Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Berentsen, Antonius Johannes Gosewinus: verschil tussen versies

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
k (Politieke activiteiten: gouden)
k (Gewond in Djogjakarta: links en rechts omgedraaidonder foto)
Regel 67: Regel 67:
 
Twee maanden lang, tot eind maart 1949, heeft hij in het hospitaal in Batavia gelegen. Pas zestig jaar later was hij zover dat hij wilde achterhalen wat er met hem gebeurd was, maar toen was het te laat. De medische dossiers van Nederlandse militairen worden namelijk bewaard tot de betreffende persoon tachtig jaar is, en daarna onherroepelijk vernietigd. Helaas kwam Antoon hier te laat achter.
 
Twee maanden lang, tot eind maart 1949, heeft hij in het hospitaal in Batavia gelegen. Pas zestig jaar later was hij zover dat hij wilde achterhalen wat er met hem gebeurd was, maar toen was het te laat. De medische dossiers van Nederlandse militairen worden namelijk bewaard tot de betreffende persoon tachtig jaar is, en daarna onherroepelijk vernietigd. Helaas kwam Antoon hier te laat achter.
  
[[Afbeelding: A.Berentsen - Indië Ziekenhuis Batavia.JPG| thumb|right|400px|'''Antoon in het hospitaal in Batavia met rechts Herman Migchelbrink en links Theo Ariëns]]
+
[[Afbeelding: A.Berentsen - Indië Ziekenhuis Batavia.JPG| thumb|right|400px|'''Antoon in het hospitaal in Batavia met links Herman Migchelbrink en rechts Theo Ariëns]]
 
Hoe dan ook, door zijn verwonding heeft hij een groot deel van de zwaarste periode van zijn bataljon niet meegemaakt. In het hospitaal in Batavia was hij veilig, maar hij lag er tussen wildvreemden. Hij miste de jongens van zijn bataljon in het verre Djogjakarta wel. Gelukkig heeft hij er bezoek gehad van de [[Zeddam|Zeddammers]] [[Ariëns, Theodorus Hendrikus Joseph|Theo Ariëns]] en [[Migchelbrink, Hermanus Maria|Herman Migchelbrink]], die samen bij hem zijn geweest. Ook zijn aanstaande zwager [[Dorsthorst, Gerardus Wilhelmus te|Gerard te Dorsthorst]] is op bezoek geweest.  
 
Hoe dan ook, door zijn verwonding heeft hij een groot deel van de zwaarste periode van zijn bataljon niet meegemaakt. In het hospitaal in Batavia was hij veilig, maar hij lag er tussen wildvreemden. Hij miste de jongens van zijn bataljon in het verre Djogjakarta wel. Gelukkig heeft hij er bezoek gehad van de [[Zeddam|Zeddammers]] [[Ariëns, Theodorus Hendrikus Joseph|Theo Ariëns]] en [[Migchelbrink, Hermanus Maria|Herman Migchelbrink]], die samen bij hem zijn geweest. Ook zijn aanstaande zwager [[Dorsthorst, Gerardus Wilhelmus te|Gerard te Dorsthorst]] is op bezoek geweest.  
  

Versie van 20 feb 2011 om 12:14

Antoon Berentsen tijdens het interview van 31 oktober 2009

Antoon Berentsen werd geboren te Zeddam op 8 februari 1927 als zoon van Antonius Berentsen en Maria Anna Messing. Zijn vader was een Zeddammer; zijn moeder kwam uit Stokkum.

Op 31 oktober 2009 gaf Antoon in zijn woning in Wehl een interview aan de Heemkundekring Bergh, dat werd afgenomen door Briggitta van Velzen - Ampting. Bij het gedeelte over Nederlands-Indië gebruikte zij de Vragenlijst militairen als basis.

Het onderstaande is voor een groot deel ontleend aan dit interview.

Zijn jonge jaren

Het ouderlijk huis

Antoon is een schakel in een reeks van meerdere generaties Antoons. Zijn grootvader droeg die naam al, maar hij had vanwege zijn witte haren en baard de bijnaam Witte Toon.

