Bijdragen aan Berghapedia? Klik hier om je aan te melden !
Bergh in de frontlinie
Het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam in Bergh niet van de ene dag op de andere. De geallieerde opmars, die met de landing in Normandië op 6 juni 1944 was begonnen, stokte in september van dat jaar toen de operatie Market Garden (17-25 september 1944) mislukte. Dit geallieerde offensief had tot doel vanuit het bevrijde zuiden door te stoten naar Arnhem om een bruggehoofd over de Rijn te vormen, zodat de opmars naar het Roergebied en verder naar Berlijn kon worden voortgezet. Aldus zou de Duitse Siegfriedlinie, die van Kleef tot bij Basel liep, omzeild worden, en kon de oorlog nog voor Kerstmis 1944 afgelopen zijn. Maar het is anders gelopen. Arnhem was een brug te ver.
Inhoud
Van 25 september 1944 tot 12 februari 1945: Kanongebulder
Met Market Garden waren de geallieerde grondtroepen voor het eerst tot in Bergh hoorbaar. Explosies en kanongebulder waren toen duidelijk te horen, en ook vonden er tijdens en na Market Garden luchtgevechten boven onze streek plaats. Vanwege de gebrekkige en vaak tegenstrijdige of zelfs opzettelijk misleidende nieuwsvoorzieningen, was het echter niet duidelijk wat er precies gaande was. De mensen in Bergh moesten maar afgaan op wat ze zelf hoorden en zagen. Een enkeling heeft hiervan een dagboek bijgehouden, zoals Theet Geurts, die op het arbeidsbureau in 's-Heerenberg werkte en in Stokkum woonde. Hij begon zijn dagboek op 25 september 1944, één dag voor R. van Uhm uit 's-Heerenberg met zijn dagboek stopte. Dankzij zulke dagboeken kunnen we de ontwikkelingen van destijds volgen vanuit het perspectief van de mensen van toen.
Theet Geurts noteerde op 25 september:
Er zijn vandaag hevige luchtgevechten boven onze omgeving, dat is al dagen lang zoo aan de gang. Als zwaluwen vliegen ze door en over elkander, als razende maar vuren. De kogels vliegen wijd en zijd verspreid. Blijf dus maar uit de buurt, want het is levensgevaarlijk.
Het kanongebulder is vandaag niet van de lucht geweest, doch al ver verwijderd.
Een dag later schreef R. van Uhm op de laatste pagina’s van zijn oorlogsdagboek:
Het gebulder der kanonnen hebben we natuurlijk heel kort bij en schudden hier de ramen als ik weet niet hoe. De gevechten in de lucht worden met de dag erger en is het op straat zijn ook geweldig gevaarlijk want vaak gaan de D[uitsers] er vandoor en scheren heel dicht over de huizen nagezeten door Engelsche jagers met gevolg dat de D[uitsers] met een smak naar beneden storten. Gisteren zijn hier in de buurt 6 D[uitse] jagers neergeschoten, vandaag weer 5 en het is wel goed na te gaan dat de E[ngelsen] de baas in de lucht zijn want er komt bijna geen E[ngels] toestel tot vallen. Het is natuurlijk geweldig interessant om zo’n gevecht te volgen, zo’n 40 E[ngelsen] tegen 40 en veel meer D[uitse] jagers.
De dag daarop vervolgde Theet Geurts:
Vandaag begint de dag al met veel vliegtuigen in de lucht en het vallen van bommen, zoowel in ’t zuiden als in ’t noorden. Waar ze vallen en of ze veel schade veroorzaken, dat hoort men toch niet.
Den geheelen dag zijn er weer hevige luchtgevechten boven Stokkum en [[’s-Heerenberg]. De kogels vliegen overal rond, zoodat het een wonder genoemd mag worden dat er geen slachtoffers vallen. Zoo nu en dan ziet men een aangeschoten vliegtuig naar beneden storten, meestal brandend. Men kan echter niet altijd zien van welke nationaliteit of het een vriend of een vijand is, want ze krioelen maar steeds door elkander. Men kan de vuurstralen zien waardoor zij op elkaar aan het schieten zijn. Het is anders wel een spannend gezicht zoo in de lucht.
Nog geen week later maakten de vliegtuigen wel slachtoffers. Op 2 oktober waren Jan Mijnen uit Kilder en Hein Thuis uit Loerbeek met een aantal andere mannen op weg om bij Zevenaar voor de Duitsers loopgraven te graven. Zij werden bij Didam door een vliegtuig beschoten. Hein Thuis was op slag dood een Jan Mijnen overleed een dag later aan zijn verwondingen.
