicht gedaan dat hij de jachtpartij kon voortzetten, maar dat hij naderhand met zijn wildschutten naar herberg Den Sthern op de Sint Vitusmarkt in Elten zou komen om de zaak uit te praten.

Nu wilde het geval dat de graven van Bergh de voogdij over het Stift Elten bezaten, of atlhans dachten dit nog te bezitten. Willem II van den Bergh had dit in 1432 van de hertog van Gelre ontvangen. Dit hield in dat zij in naam van de abdis een aantal wereldlijke taken van het Stift uitvoerden, waaronder de rechtspraak tijdens de jaarlijkse Sint Vitusmarkt van 12 tot 24 juni. In 1473 was de voogdij overgegaan op de hertog van Kleef, maar de graaf van Bergh hield blijkbaar vast aan zijn voogdijschap, want op deze 22e juni 1648 hielden twee hoge Berghse ambtenaren zitting in Den Sthern: stadhouder Otto van Groenen en landschrijver Willem Goseman.

De drost van Elten kwam met een aantal bewapende inwoners van Elten naar Den Sthern om de illegale rechtbank te verwijderen, juist toen jagermeester Cours en zijn wildschutten daar aankwamen. Er brak een heftig handgemeen uit. Derck verstopte zich in een achterkamer, maar werd gevonden en kreeg een flinke aframmeling. Het bloed liep van zijn gezicht en hij raakte zijn jachthoorn kwijt.

Hoe deze affaire verder is afgelopen, is onbekend, maar op 24 juni 1648 vroeg landschrijver Willem Goseman in een brief aan graaf Albert hoe nu verder te handelen. Als drukmiddel om de jachthoorn terug te krijgen, had hij al beslag laten leggen op de Stiftse bezittingen in Bergh.

De keurvorst van Brandenburg

Het hertogdom Kleef was in 1609 bij verdrag in handen gekomen van het keurvorstendom Brandenburg, dat daarmee ook de voogdij over het Stift Elten verwierf. Zo kwam het dat keurvorst Frederik Willem van Brandenburg (16201688) meermaals is betrapt bij de jacht in het Bergherbos. Dit was Berghs grondgebied, maar daarbinnen lag het Kleefse Hout, dat wel Kleefs en vanaf 1609 dus ook Brandenburgs bezit was.

Maar ook al was de keurvorst in zijn eigen bos gebleven, dan nog had hij er een handje van zijn personeel het omliggende bos in te sturen om het wild naar het Kleefse Hout te jagen. Derck en de andere wildschutten hielden de keurvorst dan ook scherp in de gaten en stuurden hem weg als hij op verboden terrein werd aangetroffen – keurvorst of niet. Toch ontsnapte Frederik Willem weleens aan de Berghse wildschutten, want tot zijn jachttrofeeën behoorde een wolf die hij had geschoten op de Beekermark.

Keurvorst Frederik Willem heeft van december 1646 tot oktober 1649 en daarna met onderbrekingen nog tot 1653 in Kleef gewoond. Daarna was het met zijn jachtpartijen op Berghs grondgebied gedaan.

Verjaagd uit Elten

In of rond 1650 kwam Derck in het Bergherbos een groep soldaten van de gouverneur van Emmerik tegen. Zij gaven geen gehoor aan zijn bevel terug te keren naar eigen grondgebied. Ze schoten zelfs op Derck en achtervolgden hem naar Elten. Daar plunderden ze het huis waar hij woonde, dat eigendom was van de proost van Emmerik.

Na deze plundering is Derck met zijn gezin in Stokkum gaan wonen, op veilig Berghs grondgebied. Enige tijd later kreeg hij het recht zich in 's-Heerenberg te vestigen.

Gevangene van de heer van Lottum

Derck woonde goed twee jaar in Stokkum toen hij op 3 oktober 1652 's nachts uit zijn huis werd ontvoerd door mannen van de heer van Lottum, bewoner van kasteel Grondstein bij Elten. Dit gebeurde met groot getal van Volck, gewaepender handt. Hij werd daarmee slachtoffer van een langlopend conflict tussen het geslacht Van Wylich van Lottum en de graven van Bergh over het jachtrecht in het Bergherbos.

Tien dagen later betrapte een van Dercks collega's een wildschut van Van Lottum in het Zonderbos. Hij achtervolgde de indringer tot bij 't Peeske, maar kreeg alleen diens hond te pakken. Nu werd deze hond gebruikt als een pion in een gevangenenruil.

Landdrost Hendrick Knoppert voerde de druk verder op en stuurde een aantal mannen naar kasteel Grondstein om daar een willekeurig iemand gevangen te nemen. Dit lot trof Van Lottums huijsman, die 's nachts werd meegenomen.

Op 6 november vroeg Van Lottum om vrijlating van zijn hond (maar niet van zijn huijsman) met het argument dat hij het volste recht had onder Beek en in de hele Liemers te jagen. Landdrost Knoppert ging hier niet op in, maar een week later liet Van Lottum geheel onverwacht Derck vrij. Een week later vroeg de landdrost aan graaf Albert of hij de huijsman dan ook maar vrij moest laten, maar de graaf gaf geen antwoord. Dit maakte Van Lottum zo kwaad dat hij de volgende ochtend heel vroeg in Didam een pachter van de graaf liet oppakken. Daarop liet landdrost Knoppert zes melkkoeien stelen uit een wei bij kasteel Grondstein en overbrengen naar de stallen van Huis Bergh.

Op 20 december liet de landdrost weten dat hij de huijsman had vrijgelaten, maar uit een brief van 27 december blijkt dat de hond en de koeien toen nog steeds niet waren teruggegeven. Hoe het uiteindelijk met deze dieren is afgelopen, is niet bekend.

De heer van Lottum zal de steun van de keurvorst van Brandenburg hebben gehad, want hij bleef jagen in Bergh. Op 19 november 1656 was Derck met een groep van zo'n twintig man onder leiding van jagermeester Herman Cours in het bos bij Beek, toen Van Lottum daar met 25 man en vijf paarden wéér aan het jagen was. Een poging hem te arresteren mislukte.

De laatste jaren als wildschut

Ondanks zijn toewijding ontsloeg gravin Madeleine, de weduwe van graaf Albert, Derck op 26 november 1660. Dit had niets met zijn manier van werken te maken, maar was puur een bezuinigingsmaatregel. Derck liet dit niet op zich zitten en schreef een smeekbrief aan de gravin om hem weer in dienst te nemen. Hij had geluk, want zij stemde toe. Op 1 oktober 1661 werd op het kasteel in Boxmeer de akte getekend waarmee hij weer in dienst werd genomen. Zijn jaarsalaris was honderd gulden, maar er waren wel een paar voorwaarden. Hij mocht niet meer in 's-Heerenberg wonen, hij moest het gevangen wild beter conserveren (patrijzen in leven houden?), en hij moest de jachtbuit op eigen kosten en gelegenheid in Boxmeer afleveren.

Bronnen