Antoons vader heette dus ook Antoon. Hij had een huis gekocht aan de 's-Heerenbergseweg in Zeddam. Hij was eerst varkenshandelaar en later postbode. Vroeger ging hij ook met een kameraad de boeren langs om er rogge en haver te maaien, en Antoon ging dan mee om garven te binden. Daar verdiende hij dan een kwartje mee. Maar het liefst ging hij met paarden om. Op een zeker moment mocht hij al met twee paarden vanuit Vinkwijk een stoppelveld bij het Beekse bos gaan omploegen.

Antoons moeder was voor zij trouwde dienstbode bij de burgemeester van Bergh. In die tijd heeft ze dokter Knoppien leren kennen. Hij was gereformeerd, en hoewel er in die tijd ook twee katholieke huisartsen in 's-Heerenberg waren, ging ze toch altijd naar dokter Knoppien. Na haar trouwen bleef ze dat doen. Toen de pastoor van Zeddam eens wilde weten, waarom ze naar een protestante huisarts ging, vertelde ze hem een compromitterend verhaal over de beide katholieke huisartsen en nog een aantal Berghse notabelen, dat ze had meegekregen in de tijd dat ze dienstbode was bij de burgemeester. De pastoor heeft daarna nooit meer wat over haar huisarts gezegd.

De burgemeester (aan de hand van de jaren waarin dit speelde, is wel af te leiden wie het was) had eens zijn zegelring in de privaatton laten vallen. Hij vond dat Antoons moeder hem er maar weer uit moest vissen. Wel, dit was de eerste keer dat zij werk geweigerd heeft.

Na haar betrekking bij de burgemeester is Antoons moeder nog dienstbode geweest bij de directeur van de textielfabriek in Aalten, die in Bredevoort woonde. Dit waren protestante mensen, maar ze heeft het er goed gehad. Ze heeft er zelfs een fiets cadeau gekregen.

In de jaren 1928-1929 was D.H. Ettema, adjunct-directeur van de boterfabriek in Zeddam, in de kost bij de familie Berentsen. Hij had twee kamers op de begane grond in het voorhuis. In die tijd was Antoon nog maar een peuter, maar hij kan zich Ettema wel herinneren uit latere jaren, toen deze bij Taken aan de Benedendorpsstraat in de kost was. Later kwam Ettema nog weleens bij Berentsen aan huis om er te telefoneren, in de tijd dat vader Berentsen al postbode was. Hij had toen een telefoonaansluiting omdat hij in het bestelrayon Zeddam telegrammen bezorgde.

Thuis werd de kachel in de keuken gestookt met kolen en die in de woonkamer met antraciet. Het vuur werd aangemaakt met houtspaanders en petroleum. Later kwam er gas in gasflessen om op te koken. Die gasflessen werden bij smid Ariëns gehaald.

Maandag was wasdag, en dan lukte het Antoons moeder om de was van elf kinderen al voor zeven uur 's morgens aan de lijn in de tuin te hebben hangen. Er was al een mechanische wasmachine die de oudste kinderen moesten helpen draaien. Daarna moest de was door een mangel gedraaid worden.

Zijn schooljaren

Zijn lager onderwijs heeft Antoon gehad op de jongensschool aan de Bovendorpsstraat in Zeddam. Het hoofd van de school was toen meester Verbeek, andere onderwijzers in die tijd waren onder meer Antoon Helmes, Bernard Harterink en Toos Borkes. De twee laatstgenoemden zijn in 1938 getrouwd.