Mijnen en Thuis waren twee van de vele mannen die door de Duitsers gedwongen werden stellingen te graven, zoals loopgraven, tankvallen en mangaten. Voor het stutten van al die stellingen werden enorme hoeveelheden hout uit de omliggende bossen aangevoerd. Dit kap- en graafwerk werd georganiseerd door de OT (Organisation Todt), een op militaire leest geschoeid staatsbouwbedrijf dat overal in Duitsland en de bezette gebieden verdedigingswerken bouwde. Aan het eind van de oorlog werden ook dwangarbeiders ingezet. Na Mijnen en Thuis kwam nog een aantal inwoners van Bergh om bij OT-werkzaamheden:
J.Th. Hendricksen, omgekomen op 28 november 1944 bij Pannerden,
G.J.A. Maas omgekomen op 16 februari 1945 bij Rees, en
Bertus Krebber, die samen met
Toon te Boekhorst op 20 maart 1945 omkwam bij Huthum.
Ook onder de burgerbevolking thuis maakten de jachtvliegtuigen slachtoffers. J. W. Jansen kwam op 29 oktober 1944 om het leven en M. C. Gerritsen-Aaldering op 6 december 1944.
Zo maakte het oorlogsgeweld het leven steeds onzekerder. Op 4 oktober noteerde Theet Geurts: Er is ook een zware bom gevallen vlak in de buurt, maar niemand kan zeggen waar. Men hoort alleen maar van geruchten spreken. Op 7 oktober vervolgde hij:
Vanmiddag vanaf twee uur werd Emmerik zoo zwaar gebombardeerd, als wij nog nooit hebben gezien of meegemaakt. Zelfs de politieke Leiders uit Berlijn die thuis waren, verklaren zooiets in Berlijn nog niet meegemaakt te hebben. En dat wil heel wat zeggen. Onafgebroken komen de zwermen bommenwerpers aangevlogen in formaties van ongeveer 60 [...] Als de ene formatie weg is begint de andere weer. Het is een verschrikkelijk lawaai en gesuis in de lucht. Alles schudt op zijn grondvesten. De luchtdruk is vaak zoo hevig, dat men bij huis al 't ware nog achteruit gedrukt wordt. Dat geen ruiten springen mag wel als een wonder beschouwd worden. De dampkolom die vanuit Emmerik opstijgt is zoo geweldig, daar kan het zwaarste onweder nog niet bij vergeleken worden.
Bij dit verwoestende bombardement kwamen twee inwoners van 's-Heerenberg om het leven: W.P. Litjes en J.H.M. Vink. Het totale aantal doden werd op vier- á vijfduizend geschat. Veel overlevenden, Duitse burgers, kwamen totaal berooid naar Bergh en vonden daar onderdak. Deze last kwam bovenop die van de vele Duitse militairen die al in Bergh ingekwartierd waren, overal waar maar plaats was, zowel Wehrmacht als SS. Veel huishoudens moesten een of twee kamers afstaan aan Duitse soldaten.
Alsof het nog niet genoeg was, kwamen er in oktober 1944 ook nog honderden evacués uit het gebied ten oosten van Nijmegen naar Bergh. Zij waren door de Duitsers gedwongen hun woningen aan het front te verlaten en naar de Achterhoek en Overijssel te gaan. In januari en februari 1945 kwam daar nog een grote groep evacués uit Noord-Limburg bij.
Aldus verstreken de laatste maanden van 1944. Het geluid van vliegtuigen en kanongebulder was op de meeste dagen hoorbaar; soms wat minder, soms wat meer. Januari van het nieuwe jaar 1945 was niet veel anders, maar in februari kwam het oorlogsgeweld merkbaar dichterbij. Op 2 februari noteerde Theet Geurts dat er hedenmiddag een bombardement [was] in de buurt van Huthum, tusschen Eltenberg en Huthum. Alles schudde en rammelt hier verschrikkelijk. Men kan op straat de groepjes bommenwerpers van zes in de richting zien trekken, en ook nog dat de bommen er uit vallen. Er waren veel ruiten in de stad stuk gesprongen, waaronder ook groote winkelruiten.
