Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Adela van Hamaland

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken

Haar gezin

Een zilveren denarius van gravin Adela geslagen rond het jaar 1000. Op de voorzijde (links) staat de zegende hand van God met daarnaast de Griekse hoofdletter alfa (A) en de kleine letter omega (ω). Er zijn ook exemplaren met een punt boven de A en de ω. Het omschrift is OTTO REX (koning Otto, waarschijnlijk keizer Otto III). Op de keerzijde staat een Karolingisch kruis met stippen in de hoeken, zoals dat ook op andere munten uit die tijd voorkwam. Het omschrift is +ATACOMETISSA (gravin Adela).
De munt is ook afgebeeld op de boterwikkel van de zuivelfabriek Hameland op deze pagina.
Vanaf de 14e eeuw hebben de heren en graven van Bergh een grote verscheidenheid aan munten geslagen.

Adela van Hamaland werd rond 950 geboren als dochter van graaf Wichman IV van Hamaland en Liutgard van Vlaanderen.

Haar eerste echtgenoot was graaf Immed IV. Hij volgde zijn schoonvader Wichman op toen die in 974 als lekenbroeder naar het klooster van sint Vitus in Mönchengladbach vertrok.

Uit dit huwelijk worden vijf kinderen gemeld:

Haar man Immed overleed een aantal jaren vóór 995, maar wanneer precies is niet bekend. Zijn zoon Diederik volgde hem op, maar mogelijk is Adela enige tijd als regentes voor hem opgetreden. In lijsten van graven van Hamaland wordt zij niet genoemd, maar van haar zijn wel meerdere zilveren munten bekend met het opschrift Adela comitissa (gravin Adela).

Omstreeks 995 hertrouwde Adela met Balderik van Duffelgouw. Uit haar tweede huwelijk werden geen kinderen geboren.

Kronieken

Er zijn drie oude kronieken die over Adela vertellen. Zij schilderen haar af als een slechte vrouw, maar dat komt omdat ze geschreven zijn door geestelijken, mannen dus, in een tijd dat vrouwen nog weinig te betekenen hadden. Adela's daden hadden eerder te maken met de machtspolitiek van die tijd. Tegenwoordig nemen historici de beschrijvingen van Adela's karakter met een korrel zout.

De kroniekschrijvers waren:

  • Bisschop Thietmar van Merseburg (9751018), een tijdgenoot van Adela. In zijn Chronicon, geschreven in de laatste zes jaar van zijn leven, beschrijft hij de meest uiteenlopende gebeurtenissen, waarvan Adela's handelen er slechts een is.
  • Alpertus van Metz (overleden na 1024) was een benedictijnse monnik en eveneens een tijdgenoot van Adela. In zijn De diversitate temporum (Gebeurtenissen van deze tijd), hoogstwaarschijnlijk geschreven tussen 1021 en 1024, is Adela een van de hoofdpersonen.
  • De onbekende schrijver van de Vita Meinwerci episcopi Patherbrunnensis (Het leven van bisschop Meinwerk van Paderborn), dat omstreeks 1165, dus bijna anderhalve eeuw na Adela's overlijden, is geschreven in het Abdinghofklooster in Paderborn. Tegenwoordig wordt aangenomen dat een van Meinwerks opvolgers de schrijver is.

Strijd om de erfenis

Adela heeft een langdurig conflict gehad met haar zuster Liutgard over de erfenis van haar vader.

In 965 of 966 overleed Adela's enige broer Wichman op ongeveer achtjarige leeftijd. Haar vader, die al weduwnaar was, had toen geen mannelijke opvolger meer, en besloot zijn burcht op de Eltenberg om te laten bouwen tot een vrouwenabdij, het stift Elten. Hij schonk een derde van zijn goederen aan het stift en benoemde zijn jongste dochter Liutgard tot de eerste abdis. Zij gaf haar erfdeel, eveneens een derde, aan het stift, dat zo in het bezit kwam van twee derde van de goederen van Wichman IV. De Duitse keizer Otto I bevestigde de stichting van en de schenkingen aan het stift in een oorkonde van 29 juni 968.