Het middelbaar onderwijs was de MULO in Doetinchem. Dat was deels in de oorlogsjaren, en werd nog moeilijker gemaakt door een aantal strenge winters. Dan gingen Antoon en zijn schoolvrienden lopend naar Doetinchem en trokken hun boektassen op een slee achter zich aan. Noodgedwongen, want de tram en de bus reden toen niet meer. Normaal gingen ze op de fiets naar school. Dat waren behalve Antoon de Zeddammers Piet Melissen en Frans Keurntjes. Op een dag waren ze met z'n vieren, Hendrik Angenent uit Lengel was er ook bij, toen ze wilgekatjes mee moesten brengen. Onderweg werden die in een weiland bij Wijnbergen gesneden, maar toen ze daarmee bezig waren, was een stel koeien over de fietsen heengelopen. Er zat geen spaak meer in de wielen. Dat was een grote strop, en slechts door bedelen bij verschillende smederijen konden er weer rijdende fietsen bij elkaar gesprokkeld worden.

Zo gebeurde er wel vaker wat. Hendrik Wijnands, die toen in Lengel woonde, fietste ook vaak mee. Hij reed op een damesfiets omdat hij nog niet zo goed kon fietsen. In Wijnbergen zag hij op een dag zijn vriend Hendrik Angenent. Hij zwaaide, maar reed pardoes in een sloot met ontzettend vies water. Op een andere dag heeft hij meester Dijkman, het hoofd van de Sint Martinusschool in Wijnbergen omvergereden. Tot overmaat van ramp viel zijn fiets daarbij onder de passerende tram.

Het hoofd van de MULO in Doetinchem was geen makkelijke man. Menigeen, ook Antoon, heeft problemen met hem gehad. Nadat diens vrouw was overleden, is hij hertrouwd met een Doetinchemse onderwijzeres. Jaren later, toen Antoon al op het postkantoor in Doetinchem werkte, kwam die onderwijzeres eens aan zijn loket. Hij heeft haar toen om een gesprek gevraagd. Daaruit bleek dat ze strikte voorwaarden had gesteld aan haar man. Hij mocht niet meer op zo'n vreselijke manier met zijn leerlingen omgaan.

De bevrijding van Zeddam

Aan de bevrijding van Zeddam op 1 april 1945 ging een nacht van zware artilleriebeschietingen vooraf. Begin 2010 kon Antoon zich die nacht nog goed herinneren. Toen de eerste granaten neerkwamen, was hij bij bakker Veltmaat, iets verderop aan de 's-Heerenbergseweg, waar hij dekking zocht in de kelder. Toen door de ontploffingen de keldermuur ingedrukt werd, leek het hem verstandig naar huis te gaan, want daar was een echte schuilkelder gebouwd.

In de achtertuin, een eindje van het huis af, was een groot gat gegraven. De wanden waren met palen gestut en de afdekking was met de grond uit het gat verstevigd. Daar bovenop lagen weer boomstammen. De ingang van de schuilkelder liep met een bocht, zodat granaten en granaatscherven niet rechtstreeks naarbinnen konden vliegen.

In die schuilkelder heeft Antoon met de rest van het gezin Berentsen de komst van de Canadezen afgewacht. Toen hij van Veltmaat naar huis rende, zag hij dat de Duitse tank die vlakbij opgesteld hadden gestaan, verdwenen was. Er lagen alleen nog een paar dode Duitsers. Toen hij langs zijn huis rende, zag hij dat de voordeur eruit was geschoten en vlak tegen de muur, bijna in zijn slaapkamer, lagen dode koeien van buurman Engelbarts. Toen hij zwart van de kruitdamp de schuilkelder inkwam, vroeg zijn moeder of de deur goed dicht zat. Hierop kon hij alleen maar antwoorden dat het halve huis weg was.

De Duitse tanks die in en om Zeddam hadden gestaan, waren teruggetrokken naar het Stilliwald, en vandaar, voorzover ze nog niet uitgeschakeld waren, verder in de richting van Doesburg. Naderhand was nog lange tijd te zien waar ze hadden gestaan, want daar was het terrein bezaaid met granaattrechters. Dit was vooral zo aan de Beekse kant van Zeddam. Behalve granaattrechters waren er ook vlekken te zien waar een paar decimeter grond was weggeblazen. Die waren veroorzaakt door granaten die boven de grond waren ontploft.

De eerste Canadezen die Antoon zag, reden in kleine carriers. Pas naderhand kwam er zwaarder materieel door het dorp.