De geallieerden hadden sinds Market Garden slechts weinig terreinwinst geboekt, maar nu ging het erop lijken dat ze in aantocht waren. Theet Geurts beschreef de toestand als volgt:
8 februari. Vannacht half een vielen er zware bommen vlak in de buurt. Het waren er zeker 15 stuks. Waar ze echter terechtkomen daar hoort men nooit iets van. In de vroege morgenuren tot 9 uur, onafgebroken zeer zwaar kanongebulder uit alle richtingen. Erger hebben we nog niet gehoord of meegemaakt. Dit zal wel trommelvuur zijn. Alles schudt en rammelt in huis door elkaar. Ook veel jagers in de lucht. [...] Er zijn ook veel bommen gegooid in 't Veen, Huthum en Elten. Maar daar wordt al niet veel aandacht meer geschonken. Maar men voelt dat er wat anders te gebeuren gaat. 9 februari. Vannacht natuurlijk niet veel geslapen. Hedenmorgen nog steeds kanongebulder met tusschenpoozen van rust. Men heeft den heelen nacht granaten hooren inslaan in de richting van Elten. De oorlog komt steeds dichter bij ons. 10 februari. Men zegt dat vannacht de granaten ook in Elten zijn gevallen. 11 februari. Zondag. [...] Er is doorlopend zwaar kanongebulder, waarvan men 's nachts niet slapen kan. Bovendien hoort men steeds dichterbij het inslaan der granaten. Hoe lang zal het nog duren of wij krijgen ook ons part. 12 februari. Den heelen nacht weer kanongebulder en gehuil van granaten, men kan ze duidelijk hooren gieren tot ze inslaan. [...] In 't geheel zouden minstens dertig [groote] pantsers in Stokkum ondergebracht moeten worden. Wat moet dat worden. Zouden die zich hier verdedigen moeten zoals in de Betuwe. 't Front schijnt dus al dichterbij te komen. Het gebulder der kanonnen wordt steeds erger, en men ziet overdag de granaten inslaan in de richting Elten en over den Hulzenberg.
Van 13 februari tot 23 maart 1945: Onder granaatvuur
Op 13 februari was het zo ver. De geallieerde kanonnen openden het vuur op Duitse stellingen in Bergh. Tegen 11 uur 's avonds ontploften de eerste granaten in 's-Heerenberg. Zij sloegen in nabij de Marechausseekazerne, de Borstelfabriek, het protestantse kerkhof en in de Klinkerstraat. Ook Stokkum waren die nacht meerdere granaatinslagen. Er was schade en dood vee. Wie zelf een bomvrije kelder had, of bij buren of familie terecht kon, bracht vanaf nu daar de nacht door. Wie niet over zo’n kelder beschikte, ging naar de kelder van het Patersklooster, waar plaats was voor zo'n duizend personen, of van Huis Bergh, waar 140 mensen terecht konden. Angstige nachten en rustiger nachten wisselden elkaar af. Op 17 februari waren er granaatinslagen bij Soeter en bij Zweers in Stokkum. Op 28 februari schreef Theet Geurts:
Met de kanonnen wordt niet geschoten, des te meer met het afweergeschut als er vliegtuigen overkomen. Zes paarden door Jabo's [jachtbommenwerpers, een term die voor zowel geallieerde als Duitse toestellen gebruikt werd] vanuit de lucht voor de wagens doodgeschoten. Mengelberg onder vuur genomen door Jabo's. Hierbij een meisje van O. Heuvel uit Lengel (17 jaar) doodgeschoten.
De volgende dag, 1 maart, vervolgde Geurts: Men kan aan alles wel gewaar worden dat het front hoe langer hoe dichterbij komt. Maar niemand kon voorspellen wanneer de geallieerden Bergh zouden bereiken. Granaten en bommen bleven veel schade aanrichten, en allerlei geruchten bleven de ronde doen. Soms was daar natuurlijk weleens iets van waar. Geurts' notitie op 9 maart dat men vandaag hier in Stokkum vertelt dat de Engelschen de Rijn zijn overgetrokken tusschen Bonn en Coblenz, moet betrekking hebben op de Amerikanen die op 7 maart de Rijnbrug bij Remagen in handen hadden gekregen.
Van 24 maart tot 1 april 1945. In de frontlinie
Toen begon in de nacht van 23 op 24 maart 1944 Operatie Plunder, waarbij geallieerde troepen bij Rees de Rijn overstaken. Dit leidde onmiddellijk tot een verhoogde activiteit van jachtvliegtuigen in het luchtruim boven Bergh. De gevolgen bleven niet uit. Bommen vliegtuigkogels maakten meerdere slachtoffers en richtten grote schade aan.
