Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !

Joodse begraafplaats: verschil tussen versies

Uit Berghapedia
Ga naar: navigatie, zoeken
k (Zandwinng = Oude Algemene Begraafplaats)
k (Zandafgraving: 1927)
Regel 30: Regel 30:
  
 
=== Zandafgraving ===
 
=== Zandafgraving ===
Een groot deel van de [[Oude Algemene Begraafplaats 's-Heerenberg|algemene begraafplaats]] naast de Joodse begraafplaats is vanaf [[1908]] afgegraven voor [[zandwinning]] . De afgraving is te zien op de ongedateerde luchtfoto hieronder. De Joodse begraafplaats ligt tussen de afgraving en de weg langs de bosrand. Verder naar links staat het lijkenhuisje (zie 2.2). Heuvelopwaarts is de ''molen achter het Jodenkerkhof'' te zien.
+
Een groot deel van de [[Oude Algemene Begraafplaats 's-Heerenberg|algemene begraafplaats]] naast de Joodse begraafplaats is vanaf [[1908]] afgegraven voor [[zandwinning]] . De afgraving is te zien op de luchtfoto uit [[1927]] hieronder. De Joodse begraafplaats ligt tussen de afgraving en de weg langs de bosrand. Verder naar links staat het lijkenhuisje (zie 2.2). Heuvelopwaarts is de ''molen achter het Jodenkerkhof'' te zien.
  
 
Het afgegraven zand was aanvankelijk bestemd voor de bouw van het [[Patersklooster]], maar uit onderstand krantenbericht blijkt dat de zandwinning nog zeker tot [[1928]] is doorgegaan. Het ontstane zandgat is daarna gebruikt als vuilstortplaats? Dat heeft niet langer dan tot 21 mei [[1933]] geduurd.
 
Het afgegraven zand was aanvankelijk bestemd voor de bouw van het [[Patersklooster]], maar uit onderstand krantenbericht blijkt dat de zandwinning nog zeker tot [[1928]] is doorgegaan. Het ontstane zandgat is daarna gebruikt als vuilstortplaats? Dat heeft niet langer dan tot 21 mei [[1933]] geduurd.

Versie van 21 sep 2021 om 07:59

Geschiedenis

Voor de Tweede Wereldoorlog

De Joodse begraafplaats aan de Zeddamseweg in 's-Heerenberg is omstreeks 1752 in gebruik genomen. Dit jaartal wordt genoemd in een rechtbankverslag uit 1765.

Op de eerste kadastrale kaart uit 1822 bestaat de begraafplaats uit twee percelen met een gezamenlijke oppervlakte van 2330 m2, toebehoord aan de "Israëlitische gemeente in 's-Heerenberg". Ze lagen in de sectie K, met perceel 220 het dichtst bij de Zeddamseweg en ten westen daarvan perceel 221. De eerste graven werden aangelegd in perceel 220.

Na 1890 was uitbreiding noodzakelijk, omdat de begraafplaats vol begon te raken. De omliggende gronden waren bezit van Huis Bergh, zodat Joseph Straus, de voorman van de Joodse Gemeente, op 4 april 1892 een brief schreef aan vorst Leopold, graaf van Bergh, met het verzoek een perceel af te staan. Dat moest vanwege de ongunstige financiële toestand van de Joodse Gemeente wel kosteloos gebeuren. Al op 9 mei 1892 antwoordde rentmeester Meijer dat het vorst Leopold had behaagd perceel K735 "ontentgeldelijk" af te staan. De officiële overdrachtsdatum werd uiteindelijk 22 juni 1894, waarbij de Joodse Gemeente f 30,- betaalde voor een pro forma koopcontract, inclusief vertaalkosten. Op 18 juli 1894 keurde ook de Hofkammer aan de Karlstraße in Sigmaringen de transactie goed.

Geldgebrek noodzaakte de Joodse Gemeente in 1909 zo'n driekwart van perceel K735 te verkopen. De helft van het resterende deel werd in 1954 aan Huis Bergh teruggegeven, waarmee de begraafplaats zijn huidige omvang van 2560 m2 kreeg. De helft die Huis Bergh terugkreeg, is bij de renovatie in 2021 weer bij de begraafplaats getrokken. Dit is het gedeelte waar nu de vier educatieve borden staan. Een grenssteen bakent dit gedeelte af.