Nederlands-Indië

Telegrafist en ordonnans bij het infanteriebataljon 5-5 RI

Motorordonnans Antoon Berentsen

Antoon was soldaat (legernummer 27.02.08.183) met de functie van radiotelegrafist en ordonnans bij het infanteriebataljon 5-5 RI. Dit bataljon was een onderdeel van de Drietand-Divisie.

Bij 5-5 RI zaten minstens twaalf jongens uit Bergh, meer dan bij welk ander onderdeel dan ook. Zij zijn op 1 juli 1947 opgekomen in de Westenbergkazerne in Schalkhaar. Op 17 december 1947 vertrokken zij met de Zuiderkruis naar Indië, waar de eerste standplaats Salatiga op Midden-Java werd. Zie voor een nadere beschrijving van dit bataljon de pagina van het Infanteriebataljon 5-5 RI.

Antoon had de dubbele functie van radiotelegrafist en ordonnans, en maakte als zodanig deel uit van het verbindingspeloton van de stafcompagnie van 5-5 RI. Als telegrafist heeft hij de radio weleens van de frequentie afgedraaid om op de Nederlandse radio naar een voetbalverslag te luisteren. Het was dan maar hopen dat er niks gebeurde, wat hij kon dan geen lucht- of vuursteun aanvragen.

Voor zijn werk als ordonnans had hij zowel een auto- als een motorrijbewijs gehaald, zodat hij, afhankelijk van de omstandigheden, de berichten per jeep of motor kon overbrengen. Voor de lange afstand over verharde wegen, zoals van Salatiga naar Semarang, reed hij op een Harley Davidson. Dat merk motorfiets was echter niet geschikt voor slechte wegen, omdat het motorblok daarvoor te laag hing. In kuilen en modder raakte het de grond, dus ritten naar kampongs en buitenposten werden op een BSA of Norton gereden.

Het werk van een motorordonnans was gevaarlijk, want hij reed in z'n eentje over de weg. Hij was dan een makkelijk doel voor sluipschutters. Als je één schot hoorde, betekende dat vaak dat er een sluipschutter in de buurt zat, en vaak was zo'n enkel schot ook raak. Gelukkig is dit Antoon nooit overkomen. Toch is hij tijdens een motorrit gewond geraakt. Dit verhaal kwam al in het begin van het interview uitvoerig ter sprake.

Gewond in Djogjakarta

Antoons bataljon 5-5 RI werd aan het begin van de Tweede Politionele Actie in december 1948 ingezet bij de aanval op Djogjakarta, de zetel van Soekarno's regering. Na de verovering van deze stad werd 5-5 RI doorgestuurd naar Magelang en kort daarna verspreid over diverse posten in Djogjakarta en omgeving. In Djogjakarta is Antoon op 24 januari 1949 gewond geraakt.

Wat er precies is gebeurd, zal altijd een raadsel blijven, maar op die dag bracht hij op zijn motor berichten rond in Djogjakarta. In de buurt van de kraton, het paleis van de sultan, ging het mis. Of hij beschoten is, of een verkeersongeluk heeft gehad, weet hij niet, maar Nederlandse militairen vonden hem in bewusteloze toestand. Daar heeft hij geluk mee gehad, want de stad zat vol vluchtelingen die nog met Soekarno mee waren gekomen (al dan niet gedwongen), en daar zaten zeker ook mensen bij die niets van de Nederlanders moesten hebben. Als die hem hadden gevonden, hadden ze hem de keel afgesneden.

Van horen zeggen weet Antoon dat hij met een gewondentransport over de weg naar het ziekenhuis in Semarang is gebracht, en vervolgens door de lucht naar Batavia is vervoerd. Pas op het vliegveld daar is hij even bij zijn positieven geweest, en hij herinnert zich dat daar iemand zei: "Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht." Daarna is hij weer bewusteloos geraakt.