Al meteen op 24 maart vielen er zeker tien dodelijke slachtoffers. In ’s-Heerenberg waren dit H.M. Dijkman-Klarenaar, J.W.A. Peters en Coenraad Wassing. In Zeddam werden H.Th. Bisselink en Pieter Udo dodelijk getroffen door granaatscherven, in Lengel kwamen moeder en dochter Smid om toen er een bom op hun huis viel. In Stokkum vond Batje van Kempen de dood, in Azewijn Piet Jansen en in Terborg W.G. Kroesen. De laatste twee waren afkomstig uit Stokkum. Op 10 mei 1945 overleed H.A. Roording uit ’s-Heerenberg aan de verwondingen die ze op 24 maart had opgelopen. Zo bleef de lijst van slachtoffers groeien. De volgende dag stierven Jan Reijnders en J.A. van Solingen. Op 26 maart werden in Beek E.R. Heebing-Waenink en M.A. Hazenbrink door kogels uit een jachtvliegtuig gedood. Een paar dagen eerder al, op 21 maart, kwam M.A. Lucassen uit Kilder in Doetinchem om het leven bij een bombardement door geallieerde bommenwerpers.
Onder de gewonden van 24 maart waren Theo Derksen, die in zijn gezicht werd getroffen, en zijn zus, die in haar buik werd geraakt. Net als de doden en andere gewonden voerden leden van de Luchtbescherming, waaronder Wim Kupers hun met gevaar voor eigen leven af naar het patersklooster. Daar was een noodhospitaal van de Witte Paters voor gewonden en arbeiders uit het kamp Rees. Een EHBO-man die daar dagelijks hielp was Bertus Derksen, een broer van de gewonde Theo, die later in de Kellenstraat woonde.
Tot de getroffen gebouwen behoorde de sociëteit De Vriendschap op de Bleek in 's-Heerenberg, die totaal verwoest werd, evenals het huis van gemeente-secretaris Helmink en dat van Te Boekhorst aan de Stokkumseweg. De woningen de familie Derksen bovenaan het Villersgangetje en van de familie Maandag werden beschadigd. Een bomkrater in de tuin van de familie Derksen in het Nachtegaalslaantje liep vol grondwater. In de vijver die daardoor ontstond heeft de jonge Hein Derksen kanogevaren in een reservetank van een van de jachtbommenwerpers. De oude heer Jan Herman van Heek heeft dit tafereel nog in een tekening vastgelegd.
Ondertussen wisten de mensen in Bergh niet wat er precies gaande is. Theet Geurts noteerde op 25 maart: Palmzondag. Toch gaat het granaatvuur even hard als vroegere dagen en nachten. Vannacht was het echt trommelvuur komende uit de richting Rees. Ze zeggen dat de geallieerde legers al dicht in de buurt van Rees zitten. Dat aanhoudende gedonder en gedreun is op den duur niet vol te houden, daar wordt men gek van in de kop. [...] Van voormiddag is het druk met jagers in de lucht. Toen we 's middags aan tafel zaten, konden we niet eens met rust eten en moesten maar in de kelder vluchten, in afwachting hoe het verder zou afloopen. Een uur lang vielen de granaten onafgebroken aan een stuk door. Ze vielen van achter de kerk tot aan de Mussenheg, achter B. Weijenbarg, in de richting van het Dierenpark, bij Kroesen tot aan de ’s-Heerenbergsche molen.
Na een paar wat rustigere dagen, vielen er op 28 maart weer veel granaten. In 's-Heerenberg kwam daarbij de evacué W.J.J. Leensen om het leven. Theet Geurts schreef in zijn dagboek: Uit de richting Rees hoort men duidelijk de kanonnen blaffen en zelfs de machinegeweren ratelen. Hoever of het front nu precies is, weet echter niemand, dat onzekere is het ergste. Op 29 maart schreef hij: Niemand kan iets over de toestand zeggen, men komt niet meer van huis af. Kranten krijgt men niet meer, en wat daarin staat is meestal gelogen. Radio hebben de menschen niet meer. Doch aan het donderen van het geschut en het ratelen der machinegeweren kan men toch wel opmaken dat het front steeds dichter bij komt, en als al die voorteekenen niet bedriegen, komt daarmee ook onze bevrijding in zicht. Maar hoe? Men zou zeggen dat ze al in Emmerik zitten, de Tommies. Op 30 maart vielen de granaten onverminderd: Het was zoo'n hels lawaai of de wereld verging, al hebben we dat ook nog niet meegemaakt. We dachten toch allemaal dat we niet meer levend uit de kelder zouden komen. De gezichten werden tenminste nu eens ernstiger. Gelachen werd er niet meer. Onafgebroken donderen de kanonnen en gieren de granaten door de lucht. De inslagen zijn zoo dicht bij of ze naast en om het huis vallen, de eene slag nog harder dan de andere. De scherven hoort men op de ijzeren platen vallen die de kelderluiken liggen. De kelder kan men nog voelen schudden. Zoo hebben wij de nacht doorgebracht en om half zeven zijn we maar naar boven gekropen. [...] Enkele Duitsche soldaten, die nog langs komen, kijken zoo angstig om zich heen als maar kan, ben zeker al bang dat hier of daar een tommie te voorschijn zal komen. Was 't maar zoo! [...] Men hoort nu niet alleen meer machinegeweren, men hoort nu ook duidelijk in de richting van Emmerik de gewone geweren schieten en de kogels fluiten, wel een bewijs dat het front al dichter en dichter bij komt. Maar met dit alles wordt het leven hier steeds onaangenamer en gevaarlijker. Wij leven nu zoo ongeveer als mollen onder de grond, welke bij gelegenheid een luchtje scheppen.