Adela voelde zich zwaar benadeeld, want zij kreeg – bij haar huwelijk omstreeks 970 met Immed IV – maar een derde deel van het familiebezit. Bovendien brachten haar goederen minder op dan die van het stift. Al tijdens het leven van hun vader Wichman ontstond er strijd tussen de zusters Adela en Liutgard over de erfenis. Op zeker moment heeft Adela de goederen die aan het stift Elten waren toegewezen, in beslag laten nemen. Het is niet bekend of dit voor of na Liutgards overlijden rond 995 is gebeurd, maar op bevel van keizer Otto II (die aantrad in 973) moest zij die goederen weer ontruimen. Wel kon zij met de keizer een zodanige herverdeling van de goederen overeenkomen dat haar inkomsten ongeveer gelijk waren aan die van het stift.

Adela's echtgenoot Immed was al een aantal jaren dood toen Liutgard rond 995 stierf. Kort daarna is Adela hertrouwd met Balderik van Duffelgouw, die voorheen een vazal van Liutgard was. Samen met ene Godizo had hij in dienst van Liutgard ooit een burcht van Adela afgebrand. Sommige historici nemen aan dat dit Uplade was, anderen situeren deze burcht in de buurt van Kleef.

Mogelijk dacht Adela dat zij door haar huwelijk met Balderik een deel van de Eltense goederen in bezit kon nemen. Eenmaal getrouwd bezette Balderik inderdaad de Eltenberg, maar de Duitse keizer – inmiddels Otto III, aangetreden in 983 – kwam meteen tussenbeide. Adela en Balderik gaven echter niet op, want na de dood van Otto III in 1002 bezetten zij de Eltenberg opnieuw. Het mocht niet baten, want ook de nieuwe keizer Hendrik II dwong hen tot de aftocht. Hierna hebben Adela en Balderik Elten met rust gelaten.

De moord op Wichman van Vreden

Adela's tweede echtgenoot Balderik had een diepgaand conflict met Wichman III van Vreden. Dit was geen Hamalandse Wichman, maar een Saksische graaf die heerste over een gebied rond Vreden (nu net over de grens bij Winterswijk). Bovendien was hij als prefect van het Neder-Rijngebied belast met de kustverdediging tegen de Noormannen, een taak waarmee hij ook zeggenschap had over de graven in zijn ambtsgebied – waaronder Balderik.

Balderik en Wichman waren allebei familie van de vorige prefect Godfried, die in 1012 was overleden. Godfried was een oom van Balderik en de schoonvader van Wichman. Aangezien Godfrieds zoon ongeschikt was voor het ambt van prefect, dachten Balderik en Wichman in aanmerking te komen. Balderik dacht goede kans te maken omdat hij al in 1006 als plaatsvervanger van Godfried een inval van de Vikingen bij Tiel had teruggeslagen. Wichman werd echter benoemd, waarna er een strijd met Balderik begon die steeds meer escaleerde. In 1015 werd Balderik door Wichman gevangengenomen, maar hij kwam weer vrij toen Adela losgeld betaalde.

In 1016 gaf keizer Hendrik II de kemphanen het bevel zich te verzoenen. Hierop nodigde Balderik Wichman uit naar de burcht Uplade om vrede te sluiten. Wichman nam de uitnodiging aan, maar liep in de val: Adela en Balderik wilden hem vermoorden. Een poging van Adela hem te vergiftigen mislukte, maar toen hij op 6 oktober 1016 van Uplade op weg was naar huis, werd hij door handlangers van Adela en Balderik overvallen en doodgeslagen.

Na de moord werd Uplade in opdracht van de Duitse keizer belegerd door troepen van bisschop Adelbold II van Utrecht en hertog Bernard II van Saksen (en waarschijnlijk nog enkele legers, maar de bronnen zijn hierover niet eenduidig). Balderik was toen al naar het Rijnland gevlucht.

Adela kon de belegeraars door een list misleiden niet tot de aanval over te gaan. Ze liet ook de vrouwen met helmen en potten op het hoofd op de schansen verschijnen, zodat het aantal verdedigers van Uplade veel groter leek dan het geval was. Toen keizer Hendrik zelf met zijn leger in aantocht was, gaf Adela zich toch maar over. Ze kon nog wel een vrijgeleide voor haar en haar gevolg bedingen, maar voor de burcht Uplade kon zij niets meer doen. Die werd door de belegeraars met de grond gelijk gemaakt.

Adela stierf omstreeks 1025 in Keulen en werd in of bij de Dom aldaar begraven. Naar verluidt is haar gebeente ooit tijdens een noodweer opgegraven en in de Rijn gegooid. Zij zou, hoewel dood en begraven, de oorzaak van de storm zijn geweest. Volgens anderen is haar graf door een overstroming weggespoeld.

Zie ook

Bronnen