Twee maanden lang, tot eind maart 1949, heeft hij in het hospitaal in Batavia gelegen. Pas zestig jaar later was hij zover dat hij wilde achterhalen wat er met hem gebeurd was, maar toen was het te laat. De medische dossiers van Nederlandse militairen worden namelijk bewaard tot de betreffende persoon tachtig jaar is, en daarna onherroepelijk vernietigd. Helaas kwam Antoon hier te laat achter.

Antoon in het hospitaal in Batavia met links Herman Migchelbrink en rechts Theo Ariëns

Hoe dan ook, door zijn verwonding heeft hij een groot deel van de zwaarste periode van zijn bataljon niet meegemaakt. In het hospitaal in Batavia was hij veilig, maar hij lag er tussen wildvreemden. Hij miste de jongens van zijn bataljon in het verre Djogjakarta wel. Gelukkig heeft hij er bezoek gehad van de Zeddammers Theo Ariëns en Herman Migchelbrink, die samen bij hem zijn geweest. Ook zijn aanstaande zwager Gerard te Dorsthorst is op bezoek geweest.

Toen hij uit het ziekenhuis ontslagen werd, is Antoon vrijwillig teruggegaan naar zijn onderdeel. Hij had ook naar huis gemogen, maar hij wilde bij zijn kameraden zijn. Met de trein is hij langs de kust in drie dagen naar Semarang gereisd. Dat ging moeizaam, want veel bruggen in het traject waren vernield. De reizigers moesten dan overstappen in een andere trein, die aan de overkant van de rivier stond te wachten. Van Semarang kon hij met konvooien meereizen, en kwam via Salatiga en Ambarawa aan in Djogjakarta.

Zo kwam hij was weer terug bij het verbindingspeloton van 5-5 RI. De eerste middag al ging hij mee naar een buitenpost om een antenne op te zetten. Het laatste stuk is hij tussen de voorwielen van de radiowagen voortgekropen, want overal zaten sluipschutters. De buitenpost had geen ingang; je moest over de verschansing naar binnen klimmen. Elke antenne werd binnen een paar minuten omgeschoten, zo dichtbij zat de vijand.

Overigens was Antoon kort voor hij gewond raakte net hersteld van een aanval van geelzucht. Toen het bataljon na de verovering van Djogjakarta voor korte tijd naar Magelang werd overgeplaatst, werd hij met geelzucht uit het konvooi gehaald. Met een Humber pantserwagen werd hij toen naar een medische post gebracht, die ergens in een schooltje ingericht was. Hij herinnert zich nog het Australische druivensap dat hij daar te drinken kreeg. Hoe hij toen na zijn genezing weer bij zijn onderdeel is teruggekomen, weet hij niet meer.

Uit het leven bij 5-5 RI

Antoon op zijn "tempatje" met klamboe

In zijn interview vertelde Antoon over verschillende aspecten van het leven bij 5-5 RI. Hij heeft, ondanks alles, het contact met de plaatselijke bevolking als heel belangrijk ervaren. In de periode in Salatiga (voor de Tweede Politionele Actie) kon dat nog vrij ongedwongen. Bovendien was er toen nog weleens gelegenheid om naar de bioscoop in Semarang te gaan. In Salatiga zelf was verder weinig vertier. Er waren allerlei warongs (eethuisjes), maar verder vermaakten de jongens elkaar.

Daarbij werden ook weleens geintjes uitgehaald. Zo reed Antoon op een dag op een motor door Salatiga en ging erbovenop staan. De Militaire Politie zag dat en zette de achtervolging in. Antoon kon gauw zijn post binnenrijden en waarschuwde de wacht dat de MP achter hem aan zat. "Laat ze niet binnen!", zei hij erbij. Dat lukte met de smoes dat er op de verbindingspost "geheimen" waren die niet maar zo voor iedereen bestemd waren.

Een andere keer waren Antoon en zijn makkers uitgenodigd voor de opening van een nieuw restaurant, dat werd gedreven door een Indo-mevrouw en haar dochter. Enkele soldaten waren al binnen, toen Antoon in een jeep kwam voorrijden met als passagier een van zijn makkers, een gewone soldaat, maar verkleed als hoge officier. De soldaten die al binnen waren, gingen in de houding staan en speelden het spelletje verder mooi mee. De mevrouw was best vereerd met het hoge bezoek.