Op de topografische kaarten die vanaf 1850 verschijnen, is de begraafplaats duidelijk aangegeven, tot hij op de editie van 1956 ineens verdwenen is. In die tijd werden deze kaarten al gemaakt op basis van luchtfoto's, en blijkbaar was de begraafplaats toen al zo overwoekerd door bomen en struiken, dat hij vanuit de lucht niet meer te onderscheiden was.

De meeste van de huidige grafstenen staan op het gedeelte dat in 1894 is verkregen; alleen de negen oudste grafstenen staan verspreid op het oude gedeelte. Dit gedeelte oogt verder leeg, terwijl het, gezien de uitbreiding in 1894, zo goed als vol is. Aangenomen wordt dat de graftekens in de loop der tijd verdwenen zijn, wellicht omdat ze van hout waren.

De begraafplaats op de kadastrale kaart uit 1822 met de percelen 220 en 221. Rechts (225) de molen achter het Jodenkerkhof.
De begraafplaats staat nog op de topografische kaart uit 1931 …
… maar is verdwenen op de topografische kaart uit 1956.

Brand

De begroeiing op de Joodse begraafplaats is een aantal keren weggevaagd door brand Toen de begraafplaats nog gebruikt werd, bestond die begroeiing vooral uit gras, dat erg lang kon worden. Bij de brand in augustus 1911 zijn ten minste twee grafstenen door de hitte verbrokkeld. De hitte werd toen verergerd door de takkenbossen die aan de rand van de begraafplaats waren opgeslagen en ook vlam hadden gevat. De vernielde grafstenen stonden waarschijnlijk dicht bij deze takkenbossen.

In april 1917 kon een begin van brand snel worden bedwongen, maar in april 1926 was er weer een grotere brand. De Graafschapbode meldde dit op 16 april in weinig alarmerende termen, maar andere dagbladen berichtten enkele dagen dat alleen ferm optreden had voorkomen dat de brand oversloeg naar het aangrenzende bos van Huis Bergh. Volgens het Nieuws van den Dag waren er zelfs twintig gewonden gevallen, maar dat is met zekerheid een fabeltje.

Uit het Nieuwsblad van het Noorden van 15 augustus 1911
Uit De Graafschapbode van 16 april 1926

Zandafgraving

Een groot deel van de algemene begraafplaats naast de Joodse begraafplaats is vanaf 1908 afgegraven voor zandwinning . De afgraving is te zien op de luchtfoto uit 1927 hieronder. De Joodse begraafplaats ligt tussen de afgraving en de weg langs de bosrand. Verder naar links staat het lijkenhuisje (zie 2.2). Heuvelopwaarts is de molen achter het Jodenkerkhof te zien.

Het afgegraven zand was aanvankelijk bestemd voor de bouw van het Patersklooster, maar uit onderstand krantenbericht blijkt dat de zandwinning nog zeker tot 1928 is doorgegaan. Het ontstane zandgat is daarna gebruikt als vuilstortplaats? Dat heeft niet langer dan tot 21 mei 1933 geduurd.

Zandwinning Molenberg.JPG
Uit De Graafschapbode van 30 november 1928
Uit De Graafschapbode van 22 mei 1933

In de Tweede Wereldoorlog

In de Tweede Wereldoorlog hebben op deze begraafplaats nog twee begrafenissen plaatsgevonden; in november 1940 van Evelina Rosenberg-Jacobs en in maart 1942 van Izaak Cohen.

Een bizar feit is dat Canadese bevrijders hier aan het eind van de oorlog 22 gesneuvelde Duitse militairen hebben begraven. Elf van hen waren aan hun verwondingen bezweken in de 2nd Canadian Casualty Clearing Station, een Canadees hospitaal in het Patersklooster in 's-Heerenberg. Op hun graven stond de afkorting D/W (Died of Wounds). Al deze militairen zijn op 19 oktober 1950 herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats in Ysselsteyn.