Op 31 maart lag Bergh letterlijk in de frontlinie. Er werd van beide kanten geschoten met tanks, machinegeweren en gewone geweren. Canadese tanks hadden al aan de Linthorst gestaan, maar omdat er geen brug was, konden ze de Wetering niet over. Helaas vielen er die dag nog slachtoffers onder de Berghse bevolking, te weten Henny Ophuizen, Arnold van Schriek en J.B. Delleman. Laatstgenoemde overleed op 27 april in Nijmegen aan zijn verwondingen. In Vinkwijk werd de evacué Eefie Rutten dodelijk getroffen.
Op 1 april, eerste paasdag, schreef Theet Geurts: Vannacht zijn nog veel granaten gevallen. Van de geallieerden is echter nog geen spoor te bekennen, alhoewel men goed de tanks kan hooren ratelen in de richting van Borghees. We gaan nog wel eens om den hoek van het huis kijken, of er in Stokkum wat te zien is, maar het is uitgestorven. Het bleef de hele morgen rustig in Stokkum, en de reden waarom werd rond half twaalf duidelijk. Er kwamen mensen uit ’s-Heerenberg vertellen dat de Tommies al daar waren. Niemand kon het eerst geloven, maar toen kort na de middag de eerste Canadese gevechtswagens uit de richting van 't Klaphek Stokkum binnenreden was er geen twijfel meer mogelijk. Theet Geurts beschreef de bevrijding als volgt:
Toen bleek dat alles veilig was, begonnen de soldaten met chocolade en sigaretten uit te deelen aan de bevolking. 't Was net of er kermis was, alles zong en danste van vreugde. Zelfs oude vrouwen liepen nog met een sigaret aan te rooken. 't Middageten zal op verschillende plaatsen wel vergeten of aangebrand zijn. [...] 's Avonds stond Stokkum al pakkend vol auto's van alle soorten. De weilanden werden vol auto's gereden en overal in de huizen werden manschappen ingekwartierd. Honderden legerauto's waren er in Stokkum.
Ook de rest van Bergh werd op 1 april 1945 bevrijd. Vanuit Stokkum trokken de Canadezen verder naar Beek. Zeddam bereikten ze om een uur of elf. In Kilder waren om drie uur 's middags de eerste Candazen te zien, maar rustig was het toen nog niet, want Hendrik Spronk werd nog door een granaat gedood. Om half zes kwam de hoofdmacht van de Canadezen het dorp binnenrijden. In Azewijn kwamen ze van de kant van Terborg. Helaas hadden de Duitsers daar bij hun aftocht nog kans gezien de kerk in brand te steken, waarbij ook een naburige boerderij deels in vlammen opging. Onder de Canadezen die op paasmorgen Azewijn binnentrokken, was een Nederlander, Ben van Uhm uit 's-Heerenberg. Na vijf jaar was in Bergh de oorlog voorbij.
Bronnen
- Oorlogsdagboek van Th.W. Geurts uit Stokkum, bijgehouden op het Arbeidsbureau te ’s-Heerenberg van 25 september 1944 tot na de bevrijding 2 april 1945.
- Oorlogsdagboek van R.B.J. van Uhm uit ’s-Heerenberg.
- Bergh; Heren, Land en Volk, blz. 362-368.
- Er op of er onder, blz. 131-143.
- Kronieken en Oorlogsgetuigenissen Tweede Wereldoorlog op www.heemkunde.nl.