Toch kon je er, vooral na de Tweede Politionele Actie, nooit zeker van zijn of je met een vriend of een vijand te maken had. De opstandelingen droegen vaak geen uniform, en waren daardoor niet als zodanig herkenbaar. Doordat de Nederlandse soldaten de bevolking waar mogelijk hielpen, met medische verzorging, of simpelweg door bijvoorbeeld een zwangere vrouw een lift naar het ziekenhuis te geven, kon er toch nog vaak (een zekere mate van) vertrouwen ontstaan. Voorzichtigheid bleef echter altijd geboden, zodat inlands personeel (de baboe en de djongos, die de was deden en allerlei klusjes verrichten) 's nachts op de legerposten moest blijven. Het risico kon niet genomen worden dat ze, al dan niet gedwongen, inlichtingen over de Nederlanders zouden doorspelen. Maar toch, zonder dat contact met de bevolking zou er niemand levend zijn teruggekomen.

De opstandelingen gebruikten op hun beurt de bevolking voor hun eigen doeleinden. Ze moest bijvoorbeeld 's nachts een weg ondergraven, om dan de volgende dag de Nederlanders te moeten helpen diezelfde weg te repareren. Dat wil zeggen, als ze er nog was. Een van de guerrillatactieken van de opstandelingen was zich, zodra er een Nederlandse patrouille naderde, terug te trekken in de bergen. De bevolking werd dan gedwongen mee te gaan. Alleen een paar oude of zieke mensen werden dan achtergelaten om naderhand te vertellen wat ze gezien hadden.

Een van de redenen dat er vriendschappelijk contact met de bevolking kon ontstaan, was dat de Nederlandse dienstplichtigen de eerste Nederlanders in Indië waren, die op gelijke voet met de bevolking stonden. De Nederlanders die hun waren voorgegaan (bestuursambtenaren, kooplieden, militairen, planters, enzovoorts) hadden boven de inlanders gestaan. Zij waren allemaal toean besar, grote meneer, en hadden een goed huis, een zwembad en een bioscoop, maar de inlander had alleen zijn hutje. Hij werkte voor een dubbeltje in het suikerriet of zo, maar als hij een kwartje kreeg, kwam hij een paar dagen niet terug.

Het is daarom dat Antoon van de meeste Nederlanders die hij in Indië heeft ontmoet, geen hoge pet op heeft. Een planter met wie Antoon eens sprak, zei: "Als jij denkt dat het goed is wat de missionaris doet, en slecht wat ik doe, onthoud dan een ding: goed en kwaad houden elkaar al eeuwen in evenwicht." Een uitzondering op al die "slechte" Nederlanders was de directeur van de suikeronderneming die het gedenkboek van 5-5 RI heeft gefinancierd (Awas, pijp-pijp datang uit 1950).

Een konvooi van 5-5 RI
Antoons thuiskomst op 2 mei 1950

5-5 RI moest een gebied zo groot als Gelderland onder controle houden. Dat gebeurde door veel patrouille te lopen en andere vormen van machtsvertoon. Om dit aanschouwelijk te maken, gaf Antoon in zijn interview het voorbeeld van een konvooi dat van 's-Heerenberg naar Doetinchem moest. In deze beide plaatsen waren dan hoofdposten, elk met een wat grotere bezetting, terwijl er langs de route daartussen enkele buitenposten waren, in dit geval in Zeddam, Braamt en Wijnbergen. Voor het konvooi kon vertrekken, moest zeker zijn dat de weg niet ondermijnd was. De eerste etappe tot Zeddam werd gecontroleerd door manschappen uit 's-Heerenberg, daarna nam de buitenpost Zeddam het traject tot Braamt voor zijn rekening, enzovoorts. Als het goed was, kwam het konvooi heelhuids in Doetinchem aan.