Na de Tweede Wereldoorlog

De verwaarlozing begon na de Tweede Wereldoorlog, toen het voor de resterende Joodse gemeenschap in Nederland onhaalbaar was geworden haar ongeveer 250 begraafplaatsen goed te onderhouden; ook die in de gemeente Bergh niet. De 's-Heerenbergse Joden die de oorlog hadden overleefd – in de meeste gevallen door onder te duiken – keerden niet terug naar de stad of vertrokken in de eerste naoorlogse jaren. De bezittingen van de Joodse Gemeente in 's-Heerenberg, waaronder de begraafplaats, werden toen overgedragen aan de Joodse Gemeente in Doetinchem.

De Doetinchemse Joodse Gemeente zag geen kans de begraafplaats in 's-Heerenberg te onderhouden en stelde de toenmalige gemeente Bergh een ruil voor: Bergh zou de kaarsenkroon uit de synagoge aan Het Kattenburg krijgen als zij het onderhoud op zich zou nemen. De kaarsenkroon hing op dat moment toch al in de burgemeesterskamer van het stadhuis aan de Hofstraat. De gemeente aanvaardde de ruil op 14 februari 1949, waarna de Stichting Huis Bergh het onderhoud in 1954 overnam (en, zoals hierboven al vermeld, een deel van de in 1894 afgestane grond terugkreeg).

Toch verwaarloosde de begraafplaats meer en meer. Bomen en struiken schoten op en de afrastering van palen en prikkeldraad was onwaardig. Op 18 juni 2002 kreeg de begraafplaats weliswaar de status van gemeentelijk monument (nr. 73), maar het verval ging langzaam maar zeker door. Frits Frauenfelder, bestuurslid van de Heemkundekring Bergh, nam in april 2019 het initiatief de begraafplaats te laten opknappen, waarbij wethouder Ruth Mijnen zich namens de gemeente Montferland aansloot. Met verdere steun van de Stichting Huis Bergh en het Nederlands Israëlitische Kerkgenootschap (NIK), dat eigenaar is van de begraafplaats, kon de opknapbeurt in juli 2020 van start gaan.

Daarbij werd de Joodse wet- en regelgeving in acht werd genomen. De Nederlandse Staat had al in 1814 gegarandeerd dat alle Joodse graven en begraafplaatsen in ons land kunnen rekenen op het eeuwigdurend grafrecht. Dit recht komt direct voort uit de Tora, de Hebreeuwse Bijbel. Graven zijn volgens het Jodendom eeuwig en mogen dus niet geruimd worden.

De geraamde kosten van €41.350 konden door subsidies en donaties worden gedekt. Het plan is de begraafplaats op te nemen in een lesprogramma voor de groepen 6, 7 en 8. Op 22 februari 2021 is begonnen met het kappen van de bomen. De opening is gepland voor 20 oktober 2021, waarna de begraafplaats onder voorwaarden toegankelijk zal zijn voor het publiek. Rotary Bergh zorgt nu voor regelmatig onderhoud.

Werk in uitvoering in 2021

Aanzicht op 22 februari nadat de bomen gekapt waren.
Luchtfoto op 26 februari. De lichte stippen zijn de stompen van de gekapte bomen.
De opgeschoonde begraafplaats op 27 mei.

De begraafplaats

De graven

Op deze begraafplaats stonden sinds jaar en dag 22 grafstenen, waarvan de oudste uit 1832 stamt en de jongste uit 1942. Bij de brand in augustus 1911 zijn ten minste twee grafstenen verbrokkeld, zodat er voordien wellicht 24 grafstenen waren. Aangezien uit de geschiedenis bekend is dat er veel meer graven moeten zijn, werd in het kader van de renovatie een zoekactie met prikstokken uitgevoerd. Hierbij werd inderdaad een weggezakte grafsteen gevonden. Hij was in stukken gebroken, maar kon na reparatie als 23e steen op zijn oorspronkelijk plek teruggeplaatst worden (graf 2). Ook werden enkele brokstukken van grafstenen gevonden.

De grafstenen staan volgens de traditie van de Asjkenazische (Hoogduitse) Joden rechtop. Sefardische (Spaans-Portugese) graven met liggende grafstenen komen in Nederland ook voor, maar niet in 's-Heerenberg. Een ander kenmerk is dat de grafstenen naar het oosten gericht zijn, zodat de doden bij de opstanding aan het einde der tijden in de richting van Jeruzalem zullen kijken.