Doordat er redelijk veel beweging was tussen de diverse posten, kon de vijand maar moeilijk bepalen hoe groot de bezetting van een bepaalde post op een bepaald moment was. Dit was voor de Nederlanders een enorm tactisch voordeel. Daar stond tegenover dat in het veld buiten de legerposten de vijand altijd in het voordeel was. Hij kende immers het terrein, want het was zijn land.

Onder dergelijke omstandigheden hebben de jongens van 5-5 RI maandenlang geleefd. Het bataljon verloor 37 man, bijna allemaal in de eerste acht maanden van 1949. Onder hen was de 's-Heerenberger Theo Hulst. Een andere was soldaat Wicher Huisman, die bij Antoon in het verbindingspeloton zat. Hij was een overtuigde communist uit het noorden van het land, en had al in Schalkhaar gezegd dat hij niet uit Indië terug zou komen. Inderdaad was hij een van de acht doden die op 22 mei 1949 vielen, toen een pantserwagen van 5-5 RI door een zware trekbom werd opgeblazen. Bij dit incident vond ook de konvooicommandant, kapitein Roering, de dood. Korte daarna vonden soldaten van 5-5 RI een kunstgebit dat aan een touwtje aan de muur van een huisje hing. Er zat een briefje aan met de mededeling: Deze tanden zijn van jullie kapitein. Een trekbom van 250 kg was genoeg om hem naar de hemel te brengen.

Toen duidelijk werd dat de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië een aflopende zaak was, werd ieders belangrijkste zorg heelhuids thuis te komen. Gelukkig brak er met het staakt-het-vuren dat in de nacht van 10 op 11 augustus 1949 inging, een rustigere periode aan. De thuisreis van 5-5 RI begon op 7 april 1950 aan boord van de Nelly en de ontscheping in Rotterdam was op 2 mei. Op de kade stonden bussen klaar om de soldaten naar huis te brengen, en zo zat Antoon al gauw in een bus naar de Achterhoek. In Indië was hij vergeten hoe laag de heuvels van het Bergherbos zijn, zodat de bus zijn huis al voorbij was voor hij er erg in had. Toch werd hij nog op de juiste plek afgezet. Alle drukte van die dag hoefde eigenlijk niet voor hem, en hij herkende een van zijn eigen broers (drie jaar ouder) niet terug, maar hij was toch blij thuis te zijn. Vier weken later, op 30 mei 1950, is hij afgezwaaid.

Zie ook

Zijn verdere leven

Zijn gezin

Antoon trouwde op 3 februari 1953 met Wilhelmina Johanna Kleinpenning, geboren op 14 maart 1924 als dochter van Hermanus Johannes Kleinpenning en Gerharda Johanna Span. Zijn vrouw overleed op 27 juli 1984. Zij kregen zeven kinderen:

  • Antonius Gerhardus Maria (Antoon) *1953
  • Hermanus Maria (Hemmie) *1955-†2009
  • Wilhelmus Johannes Maria (Willie)*1956
  • Maria Josepha Berendina Theodora (Marie-José) *1959
  • Theodora Godefrida Maria (Dorothé) *1960
  • Hyacintha Wilhelmina Maria (Jacinte) *1962
  • Johanna Maria Josepha (Anne-Marie) *1966

Zijn werk

Antoon had het geluk dat hij al voor zijn diensttijd bij de PTT werkte, zodat hij meteen bij terugkomst werk en een inkomen had. Hij had die baan gekregen via de broer van dokter Knoppien (de huisarts van zijn moeder), die directeur was van het postkantoor in Doetinchem. Antoon was aldus de eerste katholiek die op het postkantoor van Doetinchem werkte. Hij is tot zijn pensioen bij de PTT werkzaam gebleven.

Politieke activiteiten

Antoon was aanvankelijk lid van de KVP, maar (mede door zijn ervaringen in Indië) is hij overgestapt naar de PvdA. Hij was voorzitter van de PvdA in de gemeente Bergh. Vanaf 1970 tot 1987 was hij gemeenteraadslid. Gedurende die tijd was hij wethouder van 3 september 1974 tot 5 september 1978.

Voor zijn inzet werd hem bij raadsbesluit van 24 april 1987 de gouden Eremedaille der gemeente Bergh toegekend.

Een erfenis uit Salatiga

Antoon (links) en zijn vriend Karel met “tante” en twee van haar kinderen
Een krantenartikel over de actie tijdens de Nacht van Bergh in 1990

Tijdens zijn diensttijd in Salatiga is Antoon via zijn beste kameraad Karel bevriend geraakt met een Chinese familie aldaar. In Indonesië woonden toen (en vandaag de dag nog steeds) veel etnische Chinezen, die veelal in de handel werkzaam waren. Bovendien waren ze vaak katholiek. Nu wilde het geval dat Karel, Antoons kameraad, in Nederland een katholieke vriendin had, maar dat hijzelf niet katholiek was. De ouders van zijn vriendin eisten dat hij katholiek zou worden, omdat hij anders niet bij hen thuis mocht komen. Karel heeft aan dit verzoek voldaan. Bij zijn doop werd de Chinese mevrouw (die Elisabeth heette, maar kortweg tante werd genoemd) zijn peettante.

Na terugkeer in Nederland is het contact met tante blijven bestaan. Samen met haar heeft Antoon in Salatiga een stichting opgezet voor hulp aan gehandicapten. In de Nacht van Bergh in 1990 hebben 's-Heerenbergse dames van Indonesische afkomst allerlei Indische lekkernijen bereid, die aan het publiek verkocht werden. De opbrengst was voor het project in Salatiga. Ook de gemeenten Bergh en Wehl (waar Antoon zich later vestigde) hebben het project geldelijk gesteund. Helaas is na de dood van tante (zij stierf op 86-jarige leeftijd) het contact met de stichting verloren gegaan. Vermoedelijk bestaat het project nog wel, maar is het door de Indonesische overheid overgenomen.

Op nevenstaande foto is tante in het midden te zien. Links zit Antoon, rechts zijn vriend Karel. Tante had drie kinderen, waarvan er twee nog in leven zijn. De dochter (links) woont tegenwoordig in de Verenigde Staten en heeft zelf twee kinderen. Zij is een aantal keren bij Antoon in Wehl op bezoek geweest, en probeert naders over de huidige staat van het project te achterhalen tijdens een bezoek aan haar geboortestad. De zoon die rechts op de foto staat, is al overleden. Hij had een drukkerij in Jakarta. De andere zoon heeft in België farmacie gestudeerd en heeft daarna in Nederland twee apotheken gehad. Hij woont nu weer in België.

Terug naar Indonesië

Antoon is in de jaren 70 twee keer terug geweest in Indonesië, beide keren samen zijn dochter José en in gezelschap van andere veteranen van 5-5 RI. Hij heeft zich daar overal heel welkom gevoeld. Dit is een ervaring die Indiëveteranen alom ten deel valt als ze Indonesië bezoeken.

Tijdens de eerste reis heeft hij twee baboes van toen ontmoet, vrouwen die voor de Nederlandse soldaten wasten en streken of ander huishoudelijk werk deden. Een van hen was vlak voor 5-5 RI wegging door een Indonesiër met een klewang (een Indisch zwaard) over de buik geslagen, maar zij had het, zoals bleek, overleefd.

Tijdens de tweede reis werd ook het Tobameer op Noord-Sumatra bezocht. Vijf leden van het gezelschap met een groot uithoudingsvermogen, waaronder Antoon en zijn dochter, hebben toen een Rafflesia gezien, een enorme vleesetende plant.

Bronnen

  • Interview met Antoon Berentsen op 31 oktober 2009
  • Vijf eeuwen handel en wandel van de familie Kleinpenning 1510 - 2001 door Gerard Kleinpenning, Duiven (2001), blz. 210, 212
  • Bergh; Heren, Land en Volk, blz. 426, 428
  • Hospik op patrouille, Hennie Bijker, Stichting Veteranen 5-5 RI, Vriezenveen, 2009

Sjabloon:Onderwerp