De oudste graven 1–9 hebben alleen een Hebreeuwse tekst, soms met Jiddische elementen. Een uitzondering is graf 5, dat een Duitse tekst heeft met slechts één regel in het Hebreeuws. Op de overige grafstenen staat zowel een Hebreeuwse als een Nederlandse tekst.

De schenkkan op de grafsteen van Barend Zwaab (graf 11) betekent dat hij een Leviet was, een lid van de stam van Levie. Levieten assisteren de priesters (Cohaniem) in de oorspronkelijke tempeldienst in Jeruzalem. Een van hun taken is water over de handen van de priesters te gieten voorafgaande aan de feitelijke tempeldienst. Dit is bedoeld om spirituele reinheid te verkrijgen bij de offerdienst, zoals die beschreven wordt in de Tora. Bij de bouw van een nieuwe Tempel zal de tempeldienst weer in ere worden hersteld.

Op de graven 2 en 5 na, heeft iedereen een familierelatie met een of meer van de andere hier begraven personen; als echtgenoot of echtgenote, als ouder, kind, broer of zus. Op het oude gedeelte komen al deze familierelaties voor, maar op het nieuwe gedeelte gaat het bijna uitsluitend om echtparen. Van vier van deze zes echtparen zijn in de oorlog kinderen en kleinkinderen omgekomen in de Holocaust. Dit zijn de echtparen RosenbergJacobs (graven 19 en 22), HijmansWertheim (graven 12 en 20) StrausHertz (graven 14 en 16) en CohenDe Winter (graven 17 en 23). Meerdere van hen woonden in 's-Heerenberg toen zijn weggevoerd werden.

Graffoto's

De Hebreeuwse teksten – die van rechts naar links gelezen worden – beginnen doorgaans met פנ (PN) of met פט (PT). PN staat voor Po Niqbar (hier is begraven); PT staat voor Po Tamoen (hier is verborgen). De tekst wordt afgesloten met תנצבה (TNTsBH) wat staat voor Tijeh Nisjmato Tseroera Bitsroer Hachajim (zijn/haar ziel zij gebundeld in de bundel van het eeuwig leven).

De Joodse jaartallen kunnen worden omgerekend naar Gregoriaanse door de 5 weg te laten, er 240 bij te tellen en dan een 1 voor de som te plaatsen. Aangezien de jaartellingen niet helemaal parallel lopen, kan de uitkomst er een jaar naast zitten. Dit is op graf 20 het geval: 14 chesjwan 5694 viel nog in 1933.

Enkele overzichtsfoto's

Benny Schuurman maakte in 2014 en 2016 onderstaande overzichtsfoto's. Ze geven een indruk van de toestand voor de renovatie van 2021.

Geen metaheerhuis

Op Joodse begraafplaatsen staat in de regel een metaheerhuis. Hierin vindt de rituele wassing van overledenen plaats voor zij begraven worden. Er zijn tot dusver geen aanwijzingen gevonden dat er op de Joodse begraafplaats in 's-Heerenberg ooit een metaheerhuis heeft gestaan. Vermoedelijk werd de rituele wassing uitgevoerd in een ruimte op enige afstand van de begraafplaats.

Dit veranderde in 1874, toen B&W van Bergh besloten dat de Joodse gemeenschap gebruik kon maken van het lijkenhuisje dat in dat jaar was verrezen op de naastliggende algemene begraafplaats. Dit lijkenhuisje was gebouwd om te voldoen aan de Wet Besmettelijke Ziekten van 1 mei 1873, die voorschreef dat elke begraafplaats een locaal ingerigt voor tijdelijke bewaring van overledenen aan eene besmettelijke ziekte moest hebben. Zo'n locaal werd in de praktijk vaak lijkenhuis of lijkenhuisje genoemd. Het was bedoeld om het lijk van iemand die aan een besmettelijke ziekte was overleden, zo snel mogelijk te isoleren om verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Ook doden die om wat voor reden ook niet thuis opgebaard konden worden, werden in het lijkenhuisje gelegd. Aangenomen wordt dat de Joodse gemeenschap dit lijkenhuisje inderdaad als metaheerhuis heeft gebruikt.

De omheining

Om de Joodse begraafplaats heeft vermoedelijk altijd enige vorm van afrastering gestaan, maar de Begraafwet van 10 april 1869 maakte die verplicht. Artikel 18 van deze wet bepaalde dat elke begraafplaats door een muur, heining, rasterwerk of heg, ter hoogte van ten minste twee meter, [wordt] afgesloten. Bestaande begraafplaatsen kregen vijf jaar de tijd om aan deze eis te voldoen.

Na het verstrijken van die vijf jaar stuurden B&W op 30 april 1874 een brief naar Gedeputeerde Staten van Gelderland met een beschrijving van de omheiningen van de begraafplaatsen in de gemeente. Om de Joodse begraafplaats stond toen een opgesnoeide heg van dennenstruiken hoger dan twee meter, maar niet aaneengesloten. De open gedeelten waren elk afgesloten met twee rekkens. Gedeputeerde Staten begrepen het woord rekkens niet, waarna de Commissaris des Konings op 16 juni 1874 om uitleg vroeg. B&W antwoordden op 25 juni dat zij

onder Rekkens hebben verstaan latten of dennenboomstammen die horisontaal geslagen zijn tusschen en op de stammen van de dennenboompjes waarmede de begraafplaats is omgeven op de wijze als men weiden afrekt, en dat wij de afsluiting met deze rekkens in verband met de dennenboompjes of zoogenaamde heg, volgens de geest van de wet op de begraafplaatsen onvoldoende achten.

B&W keurden de afrastering dus af. Aangezien de overgangstermijn van vijf jaar verstreken was, gaven Gedeputeerde Staten toen bevel de Joodse begraafplaats te laten sluiten. De Joodse gemeenschap reageerde met ontzetting; zij was immers te arm om een goede afrastering te kunnen betalen. De bestuurders van de Joodse Gemeente, Barend Zwaab en Hartog Goedhart, deden B&W daarom op 6 oktober 1874 het voorstel de begraafplaats alleen nog te gebruiken voor grafbezoek en een nieuwe, kleinere begraafplaats te openen met een afrastering die wél aan de voorschriften voldeed. Nadat was verduidelijkt dat de nieuwe begraafplaats niet echt nieuw was, maar het nog ongebruikte deel van de bestaande begraafplaats betrof, gaven Gedeputeerde Staten op 10 november hun goedkeuring.

Uit De Graafschapbode van 5 september 1913
Uit het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 23 november 1921
De poort van Sally en Maurits in 2021, verscholen in het struikgewas aan de Zwarte Kolkseweg

Wat voor afrastering er in 1874 om de Joodse begraafplaats werd is gezet kon niet worden achterhaald, noch hoe groot het afgerasterde grondstuk was. Uiterlijk in 1913 was een nieuw hek nodig, zoals blijkt uit de aanbesteding waarvoor Joseph Straus toen een advertentie in de krant liet zetten. De benodigde materialen had hij al, zoals het vlechtdraad. Dit was waarschijnlijk gaas zoals dat ook is gebruikt in het hek dat zijn zoons Sally en Maurits in november 1921 hebben laten plaatsen. Het is wat verwonderlijk dat er na acht jaar al een nieuw hek nodig was, maar het kan zijn dat Joseph alleen het nieuwe gedeelte heeft laten omheinen, terwijl Sally en Maurits een hek om de hele begraafplaats hebben laten zetten.

Het hek van Sally en Maurits heeft er niet erg lang gestaan. De huidige bewoners van de Zwarte Kolkseweg kunnen het zich niet herinneren, maar mogelijk heeft het om een grondstuk groter dan de eigenlijke begraafplaats gestaan. Tussen de ingang aan de westkant en de Zwarte Kolkseweg ligt een stuk bos van Huis Bergh. De toegangspoort in het hek van Sally en Maurits staat er nog steeds, maar slechts een paar meter van die weg af, verscholen in het struikgewas aan de Zwarte Kolkseweg.

Na het hek van Sally en Maurits hebben er afrasteringen van houten palen en prikkeldraad en grofmazig gaas om de begraafplaats gestaan. Bij de renovatie in 2021 is dit alles vervangen door een groen hekwerk van dubbelstaafmatten met dito poort. Het is te zien op de foto's van de graven 20–23.

Bronnen